voor deze
rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen
In 1959 noteert Julien Green in zijn dagboek: ‘Meer en meer
mensen maken zich zorgen over de lucht die je in Parijs inademt. “We leven in
een gaskamer,” zei iemand tegen me.’
Dat zijn onheilspellende woorden voor iemand die bewust
heeft gereflecteerd over de nazi-gruwelen. En het is niet de eerste, noch de
laatste keer dat hij zich beklaagt over de benzinedampen in de Franse
hoofdstad. In 1969 schrijft hij: ‘De vogels, merels, eksters, mussen,
bekoorlijke diertjes die zoals bekend aan het uitsterven zijn als gevolg van de
producten die worden gebruikt om insecten en onkruid te verdelgen. Zo tegen het
jaar 2000 zal de mens, die zeer geleerde dwaas, in een wereld staan die beroofd
is van alle natuurlijke schoonheid.’ Ik heb nog niet zo vaak, bij een
bellettrist toch niet, uit die jaren van ongebreidelde vooruitgang dergelijke
vooruitziende ecologische opmerkingen gelezen. Het kan toch niet, denk ik dan,
dat men het niet heeft zien aankomen? Als zelfs een boekenwurm en religieus
denker als Green het róók? Wir haben es
nicht gewusst. De nazi-connotatie uit het eerste citaat krijgt een nare
dimensie. De mensheid, die op het door Green voor de millenniumwende voorspelde
nacht en ontij afstevent, zal niet kunnen zeggen dat zij het niet heeft zien
aankomen. Daarvoor zal zij rekenschap moeten afleggen.
Julien Green, Journaal
1946-1976 (Amsterdam 1980), 158 en 227