zaterdag 21 september 2019

LVO 10


John Berger schrijft in Sering en Vlag, het derde deel van zijn trilogie over arbeid en over, bijgevolg, wat volgens hem de zin van het leven is: ‘Hoe minder vooruitzichten mannen overhouden, des te vuriger dromen ze van het vaderschap.’26 Ik ben er mij van bewust dat het een met een zwaar taboe beladen waarheid is: dat kinderen voor de meeste mannen geen prioritaire doelstelling zijn. Toch niet van meet af aan. Ze willen wel op de een of andere manier voortbestaan, een spoor trekken, maar niet noodzakelijk en zeker niet in de eerste plaats in de vorm van een nageslacht. Vanuit die vaststelling durf ik te zeggen dat mijn verlangen naar het schrijven van dit boek groter is dan mijn verlangen naar kinderen ooit is geweest. Ik vraag me sinds enige tijd zelfs af of ik ooit naar kinderen heb verlangd.

We zullen het er te gelegener tijd nog over moeten hebben.

(Overigens kruiste die quote van Berger hoogst toevallig mijn pad op het moment dat ik deze bladzijden aan het schrijven ben, en zo zal het wel vaker gaan. Je leest altijd wat je zoekt te lezen. Ik zal nooit eropuit zijn deze toevallige collisies te camoufleren. Integendeel: ik zal er altijd open en eerlijk over communiceren. Wie dat pedant gekoketteer vindt, begrijpt mij niet.)

Dit boek, zo schreef ik, zal over vaderschap gaan. In deze zogenaamd vaderloze tijd is het vaderschap in mijn leven tot dusverre een belangrijk en ook zeer problematisch gegeven geweest. (Maar gaan die twee, belang en probleem, niet vaak, om niet te zeggen altijd, samen?)

Ik herlees Bergers citaat. ‘Hoe minder vooruitzichten mannen overhouden, des te vuriger dromen ze van het vaderschap.’ Ik laat deze zin doordringen. Het citaat spreekt mij heel erg aan. Berger heeft het over mannen die doordat ze, via hun vrouwen, een kind krijgen vader worden. En over in welke mate dat voor hen een prioriteit is. Ik herlees het citaat nog eens en denk aan een ander soort vaderschap, en dan bovendien een waarvoor de bemiddeling van een vrouw niet nodig is. Ik denk aan het ‘geestelijk’ vaderschap. Opeens wordt Bergers citaat over biologische vaders toepasbaar op wat ik hier doe: pas na het uitdoven van al mijn andere vooruitzichten is er vuur genoeg om die ene doelstelling brandend te houden, een doelstelling die er altijd is geweest en die in elk geval groter, belangrijker en urgenter is geweest dan het verlangen naar het hebben van kinderen – ik heb het over de doelstelling een boek te schrijven, schrijver te zijn.

En ik herschrijf de zin van John Berger: ‘Hoe minder vooruitzichten ik overhoud, des te vuriger droom ik ervan een boek, in concreto dit boek, te schrijven.’

Inderdaad: ik houd minder vooruitzichten over. Ik heb er een aantal gehad en heb ze zien teloorgaan. Voor zover, uiteindelijk, het schrijven van dit boek als een van de weinige vooruitzichten is overgebleven – of noem het doelstellingen of ambities –, dan lijkt het een negatief antwoord op de roeping van het schrijverschap – in zekere zin tegenovergesteld aan wat Proust doet met zijn Recherche, die kan gelezen worden als een positieve, of constructieve, wording van het inzicht in de eigen roeping schrijver te worden.

Het verhaal dat hier volgt zal dus zijn: enerzijds een verklaring voor het verdwijnen van de andere ambities; anderzijds het relaas van een langzaam, al te langzaam, tot wasdom komende ambitie, wellicht een laatste ambitie: de ambitie om dit boek te schrijven, om de schrijver te zijn van dit boek, om schrijver te zijn.

26 John Berger, De vrucht van hun arbeid




Hier eindigt de proloog. Vanaf aflevering 11 begint deel 1, ‘Het sanatorium van Aalst’, en daarin hoofdstuk 1, ‘De voorvaderen’.



Lees hier LVO vanaf het begin