John Berger schrijft in Sering en Vlag, het derde deel van zijn trilogie over arbeid en
over, bijgevolg, wat volgens hem de zin van het leven is: ‘Hoe minder
vooruitzichten mannen overhouden, des te vuriger dromen ze van het vaderschap.’26
Ik ben er mij van bewust dat het een met een zwaar taboe beladen waarheid is:
dat kinderen voor de meeste mannen geen prioritaire doelstelling zijn. Toch
niet van meet af aan. Ze willen wel op de een of andere manier voortbestaan,
een spoor trekken, maar niet noodzakelijk en zeker niet in de eerste plaats in
de vorm van een nageslacht. Vanuit die vaststelling durf ik te zeggen dat mijn
verlangen naar het schrijven van dit boek groter is dan mijn verlangen naar
kinderen ooit is geweest. Ik vraag me sinds enige tijd zelfs af of ik ooit naar
kinderen heb verlangd.
We zullen het er te gelegener tijd nog over moeten
hebben.
(Overigens kruiste die quote van Berger hoogst
toevallig mijn pad op het moment dat ik deze bladzijden aan het schrijven ben,
en zo zal het wel vaker gaan. Je leest altijd wat je zoekt te lezen. Ik zal
nooit eropuit zijn deze toevallige collisies te camoufleren. Integendeel: ik
zal er altijd open en eerlijk over communiceren. Wie dat pedant gekoketteer vindt,
begrijpt mij niet.)
Dit boek, zo schreef ik, zal over vaderschap gaan. In
deze zogenaamd vaderloze tijd is het vaderschap in mijn leven tot dusverre een
belangrijk en ook zeer problematisch gegeven geweest. (Maar gaan die twee,
belang en probleem, niet vaak, om niet te zeggen altijd, samen?)
Ik herlees Bergers citaat. ‘Hoe minder vooruitzichten
mannen overhouden, des te vuriger dromen ze van het vaderschap.’ Ik laat deze
zin doordringen. Het citaat spreekt mij heel erg aan. Berger heeft het over
mannen die doordat ze, via hun vrouwen, een kind krijgen vader worden. En over
in welke mate dat voor hen een prioriteit is. Ik herlees het citaat nog eens en
denk aan een ander soort vaderschap, en dan bovendien een waarvoor de
bemiddeling van een vrouw niet nodig is. Ik denk aan het ‘geestelijk’
vaderschap. Opeens wordt Bergers citaat over biologische vaders toepasbaar op
wat ik hier doe: pas na het uitdoven van al mijn andere vooruitzichten is er
vuur genoeg om die ene doelstelling brandend te houden, een doelstelling die er
altijd is geweest en die in elk geval groter, belangrijker en urgenter is
geweest dan het verlangen naar het hebben van kinderen – ik heb het over de
doelstelling een boek te schrijven, schrijver te zijn.
En ik herschrijf de zin van John Berger: ‘Hoe minder
vooruitzichten ik overhoud, des te vuriger droom ik ervan een boek, in concreto
dit boek, te schrijven.’
Inderdaad: ik houd minder vooruitzichten over. Ik heb
er een aantal gehad en heb ze zien teloorgaan. Voor zover, uiteindelijk, het
schrijven van dit boek als een van de weinige vooruitzichten is overgebleven –
of noem het doelstellingen of ambities –, dan lijkt het een negatief antwoord
op de roeping van het schrijverschap – in zekere zin tegenovergesteld aan wat
Proust doet met zijn Recherche, die
kan gelezen worden als een positieve, of constructieve, wording van het inzicht
in de eigen roeping schrijver te worden.
Het verhaal dat hier volgt zal dus zijn: enerzijds een
verklaring voor het verdwijnen van de andere ambities; anderzijds het relaas
van een langzaam, al te langzaam, tot wasdom komende ambitie, wellicht een
laatste ambitie: de ambitie om dit boek te schrijven, om de schrijver te zijn
van dit boek, om schrijver te zijn.
26 John Berger, De vrucht van hun
arbeid
Hier eindigt de proloog. Vanaf aflevering 11 begint deel 1, ‘Het
sanatorium van Aalst’, en daarin hoofdstuk 1, ‘De voorvaderen’.
Lees hier LVO vanaf het begin