Facebook gebruik je
niet vrijblijvend. Iedereen weet dat, het staat in de kleine lettertjes die
niemand leest. Wie er gebruik van maakt, maakt een weloverwogen keuze. Díe
vrijheid hebben we nog: we kunnen het medium ook niet gebruiken.
We weten dus
allemaal dat we in ruil voor dat formidabele communicatiemiddel gegevens
afstaan, intellectueel of artistiek eigendomsrecht inleveren en onszelf in
meerdere opzichten traceerbaar en controleerbaar maken. Facebook is een geldmachine
die er als communicatiemachine uitziet. Maar Facebook is, al dan niet
gewild en/of geduld door de overheid, ook een opiniemachine, een controlemachine,
een manipulatiemachine. Facebook is, in elk geval en of we dat nu ‘leuk’
vinden of niet, een belangrijk instrument geworden in het zogenaamd
democratische bestel waar wij deel van uitmaken, in onze samenleving.
Anderzijds is het
ook zo dat Facebook er in niet geringe mate toe bijdraagt dat er in onze
samenleving steeds minder wordt samengeleefd.
*
© Joey de Villa
|
Er zijn een paar
interessante manieren om Facebook te gebruiken. Het posten van kattenfoto’s is
voor sommigen blijkbaar van vitaal belang en ik wil dat gerust respecteren,
maar daarover heb ik het nu niet.
Ik volg op Facebook
enkele kunstenaars die flarden van hun werk tonen. Ik heb het dus niet over
lieden die enkel naar recensies over hun werk verwijzen, of uitnodigingen voor hun
vernissages plaatsen of berichten over een prijs die zij hebben gewonnen. Deze
creatievelingen gebruiken Facebook als visitekaartje. Neen, ik heb het over
schrijvers, tekenaars, schilders of fotografen die ons een inkijk gunnen in hun
dagelijkse praktijk. In hun atelier. Dat zijn er niet bijzonder veel, al bij
al, en dat is ook niet wenselijk want de versnippering van de aandacht kan niet
eindeloos doorgaan – focus is uiteindelijk een kwestie van intellectuele
hygiëne.
Sommigen plaatsen met
dezelfde bedoeling op Facebook een wegwijzer naar een minder efemeer medium.
Bijvoorbeeld een blog. Op deze eerste manier maak ikzelf ook gebruik van
Facebook en wil ik het zeker blijven gebruiken: om aandacht te vragen voor mijn
eigen foto’s en teksten.
Cultuur- en
nieuwsconsumenten gebruiken Facebook om op hun trouvailles te wijzen: een goed
artikel of boek, een interessante tentoonstelling, een tot denken aanzettende
opinie. Facebook als cultuuragenda of nieuwsselectiemachine. Niets mis
mee, met dit ‘verspreiden van bewustzijn’ (Jeroen Olyslaegers), zolang je,
zeker als het over politieke berichtgeving gaat, maar voor ogen houdt dat de
selectie altijd wordt bepaald door de vrienden die je zelf hebt gekozen.
Iedereen draagt een paardenbril. Daarom heb ik altijd ook Facebookvrienden
toegelaten wier oriëntatie ik niet helemaal of zelfs helemaal niet deel. Zij
verschaffen mij een kijk op een deel van het spectrum dat veel breder is dan
dat ene segmentje waar ik mij bevind. Dat slechten van schotten is een
voortdurende strijd, niet alleen bij de selectie van vrienden of het delen van
berichten, maar ook in het liken en
volgen. Hele strategieën worden hier ontwikkeld, en ze zijn niet altijd helemaal
onschuldig. Vaak zijn het ook strategieën van misleiding, van schending van
vertrouwen, van verdoken ironie, van voorgewende naïviteit.
En dan zijn er ten
slotte de meningen – en daarover wil ik het hebben.
*
Een goede vriend
zette mij twee weken geleden aan het denken. Ik had mijn zoveelste politiek
getint linkiewinkie-meninkje
geventileerd en hij wees mij op de logische inconsistentie van mijn argument.
Wat ik beweerde over de ene partij was namelijk evengoed van toepassing op de
andere. Ik bleek verstrikt te zitten in mijn vooroordelen. Ik had uiteindelijk
niet méér gedaan dan nog eens een draai geven aan mijn ratel. En inderdaad, die
ratel begint ook mij eentonig in de oren te klinken.
Facebook lijkt het
verspreiden van meningen te bevorderen, en op die manier de democratie te
versterken. Wantoestanden komen sneller aan het licht, en zo wordt Facebook ook
een verontwaardigingsmachine. Maar Facebook is helaas ook een anesthesiemachine.
Want het medium heeft een verlammende werking – en dat is de conclusie waartoe
ik de voorbije twee weken ben gekomen. De participatie aan dit medium heeft een
in hoge mate ritueel karakter. Rituelen zijn handelingen die mensen stellen om
niet te moeten raken aan wat zij niet aankunnen: het transcendente, manifeste
onzin, de ondoorgrondelijke schoonheid van het leven, hun onmacht, de dood.
Het ventileren van
meningen is ijdel, in menig opzicht. Het is ijdel omdat we voortdurend ons ego
willen gestreeld zien (‘duimpjes tellen’), maar ook omdat het meestal
vruchteloos is, in de zin van steriel. We omringen ons met gelijkgestemden en
botsen steeds op dezelfde andersdenkenden. De overtuigden moeten niet overtuigd
worden en schurken zich dicht tegen elkaar aan, met de andersdenkenden blijkt
toenadering onmogelijk. Integendeel, de hardnekkigheid waarmee iedereen zich op
het eigen standpunt vastzet, neemt alleen maar toe. Facebook is derhalve ook
een polarisatiemachine. Men wil vooral consistent blijven met zichzelf
en met de aangemeten identiteit die men de anderen wil voorspiegelen.
*
Ik kan mij
voorstellen dat de overheid Facebook met argusogen bekijkt. Enerzijds is het in
deze tijd moeilijker om manifest malafide en obscene praktijken onverborgen te
houden. We beleven het ene demasqué na het andere – en dat is uiteraard goed.
Maar anderzijds weet hogerhand ook wel dat al die potentiële opposanten,
terwijl ze achter de cursor op hun schermen en schermpjes aanhollen, niet op
straat komen en dus ongevaarlijk blijven. De polarisering speelt de overheid in
de kaart. ‘Laat ze hun verontwaardigingsenergie maar opgebruiken met likes
te turven en elkaar te bekampen, zo krijgen ze de indruk dat ze iets te
betekenen hebben maar wij weten wel beter.’ Je hoort het de bewindslieden
denken.
Bovendien is ook
het volgende waar. Er gebeurt de laatste tijd wel erg veel dat onze
verontwaardiging opwekt of dan toch zeker zou moeten opwekken. Terreur, sociale
afbraak, milieuschade, aankoop gevechtsvliegtuigen, polarisering, sociale
ongelijkheid, intimidatie, enzovoort enzovoort. Toen enkele dagen geleden de
‘Panama Papers’ opdoken, vroeg iemand – uiteraard op Facebook – wanneer we
nu eindelijk op straat zouden komen en wat we dan het eerst in brand zouden
steken, de banken of het parlement. De vraag was ironisch en retorisch – en
dat is veelzeggend. We komen natuurlijk niet op straat. Maar hoe komt dat?
Waarom blijven we zitten? Waarom kwamen de mensen vroeger misschien meer en
gemakkelijker op straat? Indertijd werd er bijvoorbeeld gemanifesteerd tegen de
aankoop van gevechtsvliegtuigen voor een bedrag (nog in Belgische franken) waarmee
we er nu maar eentje kunnen kopen. Nu passeert de schandelijke aankoop van een
heel eskader nagenoeg ongemerkt (of het zou moeten zijn dat er volgende week op
de antigevechtsvliegtuigenbetoging opeens honderdduizend man op straat staat).
Blinde besparingen in de culturele en sociale sector, en het schaamteloze
gegraai in de portemonnee van de allerkleinste garnalen: dat verandert weinig
aan de zaak.
Ik denk dat ik
minstens een deel van het antwoord weet. Vroeger, en daarmee bedoel ik dan de
tijd vóór het internet en de sociale media, kwamen de mensen wellicht ook op
straat gewoon om zich te informeren en om hun ongenoegen of woede over wat ze
al in rudimentaire vorm hadden opgevangen te kanaliseren en te ventileren. Deze
preliminaire fasen van het verzet worden nu thuis uitgewerkt en afgebot. Op het
moment dat ze de straat zouden kunnen opgaan, is de verontwaardiging van de
meesten al opgesoupeerd.
Ik kan mij
voorstellen dat als mensen indertijd, in pre-Facebooktijden, uit
verontwaardiging op straat kwamen, en als zij daar elkaars verontwaardiging
versterkten, bijvoorbeeld door nog meer informatie te vergaren dan de schaarse
informatie waarover ze al – via geruchten en dergelijke – beschikten, dat er
zich dan ter plekke een soort van morele explosiviteit kon ophopen die
aanleiding kon geven tot instant-acties. Deze vormden een grotere bedreiging
voor de gevestigde macht dan wanneer mensen nu, als ze al actie voeren,
overgeïnformeerd en dus ook in zekere zin murw en vermoeid, op straat komen en
elkaar daar, samen oplopend, enkel nog bevestigen in hun ongenoegen. Dat is
toch de indruk die ik opdeed die enkele keren het afgelopen jaar dat ik ergens
meeliep in een stoet: iedereen is overtuigd van zijn gelijk, iedereen doet mee
aan het ritueel, maar niemand verwacht écht dat het iets uithaalt.
Overigens is het
bereik dat wij, Facebookgebruikers, met onze meninkjes hebben, uitermate
beperkt. (Ook al denken we soms het omgekeerde.) We vissen voortdurend in
dezelfde vijver, vangen steeds dezelfde vissen, en gooien die dan steeds terug
in hetzelfde water. We worden door enkele tientallen, misschien twee- of
driehonderd mensen gelezen, en dat is het dan. Het aantal Facebookgebruikers
dat een publiek van meer dan duizend koppen bereikt, is wellicht gering. We
maken deel uit van een zichzelf bewierokende, door jaknikkers bevolkte niche.
Zeer onschadelijk, zeer onschuldig.
*
Ik blijf Facebook
gebruiken. Om mooie dingen op te zoeken en te delen, om af en toe eens een goed
artikel te lezen, verspreid door mensen die beter geïnformeerd zijn dan ik of
die beter kunnen beargumenteren waarvoor zij staan, of om een leuke You Tube te
bekijken. Maar met politieke meningen ventileren stop ik. De wereld is voor mij
te complex geworden om te ‘vind-ik-leuk’-en – en neen, de recent toegevoegde
mogelijkheid om te moduleren met ‘geweldig’, ‘grappig’, ‘verbluft’,
‘verdrietig’ of ‘boos’ vind ik niet toereikend.
*
De vraag blijft
levensgroot en schreeuwt om een antwoord, als we tenminste het democratische
potentieel van de sociale media beter willen benutten: hoe komen we van
informatie tot activisme zonder onderweg aan vermoeienis, saturatie, verdoving
en verlamming ten prooi te vallen? Want dit is in elk geval duidelijk: een
gevolg van het uitblijven van activisme is uiteraard dat de macht minder onder
druk komt te staan. Mocht Facebook het tegenovergestelde bewerkstelligen, het zou
allang verboden zijn. Sterker nog, het zou nooit zijn uitgevonden.