…dat je het gezwind moet doen, liefst in één beweging,
snel, in een ononderbroken stroom van woorden die allemaal samengenomen een
verhaal zouden vormen, een indruk zouden geven van hoe de tijd en je leven
waren verlopen en nog altijd verlopen, en van je onvermogen om alles bij elkaar
te houden zodat alles als scherven op de bodem van je bestaan dreigt uiteen te
spatten – of, van spatten gesproken, als de aanrollende golven in de branding
van de donkere zee in een zomernacht wanneer je je er, gedekt door duisternis,
naakt in onderdompelt en vaste grond onder je voeten verliest en begint te
zwemmen, met trage, plechtige schoolslagbewegingen, het hoofd boven het zilt en
met in de verte de gerijde lichten van de haven. Het leven, zo denk je vaak,
of, om precies te zijn, meer soms dan vaak, is als een zee die komt aanrollen
en elke golf die breekt is een apart verhaal en daar sta je dan op dat strand
en je probeert het verhaal van elke golf te noteren maar het gaat, hoe gestaag
ook, te snel, daar is er alweer een en je bent nog met het vorige verhaal bezig
en je mist het verband tussen beide en daar is al een derde golf en je bent nog
altijd met die eerste bezig, je bent als een circusartiest die twintig borden
tegelijk draaiende moet houden op stangen, op stang gejaagd, vijfentwintig
borden, dertig borden, en uiteindelijk, dat weet je nu al, zul je met een vage
indruk overblijven, een gevoel van schromelijk maar onvermijdelijk
tekortschieten want waar je wel wéét dat het leven een verzameling is van apart
brekende golfverhalen of draaiende borden en van de relaties daartussen en de
verbanden en de elkaar door middel van het opspattende water en van de
onderstroom bevruchtende en bezwangerende kruisbestuivingen – de zee als bron
van alle leven –, daar houd je uiteindelijk niets anders over dan het besef dat
daar de zee is en hier het strand waarop je naakt en rillerig staat,
onbeschaamd want gedekt door de duisternis en gereed om in de branding te
stappen en het koude water te trotseren omdat je verlangt naar onderdompeling;
hier het zand van het strand, de ontelbare korrels, en daar de zee en haar
onpeilbare diepte en ginds de lichten van de haven en boven dat alles de
sterren van een ongewoon heldere nacht met een maan in haar laatste kwartier
die naar de einder zakt en straks in de zee zal ondergaan als een schuit die
nergens heen vaart. Het is een schamel, elementair amalgaam, deze samenvoeging
van elementen: aarde, lucht, water en vuur, terwijl alle nuances in al die
opeenvolgende golven, waarvan er geen twee gelijk zijn, verloren gaan, voorgoed
verloren gaan omdat geen mens er oog voor heeft, laat staan ze noteert – zodat
‘alles voorgoed in de vergetelheid ondergaat,’ zoals ooit iemand in zijn
dagboek optekende, ‘doordat niemand het de moeite waard vond het op te schrijven’.1 En daarom moet jij het doen. Samen met nog anderen, natuurlijk,
maar die staan allemaal op hun eigen strand, in hun eigen duisternis, in hun
eigen schamelheid, naar hun eigen oneindigheden te staren. En je mag je geen
getreuzel veroorloven, je mag geen tijd verliezen want bij elke onderbreking
breekt een golf onopgemerkt en wordt het verband tussen alle verhalen weer wat
moeilijker te doorgronden en daarom, zo overweeg je, moet je het snel en
gezwind doen, liefst in één beweging, in een ononderbroken stroom van woorden
die allemaal samengenomen een verhaal zouden kunnen vormen, een indruk zouden
kunnen geven van hoe de tijd en het leven waren verlopen en nog altijd
verlopen, en van je onvermogen om alles bij elkaar te houden…