zondag 22 september 2019

LVO 11

Hier begint hoofdstuk 1, 'De voorvaderen', van deel 1, 'Het sanatorium van Aalst'. Een motto gaat aan dat eerste hoofdstuk vooraf:

Ik begin ver vóór mij; want niemand zou zijn leven moeten beschrijven die niet het geduld kan opbrengen om, voordat hij zijn eigen leven ter sprake brengt, enige aandacht te besteden aan op zijn minst de helft van zijn grootouders. (Günter Grass)27


't Is niet meteen een aangename oefening, maar ik probeer het toch maar: mij het scrotum van mijn vader voor de geest te halen. Uit een van die asymmetrisch uitzakkende ballen was dat ene dappere zweepstaartzwemmertje voortgekomen dat in moeders reeds vier keer uitgewoonde schoot de race op leven en dood zou winnen. Op die manier werd de aanzet gegeven tot mijn bestaan, als vijfde telg – en God weet hoeveel toeval daarmee gepaard ging. Alleen Hij! 

Die balzak, die nu godzijdank weer mag worden opgeborgen in de diepste krochten van mijn voorstellingsvermogen, behoorde toe aan iemand die natuurlijk zelf ook maar een speelbal van het toeval was geweest. Hij, die balzak, was van dat manmens een aanhangsel. Een onderdeel. (Gek, zo realiseer ik mij, dat mij schier compulsief de flauwste woordspelingen voor de geest komen aanwaaien wanneer ik aan mijn vaders edele delen denk, wat mij nu ook weer – wees gerust – niet zo vaak overkomt. Maar zo is het, en niet anders.)

Evengoed als ikzelf had mijn vader er net zo goed niet kunnen zijn geweest – zoals dat ten andere kan worden gezegd van elke schakel in de keten die tot zijn bestaan had geleid. Dat is een in zijn algemeenheid nietszeggende en bijgevolg volkomen overbodige waarheid. Want we zijn er nu eenmaal wél. We zijn er onontkoombaar gekomen en we zijn onontkenbaar, ontegensprekelijk van de partij.

Hoe heilzaam, dat besef van volstrekte overtolligheid, van werkelijk totale contingentie! En toch, en toch: tegenover de schijnbare willekeur van onze bevlekte conceptie staat het denkbeeld dat ons individuele bestaan reeds in al zijn details – mijn geslacht, mijn huidskleur, mijn seksuele geaardheid, mijn karakteriële eigenschappen, het kleur van mijn ogen, de oorzaak van mijn dood – besloten ligt in die eerste bliksemschicht die het aminozuur in brand stak (of hoe ging er nu ook alweer precies aan toe in die antediluviale wereld?), waardoor het kolven- en retortenloze demiurgenexperiment volkomen uit de hand liep en zoiets als ‘het leven’ kon ontstaan. Aarde, Lucht, Vuur en Water (hier, in deze zin, in alfabetische volgorde en met plechtstatige letters uit de bovenkast) gingen met elkaar onstuitbaar en onomkeerbaar kettingreacties en -verbindingen aan: het spel van leven en laten leven zat voorgoed op de wagen. Ruimtevaartorganisaties en sterrenkundige instellingen investeren op dit eigenste ogenblik astronomische bedragen om in het universum naar vergelijkbare sporen van dergelijke reacties en verbindingen te speuren. Alsof ze op die manier onze ontologische en kosmische eenzaamheid zouden kunnen lenigen. Onze komische eenzaamheid.



27 Günter Grass, De blikken trommel, 15



Lees hier LVO vanaf het begin