donderdag 16 april 2020

LVO 158

Hier begint hoofdstuk 12: Populierendreef 29 (vervolg)


Boven de buffetkast waarop de platenspeler stond hing aan de muur een postimpressionistische voorstelling van een Kempens ven, olie op doek en keurig ingelijst. De overheersende toetsen waren groen en blauw, met bravoure en niet al te krenterig op het doek aangebracht. De schilder, die vooral 's zondags schilderde, heette Jos Beerden. Hij was net als wij dat waren een in onze gemeente gestrande Limburger en mijn vader kende hem van op het werk. Het schilderij had vijfduizend frank gekost en dat was in die tijd nogal wat. Er kwam later nog een tweede Beerden in huis, een herfstige dreef met veel roest en oker en langswaaiende bladeren. Nog vrijer in de impressionistische weergave dan het ven, maar het leek mij al heel wat minder sterk, meer het product van routine dan van een authentieke artistieke inspiratie. Al zou ik dat inzicht in die tijd zeker niet met dergelijke bewoordingen hebben gevat.
Mijn ouders waren niet zo georiënteerd op beeldende kunst. Links van de schoorsteenmantel waarin de mazoutkachel stond (je kon naarmate de jaren vorderden de gloed steeds minder goed waarnemen omdat de mica ruitjes zwart aansloegen en daar blijkbaar geen reinigingsproduct tegen opgewassen was), hing, boven de secretaire met het neerklapbare schrijfblad en de vele schuiflaatjes binnenin, een tekening, voorstellende een hoekig profiel van een zwartgekapte non of monnik. Deze erg strenge, ja zelfs griezelige tekening maakte een grote indruk op mij.
Ik beschrijf het werk. Dat is mogelijk want ik heb het bij me: naast enkele kaarsen, een staande lamp en de groene agenda uit 1969 waarin mijn moeder haar videocassetteboekhouding bijhield, is dit kunstwerk zowat het enige voorwerp dat ik uit haar nalatenschap heb gekozen. De tekening meet ongeveer twintig bij dertig centimeter en zit achter glas gevat in een lijst met een fijne zwarte rand en een brede, met beige linnen beklede passepartout. Op de achterkant staat een stempel van de zaak 'Eigen schoon', gevestigd aan de Mageleinstraat, huisnummer 21, te Gent. De in profiel getekende figuur, waaraan zowat alles hoekig is, neemt, oud en somber, ongeveer drie vierden van het beschikbare oppervlak in beslag. Er is nog net genoeg ruimte om, onder een sterrenhemel, een berglandschap te suggereren. Dat deze kunstenaar zo weinig plaats nodig heeft om bergen en kosmos samen te brengen, bewijst zijn groot talent. Enkele met een fijn potlood getekende details – of is dit een ets, of een ets waarop ook met houtskool is getekend? – zetten zijn talent nog meer in de verf: in de rechterbovenhoek twee gierzwaluwen of stotende slechtvalken boven een vreemd afgeknotte piramide, en onderaan, links van de signatuur in de rechterhoek: twee in de gloed, of veeleer de duisternis, van het geheel opvallend frivole bloemetjes, het ene met vier en het andere met vijf bloemblaadjes.
De signatuur spelt de naam van de gerenommeerde Nederlandse kunstenaar Jan Toorop, en er staat zelfs een datum bij: 1914.
Nu kan ik niet uitmaken of dit een unieke houtskooltekening is, of een druk, of een ets. Wat ik wél zie is dat de eeuw die sinds het jaartal onder de signatuur is verstreken het werk aan het aantasten is in de vorm van bruine ouderdomssproeten.
Als het een echte en unieke Toorop is, dan heb ik iets geërfd dat niet enkel een emotionele waarde heeft. Waar de olieverflandschappen van Jos Beerden zijn terechtgekomen, weet ik niet. Op eBay vind ik er eentje die verkocht is geraakt. Voor 125 euro.






(wordt vervolgd) 
lees vanaf hier deel 1
lees hier vanaf het begin van deel 2