Hier begint hoofdstuk 12: Populierendreef 29 (vervolg)
Boven de buffetkast waarop de platenspeler stond hing aan de muur
een postimpressionistische voorstelling van een Kempens ven, olie op doek en
keurig ingelijst. De overheersende toetsen waren groen en blauw, met bravoure
en niet al te krenterig op het doek aangebracht. De schilder, die vooral 's
zondags schilderde, heette Jos Beerden.
Hij was net als wij dat waren een in onze gemeente gestrande Limburger en mijn
vader kende hem van op het werk. Het schilderij had vijfduizend frank gekost en
dat was in die tijd nogal wat. Er kwam later nog een tweede Beerden in huis,
een herfstige dreef met veel roest en oker en langswaaiende bladeren. Nog
vrijer in de impressionistische weergave dan het ven, maar het leek mij al heel
wat minder sterk, meer het product van routine dan van een authentieke
artistieke inspiratie. Al zou ik dat inzicht in die tijd zeker niet met
dergelijke bewoordingen hebben gevat.
Mijn ouders waren niet zo georiënteerd op beeldende kunst. Links
van de schoorsteenmantel waarin de mazoutkachel stond (je kon naarmate de jaren
vorderden de gloed steeds minder goed waarnemen omdat de mica ruitjes zwart
aansloegen en daar blijkbaar geen reinigingsproduct tegen opgewassen was),
hing, boven de secretaire met het neerklapbare schrijfblad en de vele
schuiflaatjes binnenin, een tekening, voorstellende een hoekig profiel van een
zwartgekapte non of monnik. Deze erg strenge, ja zelfs griezelige tekening
maakte een grote indruk op mij.
Ik beschrijf het werk. Dat is mogelijk want ik heb het bij me: naast
enkele kaarsen, een staande lamp en de groene agenda uit 1969 waarin mijn
moeder haar videocassetteboekhouding bijhield, is dit kunstwerk zowat het enige
voorwerp dat ik uit haar nalatenschap heb gekozen. De tekening meet ongeveer
twintig bij dertig centimeter en zit achter glas gevat in een lijst met een
fijne zwarte rand en een brede, met beige linnen beklede passepartout. Op de
achterkant staat een stempel van de zaak 'Eigen schoon', gevestigd aan de
Mageleinstraat, huisnummer 21, te Gent. De in profiel getekende figuur, waaraan
zowat alles hoekig is, neemt, oud en somber, ongeveer drie vierden van het
beschikbare oppervlak in beslag. Er is nog net genoeg ruimte om, onder een
sterrenhemel, een berglandschap te suggereren. Dat deze kunstenaar zo weinig plaats
nodig heeft om bergen en kosmos samen te brengen, bewijst zijn groot talent.
Enkele met een fijn potlood getekende details – of is dit een ets, of een ets
waarop ook met houtskool is getekend? – zetten zijn talent nog meer in de verf:
in de rechterbovenhoek twee gierzwaluwen of stotende slechtvalken boven een
vreemd afgeknotte piramide, en onderaan, links van de signatuur in de
rechterhoek: twee in de gloed, of veeleer de duisternis, van het geheel
opvallend frivole bloemetjes, het ene met vier en het andere met vijf
bloemblaadjes.
De signatuur spelt de naam van de gerenommeerde Nederlandse
kunstenaar Jan Toorop, en er staat zelfs een datum bij: 1914.
Nu kan ik niet uitmaken of dit een unieke houtskooltekening is, of
een druk, of een ets. Wat ik wél zie is dat de eeuw die sinds het jaartal onder
de signatuur is verstreken het werk aan het aantasten is in de vorm van bruine
ouderdomssproeten.
Als het een echte en unieke Toorop is, dan heb ik iets geërfd dat
niet enkel een emotionele waarde heeft. Waar de olieverflandschappen van Jos
Beerden zijn terechtgekomen, weet ik niet. Op eBay vind ik er eentje die
verkocht is geraakt. Voor 125 euro.
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2