Ik begin ver vóór mij; want niemand zou zijn leven moeten beschrijven die niet het geduld kan opbrengen om, voordat hij zijn eigen leven ter sprake brengt, enige aandacht te besteden aan op zijn minst de helft van zijn grootouders. (Günter Grass)27
't Is niet meteen een aangename oefening, maar ik probeer het toch maar: mij het scrotum van mijn vader voor de geest te halen. Uit een van die asymmetrisch uitzakkende ballen was dat ene dappere zweepstaartzwemmertje voortgekomen dat in moeders reeds vier keer uitgewoonde schoot de race op leven en dood zou winnen. Op die manier werd de aanzet gegeven tot mijn bestaan, als vijfde telg – en God weet hoeveel toeval daarmee gepaard ging. Alleen Hij!
Die balzak, die nu godzijdank weer mag worden
opgeborgen in de diepste krochten van mijn voorstellingsvermogen, behoorde toe
aan iemand die natuurlijk zelf ook maar een speelbal van het toeval was
geweest. Hij, die balzak, was van dat manmens een aanhangsel. Een onderdeel.
(Gek, zo realiseer ik mij, dat mij schier compulsief de flauwste woordspelingen
voor de geest komen aanwaaien wanneer ik aan mijn vaders edele delen denk, wat
mij nu ook weer – wees gerust – niet zo vaak overkomt. Maar zo is het, en niet
anders.)
Evengoed als ikzelf had mijn vader er net zo goed niet
kunnen zijn geweest – zoals dat ten andere kan worden gezegd van elke schakel
in de keten die tot zijn bestaan had geleid. Dat is een in zijn algemeenheid
nietszeggende en bijgevolg volkomen overbodige waarheid. Want we zijn er nu
eenmaal wél. We zijn er onontkoombaar gekomen en we zijn onontkenbaar,
ontegensprekelijk van de partij.
Hoe heilzaam, dat besef van volstrekte overtolligheid,
van werkelijk totale contingentie! En toch, en toch: tegenover de schijnbare
willekeur van onze bevlekte conceptie staat het denkbeeld dat ons individuele
bestaan reeds in al zijn details – mijn geslacht, mijn huidskleur, mijn
seksuele geaardheid, mijn karakteriële eigenschappen, het kleur van mijn ogen,
de oorzaak van mijn dood – besloten ligt in die eerste bliksemschicht die het
aminozuur in brand stak (of hoe ging er nu ook alweer precies aan toe in die
antediluviale wereld?), waardoor het kolven- en retortenloze
demiurgenexperiment volkomen uit de hand liep en zoiets als ‘het leven’ kon
ontstaan. Aarde, Lucht, Vuur en Water (hier, in deze zin, in alfabetische
volgorde en met plechtstatige letters uit de bovenkast) gingen met elkaar
onstuitbaar en onomkeerbaar kettingreacties en -verbindingen aan: het spel van
leven en laten leven zat voorgoed op de wagen. Ruimtevaartorganisaties en sterrenkundige
instellingen investeren op dit eigenste ogenblik astronomische bedragen om in
het universum naar vergelijkbare sporen van dergelijke reacties en verbindingen
te speuren. Alsof ze op die manier onze ontologische en kosmische eenzaamheid zouden
kunnen lenigen. Onze komische eenzaamheid.
27 Günter Grass, De blikken trommel,
15
Lees hier LVO vanaf het begin