Als je voor het eerst het verlangen voelt om het
overzicht te bewaren, is het al te laat. Ik herinner mij het ogenblik dat ik
voor het eerst het verlangen voelde om het overzicht te bewaren nog zeer goed.
‘Zijn bestaan begint al troebel, vreemd te worden.’ Dat schrijft James Salter.5
Ooit was ik dat kind van dertien dat ik ben geweest. Ik had de dood in de ogen
gekeken en was door die ervaring een tijd lang behoorlijk van mijn melk
geraakt. Ik begon in die periode stilaan de grenzen van mijn territorium te
verkennen en te doorbreken, in een knellende broek en een door moeder gebreide
knalblauwe trui met een fries dat bestond uit een met witte, rode en zwarte
vierkantjes samengesteld schaakbordpatroon dat mij, zonder dat ik daar toen erg
in had, in een wandelend verkeersbord transformeerde. Op een dag – haarscherp
in de herinnering maar op geen enkele kalender nog te traceren – baande ik mij
met behulp van een hark op het braakliggend terrein achter de tuin van mijn ouderlijk huis een weg tussen
de bramen en de netels. Ik zocht de bal die ik over de uit paplaurieren en
Bekaertdraad bestaande omheining had geshot. Plots en schijnbaar zonder enige
aanleiding hield de dertienjarige die ik toen was halt – herinner ik me, meer
dan veertig jaar later. Opeens besefte dat kind dat het het overzicht over zijn
leven aan het verliezen was en dat het hem, indien hij het niet dringend
allemaal opschreef, definitief zou ontglippen.
Leo Pleysier beschrijft die ervaring van verlies van
overzicht in Heel de tijd. Als knaap had hij het gevoel ‘te vol met te
veel’ te zitten. ‘Propvol zat ik. Barstensvol.’ Op een gegeven ogenblik
verlaten de dingen die zich aandienen, de gebeurtenissen, hun chronologie. Ze
beginnen tegelijkertijd te gebeuren,
en kunnen onder steeds wisselende perspectieven ervaren worden. De indrukken
die de knaap opdoet, zijn te hevig. Ze zijn overvloedig, en alles gaat te snel.
Dat moment is het, aldus Pleysier, dat ‘de woorden te hulp’ schieten. ‘Almaar
meer woorden waarmee ik het vele niet alleen kon benoemen en opsommen maar ook
bedwingen, verkleinen en overzichtelijk maken.’ En vanaf dat ogenblik geldt:
‘hoe langer hoe meer zag het ernaar uit dat het in een mensenleven erop aankwam
het overzicht te bewaren.’6 En dat bewaren gebeurt met woorden. ‘Ik
had de indruk dat hij zich alleen nog overeind hield met behulp van zijn
woorden’.7
Zijn bestaan begint al troebel, vreemd te worden. De onweerstaanbare drang om alles te ordenen, scores
bij te houden, krantenartikels uit te knippen en in een cahier te kleven,
recordtijden te vestigen op van alles en nog wat, treden en tegels te tellen,
lijstjes aan te leggen van wat er allemaal is of zou moeten zijn, een herbarium
samen te stellen, enzovoort, nam plots een nieuwe gedaante aan: die van de
behoefte om de uiteenvallende en aan vergetelheid ten prooi vallende onderdelen
en fragmenten van het leven – de golven, de borden – in een overzicht samen te
houden. Deze nieuwe gedaante van het verlangen naar overzicht was niets minder
dan de eerste manifestatie van mijn autobiografische reflex. Alsof op die
manier een dam kon worden opgeworpen tegen de vergeefsheid. Alsof de betekenis,
de zin van het, van mijn leven zich
anders nooit zou kunnen openbaren en zich voor altijd aan mijn grabbelende
greep zou onttrekken en mij onthutst en verweesd zou achterlaten.
Daar stond dat kind van dertien met een hark tussen de
netels en de bramen: een geïsoleerd moment in de tijd. Heel veel van wat aan
dat moment voorafging en van wat erna zou volgen, is intussen allang voorgoed
weg en zal nooit meer terugkeren. Maar dat moment zelf brandde een diep en
onuitwisbaar spoor. De impuls om de sfeer
te omvatten van mijn zelf, zoals het daar stond met die hark, zou altijd
blijven bestaan. Dit moment, of juister, de herinnering eraan werd een
permanente bron van onbehagen omdat ik vele jaren lang er nooit toe kwam om
deze steeds onmogelijker wordende opdracht, waarmee ik mijzelf toen belastte,
aan te vatten.
5 In de roman Spel en tijdverdrijf.
Een veelzeggende titel.
6 Leo Pleysier, Heel de tijd, 61
7 Wiesław Myśliwski, De laatste hand, 464
6 Leo Pleysier, Heel de tijd, 61
7 Wiesław Myśliwski, De laatste hand, 464