Als alles goed zou gaan, en ik zou er geen tijd voor
hebben omdat ik te zeer benomen ben door al het moois en fraais dat het leven
te bieden heeft – ja, dan zou ik deze memoires allicht niet schrijven. Maar ik
doe het toch en laat het duidelijk zijn dat dit gebeurt in het volle besef dat
schrijven – net als trouwens ook lezen – onder meer een manier is om niet volledig
in het leven te moeten staan. In het genieten en proberen te creëren van
schoonheid verwacht ik een tegenwicht te vinden, ja noem het een troost, voor
het feit dat ik lijd onder het gebroken zijn, het onvervuld zijn, het ouder
worden en het ten dode opgeschreven zijn. Hoe is het zover kunnen komen?
Misschien zoek ik hier een antwoord op die vraag.
(Zo, dat is eruit, vanaf nu wordt de toon weer
lichter.)
Ik vat het allemaal alvast eens kort samen, zodat er
geen misverstanden ontstaan: het gaat mij niet in eerste instantie om wát
ik heb meegemaakt. Dat is niets spectaculairs of toch niet spectaculair genoeg
om er een boek van te maken. Het is mij vooral te doen om wat ik met dat
onspectaculaire dóe.
Ik ben, zoals ik al zei, geboren in 1961. In dat jaar vond
een Belg iets uitermate belangrijks uit en misschien mag ik blij zijn dat hij dat pas dan deed:
Ferdinand Peeters bedacht de anticonceptiepil. Ik ben nu ik dit schrijf 57
jaar. Dat is nog niet echt oud, probeer ik mezelf wijs te maken, maar toch al
te oud om in de Vlaamse letteren mijn opwachting te maken als een debutant die
er nooit eerder toe is gekomen om de steile verwachtingen waar te maken die velen
ten aanzien van hem koesterden.
Ik groeide op in een ongelukkig gezin. Mijn ouders
zagen elkaar niet graag. Of toch niet graag genoeg om gelukkig te zijn en geluk
door te geven. Maar ze hadden verantwoordelijkheidszin en deden er alles aan
om, via het verwerven van welvaart, hun drie kinderen zoveel mogelijk kansen te
geven. Ik moet hen daar dankbaar voor zijn – en dat ben ik ook. In ruil eisten
zij schoolse prestaties. Wij werden met meritocratische principes opgevoed.
Mijn ouders zijn in hun opzet geslaagd. Zeker in materieel opzicht. Het moet evenwel
gezegd dat ze de omstandigheden mee hadden: na de naoorlogse jaren van
soberheid en wederopbouw kon het in de jaren zestig opeens niet op.
Ik groeide in grote mate alleen op aangezien mijn zus
en broer respectievelijk vijf en zes jaar ouder waren – en nog altijd zijn. Ik
liep een al bij al gelukkige lagere school (waar ik altijd de primus was) en
een behoorlijk ongelukkige middelbare school (waar ik een zeer middelmatige
student was wiens talenten onopgemerkt bleven). In mijn vrije tijd hield ik mij
bezig op een manier die men nu autistisch zou noemen. Dat deed men toen –
gelukkig maar – nog niet.
Toen ik achttien was, gingen mijn ouders dan toch uit
elkaar. Taak volbracht, moeten ze hebben gedacht, maar ze hadden beter niet
zolang gewacht. Ik kwam in een vacuüm terecht waarin een aantal gebeurtenissen cruciaal
zouden blijken voor de wording van de persoon die ik nu ben.
Ik vatte na een kort verblijf aan de kunstschool een
studie filosofie aan. Ik wist het studentenbestaan te rekken tot 1986.
Ondertussen begon ik links en rechts wat bij te klussen om mijn
geprivilegieerde bestaan te financieren. Ik beleefde tussen mijn negentiende en
tweeëntwintigste levensjaar een eerste liefde. Vlak voor het einde van mijn
legerdienst, in 1987, ontmoette ik de vrouw met wie ik amper een jaar later zou
trouwen en die mij, en uiteraard ook zichzelf, in 1990 en 1992 twee kinderen
zou schenken.
Ondertussen had ik na enkele curriculaire omwegen
tijdens de crisisjaren tachtig een soort van professionele stabiliteit
verworven. Maar in 1996 kwam er een abrupt einde aan mijn baan bij De
Standaard, waar ik twee jaar als redacteur had bijgedragen tot de
literatuurbijlage. Ik besefte dat ik nooit meer de kans zou krijgen om op een
even hoog niveau als journalist te werken. In arren moede bouwde ik een bestaan
als freelancer op. Hierdoor, en natuurlijk ook door het werk dat mijn
echtgenote verrichtte, hebben mijn kinderen nooit iets tekort gehad. In 2005 liep
mijn huwelijk op de klippen. Kort daarna ruilde ik mijn solitaire bestaan als
thuiswerkende 24/7-zelfstandige in voor een deeltijds ambtenaarschap. Ik vond
voor mijn creativiteit, die al die jaren had gesluimerd, een uitweg op het
internet. Met grote regelmaat, en in grote hoeveelheden, publiceerde ik teksten
en foto's op een blog die ietwat hoogdravend, maar toch ook met een knipoog,
als titel voerde: ‘Het leven als voorlopige oplossing’.
In 2014 kwam een einde aan een latrelatie die half zo lang
had geduurd als mijn huwelijk. Ik kwam opnieuw in woelig water terecht. Mijn
vermogen om lief te hebben en, vooral, om open te staan voor liefde bleek door
alle mislukkingen en aarzelingen problematisch te zijn geworden.
Ik kon kon niet langer vrede nemen met het efemere
karakter van mijn artistieke activiteiten, voelde de behoefte om iets
substantiëlers te doen. Omdat ik nu eenmaal niet over de verbeeldingskracht
beschik om iets anders te doen met mijn schrijftalent en schrijfdrang begon ik aan
deze memoires.
Tot daar mijn leven in de notendop waarin ik dobber op
de oceaan van mogelijkheden. En dat allemaal in een wereld die volop aan het
kantelen is. Paljassen en gewetenloze schurken zitten aan het stuur; op de
achtergrond woeden nog altijd die vreselijke oorlogen in Syrië en Jemen; op
talrijke andere plaatsen dreigt oorlog; er is een klimaat van toenemende
polarisatie, ongelijkheid en schaarste; er is het besef dat we regelrecht op
een klimaatcatastrofe afstevenen. In het licht van die wereldkanteling kan elk
woord dat ik hier schrijf niet anders dan futiel zijn, onbeduidend. Maar
niettemin is dit schrijven levensnoodzakelijk voor het kleine, dolende
individuutje dat ik ben en dat toch, ondanks alles, hoopt dat zijn verhaal
gelezen wordt.
Lees hier LVO vanaf het begin