zondag 31 juli 2022

notitie 256

1. Brugge-Cambrai 143 km

 

Achteraf gezien was het allicht geen goed idee om zo’n lange afstand af te leggen. Het is voor het eerst in bijna een jaar dat ik meer dan 50 kilometer fiets op één dag. Maar ja, het viel slecht uit met de timing van de hotelzoektocht. In Lille of het voor- en nageborchte van die stad wilde ik absoluut niet blijven, en voor ik het wist zat ik in een bijzonder hotelarme streek. Geen steden van formaat, en de tijd dat elk gat in Frankrijk wel een slaapgelegenheid had is al lang voorbij. In Lallaing, omstreeks kilometer 100, begon ik behoorlijk moe te worden, en het was al halfvijf. Met de intelligente foon reserveerde ik een kamer in Cambrai. Die bleek niets bijzonders, eigenlijk was het een soort van motel, een paar kilometer buiten de stad gelegen – maar om die te bezoeken ben ik nu toch te moe. Het enige waar ik nog toe in staat bleek, was een halfuurtje van de finale van het Europees kampioenschap voor vrouwen bekijken. Man, wat geven die vrouwen slechte passen. En traag! Ik had ook de indruk dat het veld – Wembley in dit geval, heilige grond dus – veel te groot was.

Na het gebruikelijke rondje zappen – uitstelgedrag in feite, om niet te vroeg in bed te liggen maar ook om met de literfles fris spuitwater die ik me aan de hotelbalie heb aangeschaft de dehydratatie te lijf te gaan die mij, zoals ik uit de opkomende hoofdpijn kon opmaken, parten begon te spelen – na het zappen dus, vind ik alsnog wat energie om dit verslagje neer te pennen. Het is voor het eerst dat ik dit op deze manier doe, inclusief onmiddellijke publicatie op Facebook. Het is een soort van ‘Vive le Vélo’ eigenlijk. Maar dan zonder gasten en zonder gesigneerde truitjes. En zonder wijn ook.

Ik vertrok om negen uur vanmorgen in Brugge. Een beetje later dan ik me had voorgenomen, maar zo gaat dat: er is altijd nog wat en in inpakken ben ik niet goed. Het eerste stuk deed ik twee jaar geleden ook. Die hele steenweg naar Kortrijk is nog altijd even troosteloos. Er is niets veranderd en dus kan ik gewoon verwijzen naar de eerste alinea van het ritverslag van toen: https://pascaldigital.blogspot.com/2020/08/met-de-fiets-naar-de-midi-1.html.

In mijn hoofd dreint voortdurend ‘Een heel klein beetje oorlog’ van Noordkaap. Ik zag Stijn Meuris met zijn band gisterenavond optreden op de Burg in Brugge. Dat was fameus. Er zit een tristesse in dat lied, en die past bij mijn stemming.

Ik rijd Kortrijk binnen. Ik vernam dat deze stad er enorm op vooruit is gegaan en mijn eerste indruk bevestigt dat gerucht. Met name de fietsroutes langs de Leie en de prachtige fietsbruggen kunnen rekenen op mijn bewondering. Maar ook het asfalt in de centrumstraten – daar kan Brugge een punt aan zuigen.

Op de Markt houd ik een eerste pauze. Ik verorber het rijsttaartje dat ik kocht in bakkerij Ignace, in een nu alweer vergeten lokaliteit, en drink de cola uit de Spar van Ingelmunster, waar ik ook cash geld ophaalde in een filiaal van de bank waarbij ik aangesloten ben. Ik sprak er een meneer aan, die mij wist te vertellen dat Yves Lampaert niet in Ingelmunster woont, wat ik dacht, maar in Hulste.

Richting Lille zoek ik mijn weg over onnaspeurbare wegen. Google Maps staat me bij. Ik doe Tourcoing aan en bepaald oogstrelend is dat niet. Het valt op dat de Fransen veel doen voor de fietsers. Maar het is toch vooral een charmeoffensief. Want de meeste fietspaden zijn werkelijk onberijdbaar. Op den duur rijd ik gewoon op de rijweg. Als ik achter mij iets hoor aankomen, switch ik naar het fietspad. Of naar wat daarvoor moet doorgaan. Op het laatste stuk voor het binnenrijden van de op één (of twee?) na grootste stad van Frankrijk is dat niet mogelijk. Het fietspad is er aangelegd tussen de vier rijstroken. Je hobbelt er van de ene boomwortel naar de andere. Vreemd genoeg is er naast de weg een fototentoonstelling over pinguïns. En om de paar honderd meter is er een stoplicht. Dat altijd op rood staat. Omdat er nagenoeg geen verkeer is, negeer ik ze. Ik rijd wel twintig keer door het rood.

In Lille houd ik een tweede pauze. Achter mij hangen jongeren van wie, als ze iets mispeuteren, de kleur nooit wordt vermeld. Een corpulente zwarte mevrouw peutert het smeer uit haar oren. Twee oude vrouwen doen er een kwartier over om wat geld uit de bankautomaat van La Poste te halen.

Voor de rest heb ik niet veel te melden. Eigenlijk ben ik de hele tweede helft van mijn rit, na Lille, te moe om veel op te merken. Er is ook bijna voortdurend een nogal straffe tegenwind. Op de stijgende stukken voel ik elke kilogram die ik meesleur. De mevrouw van Google Maps schuift me voorwaar ook nog een heuse Parijs-Roubaix-kasseistrook voor de wielen. Dat kan gebeuren in deze streek. Ik kan getuigen: die kinderkopjes zijn niet om te lachen. Kinderen zeggen overigens spontaan goeiedag als ik passeer. Dat gebeurt bij ons niet. Niet dat ik er veel zie buitenspelen, overigens.

In een van de dorpjes moet ik een koppel dat (schoon)moeder uitwuift – het oudje kruipt kranig achter het stuur van haar auto – aanklampen om mijn waterfles bij te vullen. Ik zeg aan de mevrouw die het water is gaan halen dat ze me gered heeft. Maar het is te laat. M’n kop begint te gloeien. Ik verlang hevig naar de hotelkamer, het water van de douche, het bed, het comfort. En gelukkig vind ik dat alles – alleen een vijftig kilometer later dan ik had gewild.

zaterdag 30 juli 2022

aankondiging 'Het maaiveld'

Beste lezer en/of koper van De elfde teen en Populierendreef 29,

Het maaiveld, het derde deel van mijn autobiografie Het leven als voorlopige oplossing, is zo goed als klaar. Van de eveneens in eigen beheer uitgegeven eerste twee delen kon ik 250 en 175 exemplaren aan de man/vrouw brengen. De reacties waren vrijwel unaniem positief. Ik hoop uiteraard dat Het maaiveld het even goed zal doen. Daarom deze uitnodiging om in te tekenen. De kostprijs, inclusief verzendings- of bezorgingskosten, bedraagt 17 euro.

Intekenen kan nog tot 15 september door 17 euro over te schrijven op rekeningnummer BE72 7380 1628 5716 van Pascal Cornet, met de vermelding ‘Het maaiveld’, uw adres én uw e-mailadres. Meerdere exemplaren bestellen kan uiteraard ook. Na 20 augustus stuur ik een bevestiging van ontvangst van betaling. Het maaiveld wordt dan in oktober/november 2022 geleverd.

Dank voor uw belangstelling & vriendelijke groet,

Pascal Cornet

 

 

Hier enkele reacties op De elfde teen en Populierendreef 29:

 

heerlijk om te lezen / portret van moeder hard maar eerlijk / meer dan eens werd ik naar mijn kindertijd teruggekatapulteerd wat niet steeds zo vrolijk was / ambachtelijke maar grootse literatuur / het creatieve en correcte taalgebruik is van een aanzienlijk hoger niveau dan dat in heel wat bestsellers / Er zit vaart en ritme in. Het is bovenal in een mooie taal geschreven met veel zin voor detail en sfeer. / een persoonlijk en tegelijk universeel verhaal dat tot nadenken stemt  / Het hoofdstuk [over je moeder] vond ik aangrijpend. Je kunt je aan de hand daarvan een heel levendig beeld van je moeder vormen. Het is zo menselijk van toon, terwijl je soms eerder nuchter en af en toe zelfs kil overkomt in je formuleringen. Maar ook daarin behoud je behoorlijk wat afstand (…). Zelf heb ik er, na de dood van mijn vader, ook aan gedacht om mijn moeder over het verleden te ondervragen, maar het was al te laat. / Ik vind het een prachtig boek met bepaald indrukwekkende slotbladzijden. Was ik de uitgever, ik zou niet aarzelen. / een beeldrijk verhaal dat met de nodige ironie wordt neergepend / Dit weekend heb ik je boek in één ruk uitgelezen. Ik vond het ontzettend boeiend om een inkijk te krijgen in hoe een mensenleven vorm krijgt, wie daarin een rol speelt en hoe, om dan uit te komen bij je definitie van ‘volwassen worden’: zelf je eigen keuzes maken en vrijheid verwerven. Schitterend gedaan. / Hoe we allemaal getekend zijn door ons verleden en dat van de generatie(s) voor ons, dat heb jij bijzonder treffend en ontroerend verwoord. / Het voelt aanvankelijk wel wat onwennig om ongegeneerd in je leven binnen te kijken. Toch is het zonder enige twijfel door de literaire kwaliteit van het boek dat jouw verhaal zichzelf overstijgt. (…) Je taal is prachtig, je bent een boeiende verteller. Je verhaal toont me flarden van jouw (voor)geschiedenis in al zijn stoffelijkheid en alledaagsheid, maar je neemt me ook mee in je bespiegelingen. Er is veel wijsheid. Heel veel momenten van ontroering. Ook jouw humor, soms onderhuids, soms verrassend speels en op onverwachte momenten echt geestig en ontladend. / Iemand met zoveel talent zou zoiets niet in eigen beheer hoeven uit te geven. / Je verhaal houdt mij soms een spiegel voor en raakt mij op momenten echt diep. / Je hebt het belang van de zoektocht naar je identiteit zorgvuldig omschreven. Dat is iets wat mij ook wel intrigeert. Wat mij vooral beviel waren de rake typeringen en de sfeervolle, hier en daar bijna proustiaanse uitweidingen. / Ook de gelijktijdige reflectie over het schrijven en het schrijverschap maakt het bijzonder relevant. / Waarom toch hoor ik niemand over dit werkelijk meesterlijke eerste deel van de meerdelige autobiografie van Pascal Cornet? Nu is het weliswaar zeer fraai en fout- en smetteloos in eigen beheer uitgegeven maar leest geen sterveling het, terwijl 95% van wat in het Nederlands verschijnt het niet haalt bij dit ontroerende, harde, intelligente, erudiete, menselijke, lucide boek. Geef het een heel grote prijs, geef het eerst eens een goede uitgever, het zou meer dan verdiend zijn. Hulde! / Een enorm rijk taalgebruik. Niet bombastisch of uitvergroot, eerder zachtjes, stijlvol en to the point (…) ‘De elfde teen' vind ik een goed boek: licht wervelend, af en toe een beetje zacht draaikolkend geschreven, soms ook rustig en stil. Er heerst iets onderhuids in dat boek, iets wat ik niet kan benoemen. De schrijver schrijft iets van zich af, iets uit zijn jeugdjaren, iets wat hem opvalt in het heden. Hij schrijft graag, kan het niet laten, het is een groot deel van zijn leven. Deze schrijver schrijft op een wijze die je niet veel tegenkomt. / Je hebt met een haast verlegen respect de terugkeer naar een verborgen familie mogelijk gemaakt in een sterk ontroerende sterke taal. / Een intellectueel goudmijntje die elfde teen van Pascal Cornet. Ik heb mij moeten inhouden om het niet in één adem uit te lezen, bewust mijn enthousiasme moeten beteugelen om traag en bedachtzaam van elk ogenblik, van elke zin te genieten. / Ik ben er op de kusttram op weg naar Koksijde aan begonnen en was zeer snel ter bestemming. / Ontroerend met een kwetsbaarheid in vele laagjes. Ik kon je boek niet laten liggen en wilde het in één ruk uitlezen. Je schrijft soms zo ingetogen en sfeerscheppend dat je meteen mee in de context zit en bijna voelt wat jij voelde. (…) Het is warm, mooi en treffend geschreven en ook confronterend. De humor is soms zo subtiel dat het ironisch wordt. / Niet zo lang geleden las ik ook 'De jaren' van Annie Ernaux die zich in haar roman vooral beperkt tot de evocatie van haar tijd. Jij daarentegen bent in je werk ook een denker en jouw meningen zijn ook prominent aanwezig. Ik stel het gewoon vast, het heeft me niet gestoord. Bij Annie Ernaux miste ik het grote verhaal, bij jou kijk ik uit naar het vervolg. Ik teken nu al in voor het volgende deel. / Je graaft diep, je beschrijvingen zijn zo raak, ik zie en voel alles doorheen de ogen van de jongen van toen of van de volwassen man die omkijkt. En ja, net zoals je vorige boek, overstijgt de Populierendreef jouw persoonlijke verhaal. Je maakt de schets van een generatie. Je brengt me zo vaak terug naar ogenschijnlijk kleine en half vergeten details van vroeger. Ik hou ook heel veel van je (bijna) steeds aanwezige humor, meestal onderhuids, vaak in een vreemde combinatie van donkerte en mildheid. De aangrijpende momenten schrijnen des te sterker waar die humor dan plots bewust wegblijft. / Ik heb het tweede deel van je autobiografie nog liever gelezen dan het eerste. Niet alleen omdat ik er zoveel van mijn eigen geschiedenis in herken, daar is het dan weer te eigen voor. Het is zo mooi geschreven en gecomponeerd en gedoseerd. / Wat een intense leeservaring! Een feest van herkenning, staat op de achterflap, misschien zou ik het woord “feest” niet gebruiken, omdat het herkennen soms wat onbehaaglijke gevoelens opwekt. (…) Doorheen je gedetailleerde beschrijvingen kruip je helemaal onder het vel van het jongetje, het lijkt een soort van literaire psychoanalyse. / Je boek echter heeft mij doen inzien dat alles kan geschreven worden, dat er genoeg te vertellen valt over ieders leven.

 

notitie 255

NABIJHEID

‘Daar woonde Madeleine Wieme.’ S. wijst naar het grote huis waar nu de loodgieter woont, enkele panden naast het pand waarin ik mijn appartement betrek. S. is mijn buurvrouw. In een vorig leven was ze getrouwd met Johan Sonneville (1941-1995), dé Johan Sonneville die enige tijd een rolletje speelde in het Vlaamse uitgeverswezen. Buren zijn we al zeventien jaar, maar we leerden elkaar pas kennen naar aanleiding van het ladderincident waarover ik hier berichtte.

We drinken iets in Bar Visart, de zomerbar in het Visartpark. S. trakteert. Dat is mijn beloning voor de door mij geboden hulp. We hebben het over si en la, maar dus ook over Madeleine Wieme.

‘Madeleine was het eerste lief van Hugo Claus,’ weet S. ‘Nog voor Elly Overzier dan?’ vraag ik. ‘Jawel, nog voor Elly Overzier.’ ‘Maar toen hij Elly Overzier leerde kennen, was Claus nog erg jong,’ zeg ik terwijl ik aan de foto denk waarop een broekje pronkt naast de jonge schoonheid. Op zijn pullover prijkt een zwart Vlaams leeuwtje. ‘Inderdaad,’ beaamt S. ‘Maar hij was nóg jonger toen hij een relatie had met Madeleine.’

Na mijn rendez-vous met S. in het park sla ik er Georges Wildemeersch’ biografie Hugo Claus. De jonge jaren op na. In het hoofdstuk ‘Eerste liefdes’ lees ik dat Claus ‘Madeleine Wieme (1921-1997)’ leerde kennen ‘in de lente van 1946’. Hij was toen nog maar net (of net geen) zeventien. Madeleine was acht jaar ouder, weduwe en moeder van twee dochtertjes. Haar man was op het einde van de oorlog gesneuveld tijdens de Bevrijding. ‘Zij was een aantrekkelijke brunette,’ schrijft Wildemeersch – en daaraan dankte zij ook haar bijnaam ‘Bruintje’. Zij was aantrekkelijk ondanks het verdriet in de fleur van haar leven, en Claus vertelt dan ook aan Ivan Heylen in een interview voor Panorama: ‘Ze was (…) veeleisend in de liefde; ik had mijn handen vol. Maar het was geen onaangenaam werk en ze hield me in leven.’

De relatie verliep stormachtig. Er was het leeftijdsverschil en het verschil in levenservaring, maar er was ook een klasseverschil. Hugo vond Madeleine te burgerlijk. Ze kregen ruzie, ‘waarbij zij aan de deur werd gezet’.

Madeleine kreeg in de gedichten waaraan Hugo in die tijd werkte nauwelijks een plaats. Hij besefte het en beloofde haar eerherstel: hij zou ‘voor haar een volgende bundel (...) schrijven, waar [hij zich] eerlijker en onmiddellijker tot haar zal wenden’ – maar het kwam er niet van want Elly Overzier kruiste zijn pad. Het viel Hugo nog even moeilijk te kiezen tussen ‘een getrouwde bruine, of een / blonde maagdelijke vrouw’, zoals te lezen staat in een van zijn ‘vroegste manuscripten’.

Bruintje zag Hugo nog één keer terug: op het Bal du Rat Mort in het casino van Oostende, editie 1949. Claus trad daar aan als bruine pater. Madeleine schreef in haar programmaboekje van die avond, dat ze als souvenir zou bewaren: ‘Quand se meurt notre beau rêve…’

De naam Madeleine Wieme wordt in Wildemeersch’ boek nog een paar keer genoemd, maar substantieel is haar bijdrage tot het leven van de gevierde schrijver niet meer. Zij verdwijnt in de coulissen van de Vlaamse letterkunde, terwijl hij in Parijs en Italië grote sier maakt in het zog van zijn eclatante en ravissante actrice.

Een glorieuze doortocht van mijn buurvrouw-avant-la-lettre in Claus’ biografie kun je het bezwaarlijk noemen. Madeleine krijgt, aldus Wildemeersch, nog een bijrolletje in Het verdriet van België, en wel op bladzijde 666, waar de jonge Louis afknapt op de door het zogen van een kind afgeplatte borsten van de naar Madeleine gemodelleerde Michèle. Dezelfde fysieke onvolkomenheid komt ook aan bod in Een zachte vernieling, waarin Madeleine Iris heet. Nu worden haar borsten met ‘punaises’ vergeleken.

Uit het biografisch materiaal dat ik doorneem na mijn ontmoeting met S. in het park maak ik op dat Hugo Claus wellicht nooit hier is geweest aangezien zijn relatie met Madeleine zich wellicht – zo maak ik toch op uit het boek van Georges Wildemeersch – in Sint-Martens-Leerne heeft afgespeeld. Of in Oostende, of in allebei die plaatsen, maar niet in Brugge. Dat neemt niet weg dat die vrouw, 25-jarige weduwe en moeder van twee kinderen, hier, in dat huis, dáár, een zekere tijd van haar leven heeft doorgebracht. Het is toch een soort van nabijheid. 

 


 

Georges Wildemeersch, Hugo Claus. De jonge jaren (2015)

6537

Omgeving Ruddervoorde - 220626

 

vrijdag 29 juli 2022

6536

Sint-Kruis, Dampoortstraat - 220624

 

donderdag 28 juli 2022

afscheid van mijn digitaal bestaan 247

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

27 mei 2010

ALLEDAAGSHEID

Ons wordt heel wat hang naar variatie, innovatie en creatie aangepraat – terwijl we minstens even sterk verknocht zijn aan herhaling, ritueel en voorspelbaarheid. Wat tot het leven van alledag behoort, de dagelijks terugkerende realiteit, krijgt een negatieve connotatie over zich. Alledaagsheid en banaliteit worden synoniem. Maar dat is het alledaagse zwaar onrecht aandoen. Wij hebben de dagelijkse banaliteit – en basaliteit – meer dan nodig. Vernieuwing wordt pas zichtbaar, en mogelijk belangrijk, tegen een stabiele achtergrond. Geen schepping zonder stilstand.

Ik heb een hoge dunk van de alledaagse werkelijkheid. Wij missen haar, wij moeten ernaar terug. Wij leven veel te hard, van de ene kick naar de andere, van de ene illusoire prikkel naar een volgende. Altijd iets nieuws, en nooit de tijd om aan iets te wennen. Stilstand wordt te schaars. De fascinatie voor het nieuwe, de verwondering voor het uitzonderlijke en het ontzag voor het hoogstaande blijven leeg en loos voor wie zich niet lekker voelt bij het schillen van zijn aardappelen, het naar school brengen van de kinderen en het bijknippen van zijn nagels.

6535

Koolkerke - 220622

 

woensdag 27 juli 2022

notitie 254

TAALKLOOF

Gisteren postte mijn FB-contact Marnix De Keukelaere een korte bespreking van de Zomergasten-aflevering van vorige zondagavond. Zelf keek ik niet, ik was het vergeten. Marnix vond de gast maar matig interessant, en ergerde zich en passant aan de dictie van presentatrice/interviewster Janine Abbring:

‘Janine Abbring is geen slechte of onintelligente interviewster alhoewel haar niet aflatende pogingen om dieper door te dringen in het privéleven van haar gasten me vaak op de zenuwen werkt. Het schabouwelijk en vaak onverstaanbaar dialect dat ze spreekt maakt het me al helemaal onmogelijk om een min of meer objectief oordeel te vellen, moet ik toegeven. Zelfs Engelse namen weet ze met haar platte “au’s” te vermalen tot een letterbrij.’

Dat is wat scherp geformuleerd, misschien, maar kom, het is een Facebookpost en in vergelijking met veel van wat daar te noteren valt, is de toon zeer genuanceerd en beleefd.

Ik onderschrijf Marnix’ mening met een verwijzing naar wat ikzelf twee jaar geleden schreef over een aflevering van Zomergasten met Ilja Leonard Pfeijffer. En ik lichtte daaruit dit citaat:

[D]at is de voornaamste reden waarom ik haar [= Janine Abbring] niet geschikt acht om nu al vier jaar deze erepositie te bekleden: ze is nagenoeg onverstaanbaar. Nu weet ik wel dat het Nederlands zoals het in bepaalde delen van Nederland wordt gesproken heel erg begint te verschillen van het Nederlands dat we hier in het noordelijke deel van België bezigen, maar wat Abbring ervan bakt, is toch wel heel erg particulier. Menige Vlaming zal het bevestigen: als zij aan het woord is, zou een ondertiteling geen overbodige luxe zijn.’

Dat, samen met de uitlating van Marnix, schiet mijn Nederlandse FB-contact Ivo Kievenaar, met wie ik nochtans eerder al eens een prettige uitwisseling had gehad, in het verkeerde keelgat – en daar schrik ik dan weer van. Hij stoort er zich aan dat er opmerkingen worden gemaakt over de ‘tongval’ van Abbring. ‘Er is geen Nederlander die Abbring niet verstaat,’ schrijft hij. Ik vind het dan op mijn beurt eigenaardig dat een Nederlandse zender programma’s maakt in een taal die ook door Belgen wordt gesproken, zonder er evenwel acht op te slaan dat wat er wordt gezegd ook door die Belgen wordt begrepen. Dat probleem van verstaanbaarheid heb ik heus niet met álle Nederlanders op tv: Abbring is wel degelijk een speciaal geval. En ik vind het jammer dat uitgerekend zij een programma presenteert dat ik ook wel graag zou kunnen volgen zonder onbegrip en ergernis.

Bon. Het had daarbij kunnen blijven, maar op zijn eigen tijdlijn gaat Ivo in op het incident. Hij citeert zowel Marnix als mijzelf, en zegt dat zijn klomp breekt. Onder zijn post volgen er – op het ogenblik dat ik dit post – een honderdtal opmerkingen, de meeste van Nederlanders. (Dat, geef ik toe, kan ik enkel opmaken uit de eigennamen, maar dat is een goede indicatie. Marry Zonneveld en Gerrit Brand, om maar – willekeurig – die twee te noemen, zijn onmiskenbaar géén Vlaamse namen.) De opmerkingen maken – niet altijd op een even vriendelijke toon ten aanzien van het gemor uit het verre Vlaanderen – duidelijk dat zowat alle Nederlanders géén problemen hebben met Jeanine Abbrings verstaanbaarheid. Ivo Kievenaar krijgt gelijk, toch alvast aan zijn zijde van de Moerdijk.

Ik kan daar maar één conclusie uit trekken, en die ligt heel dicht bij mijn aanvankelijke intuïtie: Nederlanders en Vlamingen mogen dan al in geschrifte dezelfde taal bezigen, in de manier waarop ze hun gemeenschappelijke taal spreken is een kloof ontstaan – en die kloof wordt steeds breder. Daar is op zich niets mis mee, het ligt zelfs in de lijn der verwachtingen aangezien er nauwelijks nog culturele uitwisseling is tussen Nederland en Vlaanderen. Het problematische is dat men zich daar in Nederland blijkbaar niet of niet voldoende van bewust is. Het zou evenwel goed zijn om er rekening mee te houden. En zeker ook om er niet verwonderd over te zijn, met brekende klompen en al, als iemand op het bestaan van die kloof wijst.

6534

Wenduine - 220620

 

dinsdag 26 juli 2022

notitie 253

EEN GRUWELIJKE MOORD

Een van de stelregels die ik handhaaf bij het vormen van meninkjes waarvan ik het om de een of andere reden nodig acht ze te spuien is: ‘ken uw vijanden’. Daarom moet ik het vandaag hebben over een gruwelijk misdrijf, namelijk dit: ‘Roofvogel grijpt en doodt chihuahua inWallonië. Daarbij is mijn vijand niet de roofvogel, niet de chihuahua en al evenmin Wallonië, maar wel degelijk de website waarop ik dit bericht heb aangetroffen en het ongehinderde gemak waarmee die website angst propageert en foute berichtgeving uitzendt – waarbij ik met ‘fout’ niet bedoel dat die berichtgeving feitelijk onjuist is maar wel dat ze moreel laakbaar is.

Ik geef hier de integrale tekst van het artikel. Lees en gruw mee:

“De 5-jarige chihuahua Chipie is op gruwelijke wijze om het leven gekomen toen hij liep te spelen in de tuin in Ham-sur-Heure-Nalinnes, in de provincie Henegouwen.

Het lieve diertje van amper 2.6 kilogram werd gegrepen door een buizerd. De roofvogel steeg met de chihuahua in zijn klauwen op en liet het dier vervolgens vallen bij de buren. Daar pikte hij de arme Chipie dood. “Chipie schreeuwde, gilde”, doet zijn baasje Carole het afschuwelijke verhaal bij RTL. “We gingen naar het naburige pand om mijn hondje te redden, maar het diertje bezweek aan de talrijke verwondingen”, aldus de vrouw.

(Skwadra by Tagtik/Source: RTL/Illustration picture: Unsplash)”

De foto hieronder is de foto die ook bij het MSN-artikel staat. ‘MSN’ staat voor ‘The Microsoft Network’. Wanneer ik op mijn laptop mijn webbrowser open, verschijnt de webpagina van MSN. Daar zou ik niet zelf voor gekozen hebben, maar het staat er standaard op en ik ben er nog niet toe gekomen om het te vervangen door iets anders. Op die webpagina is er een aanbod van weetjes, afgewisseld met reclame. Het is een mix van nieuwsberichten en faits divers die vaak mijn aandacht trekken. Ik ben mij natuurlijk bewust van de clickstrategie die hierachter zit, maar dat belet mij niet om regelmatig door het nieuwsaanbod van MSN te scrollen.

Het zou interessant zijn om een analyse van deze berichten te maken. Wat is hun relevantie, op welk soort publiek wordt gemikt, wat brengen de berichten teweeg? Enzovoort. Wellicht is een dergelijke analyse al gemaakt.

Het bericht over Chipie-de-chihuahua is exemplarisch. Als je het goed leest, blijken er toch wel wat onderhuidse manipulaties in naar voren te komen. De hond wordt impliciet vergeleken met een kind. ‘De 5-jarige Chipie was aan het spelen.’ ‘Om het leven komen’ is een uitdrukking die normaal gezien eerder voor mensen dan voor dieren wordt gebezigd. ‘Op gruwelijke wijze’ is tendentieus. De exacte plaatsbepaling, in een tuin ‘in Ham-sur-Heure-Nalinnes, in de provincie Henegouwen’, is ook nogal antropomorfiserend. En dat geldt ook voor de rest van het artikeltje, dat u zelf maar eens moet napluizen – als u tenminste niet al bezweken bent onder de emoties.

Wat er niet wordt bij gezegd, is dat de snoodaard van dienst, een buizerd, gewoon deed wat buizerds doen, namelijk buizerd zijn. Zo’n lief, schreeuwend en gillend hondje is nu eenmaal een aantrekkelijke prooi en je mag hopen dat het ding zijn klep hield wanneer de stoute vogel hem, met het oog op oppeuzeling, doodpikte, met ‘talrijke verwondingen’ tot gevolg.

Ach. Als MSN dergelijke berichten plaatst, veronderstel ik dat MSN weet hoe ze bij het publiek dat van haar ‘Network’ gebruik maakt aankomen. Dat publiek vindt chihuahua’s schattige levende knuffels, terwijl buizerds stoute boosdoeners zijn. Dat publiek vraagt zich niet af hoe het voor de chihuahua voelt om chihuahua te moeten zijn. Dat publiek vindt het blijkbaar normaal dat antropomorfiserende ethische kwalificaties (‘gruwelijk’, ‘lief’…) worden aangewend om het gedrag van dieren in een soort van misdaadsetting te plaatsen.

Bullshit, dat MSN-webportaal, maar ik heb er al veel geleerd. 

 


 

6533

Brugge, Houtkaai - 220113

 

maandag 25 juli 2022

notitie 252

EMOTIES

Het was me daar wat, in het Jumbokamp, na de tijdrit in Rocamadour. De Tour is gereden, de buit is binnen en hij is groter dan verhoopt, jaren van intensieve arbeid en wetenschappelijke begeleiding-tot-in-de-puntjes zijn succesvol afgerond. Het spook van La Planche des Belles Filles, waar Primoz Roglic twee jaar geleden een gewonnen Ronde toch nog verloor, is verjaagd. De mannen van zestig en zeventig kilogram hebben álles gegeven, ze zijn moe – en ja, dan vloeit er al eens een traantje.

Niets mis daarmee. Ik heb veel sympathie voor die coureurs. Eenvoudige jongens zijn het. Als ze al geen zelfverklaarde boerenzoon zijn zoals Lampaert, dan hebben ze ooit nog wel in de vis gewerkt, zoals winnaar Jonas Vingegaard. Je hebt ook wat minder eenvoudige types – zoals een van de Franse coureurs die filosofie heeft gestudeerd of Lottorenner Florian Vermeersch, die in Lochristi gemeenteraadslid is voor Open Vld, en natuurlijk zit er hier en daar ook nog wel een gewiekste renner in van de oude stempel, of uitgekookte uitbollers als Sagan of Gilbert. Natuurlijk zouden ze allemaal wel aan de spuit hangen mochten er nog middelen circuleren, maar ik geloof graag dat die middelen er – voorlopig toch – niet meer zijn. Het wielrennen is een leuke, attractieve, spectaculaire en bijzonder mooi in beeld gebrachte sport, waarvan het zedelijk gehalte toch een pak hoger ligt dan bijvoorbeeld in het voetbal.

Gisteren vernam ik dat de Jumbo-Vismaploeg, die in deze Tour zowat alles won wat er te winnen valt, 800.000 euro aan prijzengeld heeft opgestreken. Dat bedrag wordt verdeeld over de renners, ook de renners die het einde niet hebben gehaald, de sportdirecteurs, verzorgers, mecaniciens. Ze zijn daar met een man of tachtig. Dat is dus elk 10.000 euro (al is er misschien wel een verdeelsleutel). Voor 800.000 euro moet voetballer Kevin De Bruyne geen twee volle weken werken. Laat staan drie.

Dat de renners moe zijn en dus hun emoties minder onder bedwang kunnen houden, dat vind ik niet erg. Eerlijk gezegd: het doet mij ook emotioneel zijn. Als ik een stoere man die ik sympathiek vind en voor wie ik waardering kan opbrengen zie huilen, krijg ik een krop in mijn keel. Dat is niet eens onaangenaam.

Dat weten ze bij de tv ook – en daar is het mij hier om te doen. Het begint echt wel op te vallen dat de programmasamenstellers voorrang geven aan emoties. Boven feiten desnoods. Tranen en uitbundig gejuich gaan boven een nuchter weergegeven opinie. Een bleitende coureur heeft een hogere mediawaarde dan een saaie stotteraar die enkel de door de communicatiemanager van zijn ploeg voorgekauwde oneliners weet te debiteren. Maar ook dan iemand met een dwarse mening of relevante informatie.

Er is een heiligdom in Rocamadour. Iets met een zwarte madonna. Is dat niet waar het hoofdpersonage van Michel Houellebecqs Soumission in een opwelling naartoe rijdt in de hoop er een religieuze ervaring op te doen, een soort van poging om zich te bekeren tot het katholieke geloof, enigszins à la Huysmans? En die madonna’s, plegen die niet al eens op miraculeuze wijze een traantje te plengen? Hoe het precies in de roman van Houellebecq gaat, ik zou het er nog eens op na moeten slaan, maar feit is dat zijn bekeringspoging in de soep draait. Te uitdrukkelijk toegegeven aan een hang naar sentimentalisme, allicht.

 


 

6532

Brussel, Ravensteinstraat - 220612

 

zondag 24 juli 2022

notitie 251 / droom # 142

SAMSA

Ik word wakker op een gammele matras. Ik kijk op het uurwerk en besef dat ik dringend mijn koffers moet pakken want het gezelschap wacht op me, de luxe autocar laat zijn dieselmotor al draaien. Uit een gat in de matras, gelukkig bij het voeteneinde, is een hele troep kleine kevertjes tevoorschijn gekropen. Wisselend van formaat, heel klein tot een halve centimeter groot, wemelen ze door en over elkaar heen. Ze blijven dicht tegen het gat aan. Ik kijk in dat gat en zie een deel van het glimmende dekschild van een veel grotere zwarte kever, wel vijf centimeter lang moet hij zijn. Dat zal dan wel de moeder zijn, denk ik. Maar erg op mijn gemak ben ik toch niet. Heb ik daar de hele nacht vlakbij geslapen? Misschien hebben ze dat nest wel verder achter zich gelaten terwijl ik sliep. Misschien zijn ze over me heen gekropen zonder dat ik daar iets van heb gemerkt. Zou best kunnen want, zo herinner ik mij in mijn droom, ik nam gisterenavond toch een kwartje slaappil?

Nu moet ik toch dringend opstaan en mijn spullen bij elkaar zoeken. Straks vertrekt de autobus nog zonder mij. Wel vervelend dat mijn onderbroek in dat gat zit, bij dat kevernest.

Ik kijk door het raam naar buiten. Er is een smalle tuin, afgeboord door hoge scheidingsmuren. Het heeft gesneeuwd. Achterin de linkermuur bevindt zich een deur. Die deur staat open. In de tuin, dat zie ik nu pas, staat een ree. Een jong dier is het. Ik zie dat het dier ziet dat ik het zie. Het staat pal. Ik weet dat het zal wegspringen zodra ik beweeg – en zo gebeurt het ook: wanneer ik uit het bed stap, springt de ree door de open deur in de scheidingsmuur de tuin uit en schrik ik wakker, maar nu echt.


 

6531

220409

 

zaterdag 23 juli 2022

notitie 250

WAKKER

Het voorbije weekend stond in De Standaard een uitstekend artikel onder de titel ‘Laat de roman een vrijplaats blijven’: https://www.standaard.be/cnt/dmf20220714_96741901. Daarin nam Marijke Arijs het op voor literatuurkritiek die los staat van de beoordeling van de morele integriteit van de auteur. Het is niet omdat Céline totaal onaanvaardbare antisemitische pamfletten schreef dat we meesterwerken als Voyage au bout de la nuit of Mort à crédit moeten ongelezen laten of zelfs cancellen. (Iets anders is dat een onbevangen lectuur niet meer mogelijk is na kennis te nemen van onaanvaardbare biografische feiten.) Dezelfde dag staat in de krant ook nog een bericht over de inperking van artistieke vrijheid in Kassel: ‘Documenta-directrice stapt op na antisemitismerel’: https://www.standaard.be/cnt/dmf20220716_97098011. Vandaag zie ik iets passeren op Facebook over John Clese. De 82-jarige Britse specialist van het komische genre beklaagt zich over het feit dat humor heden ten dage zo goed als onmogelijk is geworden omdat zelfcensuur en de schrik om te worden terechtgewezen door de woke brigade alle witzen in de kiem smoren.

Ten allen kant bereiken ons dergelijke berichten. Het moge duidelijk zijn, je kunt tegenwoordig beter twee keer op je tellen passen als je iets wereldkundig maakt dat afwijkt van de politiek correcte consensus. Niet dat bijvoorbeeld ikzelf dat op mijn eigen zeer beperkte schaal vaak doe of geneigd ben te doen, maar ik moet bekennen dat ik wel op mijn hoede ben en liever de voorspelbare debatjes, die dan meestal uitdoven in weinig voornaam gescheld, uit de weg ga. Ik zet een sourdine op mijn kornet en mijn deuntjes klinken dan ook meestal gedeisd.

Maar ondertussen worden bibliotheken herschikt, stripverhalen hertekend en boeken uit de handel genomen. Er wordt ook met tot voor kort ondenkbare betutteling gewaarschuwd voor tentoongestelde voorwerpen. Zo is er nog altijd de in dat opzicht hilarische Marc Sleen-tentoonstelling in het Brusselse Stripmuseum. We weten dat de ‘geestelijke vader’ van Nero niet altijd even politiek correct was. (Net zomin als bijvoorbeeld Hergé.) Met name zijn houding tegenover wat toen nog vanzelfsprekend ‘negers’ werd genoemd, nu ‘het N-woord’, getuigde niet bepaald van morele excellentie – al stuurde Afrikaliefhebber Sleen dat later wel bij. Maar wat wil het geval? Op de tentoonstelling wordt in een apart zaaltje, keurig achter een gordijn verscholen, een sectie getoond met prenten waarop – ocheregod – borsten te zien zijn. Borsten van vrouwen. Vrouwenborsten dus. Niet echt een centraal item in de Sleen-iconografie maar hier en daar toch een enkele keer aanwezig. Welnu, de tentoonstellingsbouwers vonden het nodig om voor de ingang van dat kamertje een bord te plaatsen met daarop in drie talen de waarschuwing: ‘Dit gedeelte van de tentoonstelling bevat seksueel getinte tekeningen’. Op die manier konden – en kunnen nog altijd – gevoelige zielen er in een grote boog omheen lopen en hoeven ze zich niet bloot te stellen aan seksueel getinte onverteerbaarheden.

Onlangs stuurde een vriend mij een foto van een waarschuwingsbord in een museum ergens in Engeland: ‘The Tapestry Room contains a pair of large historic vases which feature kneeling figures in the shape of Black African men. Information about the historic context of these vases is available alongside them.’ Voor wie het niet aankan deze horreurvazen te aanschouwen, volgt nog een aanbeveling om in het museum een alternatieve route te volgen.

Een wellicht onbedoelde nevenwerking van de woke geschied-herschrijving is dat er vaak te lachen valt. Wat ik dan ook zou doen, mocht het niet zo triestig zijn.

 


 

6530

Brussel, Brussel-Centraal - 220529

 

vrijdag 22 juli 2022

winkelwagenblues 49

 

22.1 * 57,8 * 24,0 * 57,8

 Nieuwege - Varsenare - Loppem - Oostkamp - Hertsberge - Beernem

notitie 249

GROENE OASE

 


 

Eergisteren ging op Facebook een foto rond van Annick De Ridder die tegen een boomstammetje leunt. Daar werd nogal meewarig over gedaan. Zeker ook omdat Annick De Ridder op haar Twitterbericht schreef wat ze schreef: dat ze met het nieuwe Mediaplein ‘alweer een nieuwe groene long’ realiseert. En ter illustratie toont ze zichzelf, het krakkemikkige scharminkel ondersteunend, zich er duidelijk ter dege van bewust dat als het ding niet op tijd water krijgt het tegen de grond gaat bij de eerstvolgende windstoot, al dan niet met gebakken lucht.

Annick De Ridder, voor wie het niet zou weten, is voorzitter van de raad van bestuur van – zoals dat tegenwoordig heet – Port of Antwerp-Bruges; bovendien een zeer gewaardeerd en bij haar collega’s geliefd Vlaams volksvertegenwoordiger; daarnaast Antwerps schepen voor haven, stadsontwikkeling, ruimtelijke ordening en patrimonium; niet te vergeten ook, als diens voormalige werkneemster, protégée van Fernand Huts van Katoen Natie; en ten slotte prominent lid van de N-VA. Vroeger was ze bij de Open Vld. Annick De Ridder is Annick De Ridder want er is maar één Annick De Ridder, hoeveel verschillende gedaantes ze ook bereid is aan te nemen. Zij is en blijft altijd haar bijzonder sympathieke zelf. En zij is nu dus ook een voorvechtster van de aanwezigheid van bomen in haar stad, dé stad – kortom: ’t Stad. Antwerpen dus. Koeken- en bomenstad.

Of heb ik het verkeerd voor? Misschien is Annick De Ridder een opportunistische cynica, een theatrale schertsfiguur, een sardonische sarcaste met totale minachting voor het domme publiek? Neen, dat kan toch niet zijn? Het zou toch echt perfide zijn om ook maar te durven zoiets te denken?

Natuurlijk is dit een schertsvertoning. Die tien boompjes op een met beton dichtgeplamuurde hectare zullen heus de klimaatverandering niet counteren. En dat weet Annick De Ridder zelf natuurlijk ook. Neen, haar foto is een politieke boodschap. Een driedubbele politieke boodschap – de N-VA zet, dat is bekend, hoog in op communicatie. Die partij heeft daar dan ook veel geld voor veil.

Dit is wat de communicatiestrateeg in en waarschijnlijk ook naast Annick De Ridder Annick De Ridder met deze foto doet zeggen:

1. Ik ben stoer want ik doe unverfroren aan greenwashing en ik heb lak aan wie dit als dusdanig ontmaskert. Lach mij maar uit. Negatieve reclame is ook reclame, en ik trek toch aan de touwtjes – je zult nog veel bokes moeten eten om mij uit mijn machtspositie te verdrijven.

2. Het kan me geen zak schelen, die hele opwarming. Natuurlijk weet ik dat die enkele struiken – neen, je kunt ze inderdaad geen bomen noemen – op deze betonvlakte niets in te brengen hebben tegen het onleefbaar worden van mijn stad. Maar da’s voor later. Wat nu telt is mijn machtspositie vandaag, en de bestendiging en liefst nog uitbreiding daarvan op de korte termijn.

3. Kijk goed waar ik sta. Uiteraard poseer ik niet toevallig voor de nieuwe vestiging van De Persgroep. Daar is het namelijk dat wij onze communicatiebesognes regelen en laten regelen. Zo weten jullie meteen hoe de informatie jullie bereikt in ons gemonopoliseerde Vlaamse medialandschap. En uit wiens ruiven wij met z’n allen een graantje meepikken. Jazeker, wat we zelf doen, doen we zelf!

En voor de rest, beste mensen, jullie kunnen allemaal de boom in!

6529

Brussel, Vossenplein - 220529

 

donderdag 21 juli 2022

notitie 248

VERHIT

Bij de temperaturen van de voorbije dagen hadden we geen verwarming nodig. Maar mocht dat wél het geval zijn geweest, dan hadden we met de energie die werd verspild aan nodeloze discussies op de sociale media over de hitterecords zeker een eind weg gekund. Jammer dat we nog geen batterijen hebben om de megawatts die vrijkomen bij de polarisatiewrijving op sociale media op te sparen voor de winter.

Want ja, zoals bij zowat elk onderwerp tegenwoordig, waren er ook met betrekking tot de hitte pro’s en cons. Vooral veel cons als u het mij vraagt – maar u vraagt het mij niet. Ik heb mij niet in de discussies gemengd. ’t Was te warm daarvoor, en bovendien was er koers op tv. Maar dit heb ik toch gemeend te kunnen vaststellen. Het was een kwestie van enerzijds en anderzijds – soms lijkt Facebook op het partijbureau van de CD&V.

Enerzijds had je de lieden die het feit van de (bijna) recordtemperatuur – in Engeland was het bijvoorbeeld wél een record, daar werd voor het eerst de 40 graden overschreden – aangrepen om hun overtuiging te staven dat er wel degelijk iets grondig fout aan het lopen is met het klimaat. Ik sta aan die kant, maar vind het weinig relevant om daar nu nog mee af te komen. Als men het nu nog niet begrepen heeft… Maar goed, het kan nooit kwaad natuurlijk om te stellen: ‘Kijk eens hier, die 40 graden, dat is niet iets om blij om te zijn.’ Ik vind overigens 30 graden al meer dan genoeg. En ja, ik herinner mij dat, toen ik jong was, de overschrijding van zelfs die grens van 30 graden als niet wenselijk werd ervaren. In een halve eeuw is de subjectieve aanvaardingslimiet met 10 graden opgeschoven. Ik vind dat nogal spectaculair.

Anderzijds heb je de sussers en blussers. Zij zijn daarom geen klimaatontkenners of zo, althans dat denk ik niet, maar toch luidt het daar dat het allemaal zo’n vaart niet loopt. ‘Kijk naar 1976,’ zeggen ze, ‘toen was het ook warm.’ En ze draaien nog een worstje om op de barbecue en laten alvast voor het aperitief de gekoelde prosecco aanrukken.

Ja, het is waar. In 1976 was het ook warm. Liefst zeventien dagen na elkaar boven de 30 graden, lees ik ergens. Ik was toen veertien en ik herinner het mij nog. Alle weilanden sloegen strogeel uit en in augustus vielen de bladeren uit de bomen.

Maar het werd geen 40 graden in 1976. En het was alleen maar in noordelijk West-Europa zo heet, en nog in twee andere zones op het noordelijk halfrond. Nu kleurt de hele planeet rood, als ik de kaartjes mag geloven die het enerzijdskamp laat zien. En ik geloof die kaartjes. De hitterecords volgen elkaar bovendien jaar na jaar op. Overal in Amerika en Europa staan er bossen in brand, en in Australië gebeurt hetzelfde wanneer het daar zomert terwijl wij hier rond de kerstboom zitten.

Nu goed, ik meng me niet in deze overbodige discussie, die zoals de meeste discussies op Facebook geen zoden aan de dijk brengt. Maar wat me opvalt, is de toon, eens te meer. Die van het anderzijdskamp hebben het meteen over ‘Hou toch op met zeuren’; ‘Zie nu eens, het is een keer warm en dan beginnen ze weer de angst op te poken’. Enzovoort. Het wordt meteen een emotioneel en irrationeel gekissebis, los van feiten en statistieken. Alsof de klimaatwaarschuwers hysterisch kicken op angst, terwijl je de indruk krijgt dat de zonnekloppers van ’76 vooral worden gestoord in hun behaaglijke genieten van deze – in hun ogen – mooie zomerdagen. ‘Laat ons eens rustig van dit mooie weertje genieten.’ Zoiets. Letterlijk citaat van een nochtans verstandige mens: ‘Willen jullie aub stoppen met dat oeverloze gelul over de warmte? Het is zomer, of had je dat nog niet gemerkt? Bende mietjes.’

Ik word daar een beetje triestig van. En ook moedeloos. Er zijn er die het niet wíllen weten. Ik vrees dat er niets aan te doen is. Het is een menselijke reflex, dit willen dansen op de rand van de vulkaan. Men is de onheilstijdingen beu en houdt zich, zolang het nog kan, liever bezig met de korte termijn.