190402
Ik heb dit dagboek vier dagen laten liggen. Te druk met
van alles, maar ook een blokkering want ik heb toch ook wat tijd aan mijn
bureau doorgebracht. Opeens leek alles te futiel om er woorden aan te besteden.
Dit lijkt een zinloze onderneming. Maar daar staan dan weer de 63.000 woorden
tegenover, die ik in een kleine vijf maanden heb geschreven – met hier en daar
toch wel een interessante beschouwing, iets waarvan ik over een jaar blij zal
zijn dat ik het heb vastgezet en op de blog kan zetten. Het is ontstellend
hoeveel moeite me het nu kost om me voor de geest te halen wat ik vijf, vier,
drie dagen geleden heb gedaan, wat mogelijk de onderwerpen zouden kunnen zijn geweest
die ik nu moet ophalen om dit dagboek te vervolledigen. Ik herinner me een
fietstochtje met X. vrijdagnamiddag, maar weet niet meer wat we, of wat ik?, ‘s
avonds heb gedaan. Zaterdag was er (…). ‘s Middags was G. komen eten. (…)
Zondagochtend probeerde ik te fietsen met de wielervrienden maar dat was geen
succes want na een kilometer of vijf was het voor mij al duidelijk dat het veel
te snel ging en bovendien sloeg mijn achterwiel paraplu – waarschijnlijk nog
een souvenir van de valpartij in mei. ‘s Namiddags ben ik dan wat in de tuin
gaan zitten bij X., en ‘s avonds keken we naar De Mol (…). Maandag kwam ik dan
V. tegen op mijn weg naar de fietsmaker. Na de middag kwam A. op bezoek. (…) En
nu zit ik op de trein op weg naar Brussel voor een zware laatste werkweek voor
de paasvakantie (…). A. vindt de foto van de regenboog die ik op 28 januari
maakte (…) mooi. ‘There’s a pot of gold at the end of every rainbow’ schrijft
ze toepasselijk want inderdaad, de regenboog eindigt – of begint, het is hoe je
het bekijkt – in een langs de weg geplaatste vuilnisbak. Vier dagen, een lang
weekend. Het is voorbijgevlogen, en ik vraag me af wat ik ermee heb gedaan. Heb
ik mijn tijd goed besteed? Ik heb er mijn twijfels bij. Iets creatiefs heeft
het niet of nauwelijks voortgebracht. Ik heb wel wat gelezen (Kureishi en
Venmans), maar nauwelijks geschreven. (…) Ik voel me verward, het gaat niet
goed met me. Ondertussen is S. (…) aan het sterven. Vanmorgen in het station
zag ik een dakloze. Hij zat op de grond, met naast zich een grote pot tabak. De
man leek van plan zich kapot te roken. Ik dacht, hoe zou het zijn indien ik aan
lager wal zou geraken? Ik zou me geen zorgen meer moeten maken, niets meer
moeten nastreven, kunnen roken zoveel ik wil, berusten en langzaam het einde
afwachten. De gedachte was schandalig en rap weer weg, maar ik heb ze gehad. *