zaterdag 9 juli 2022

David Grossman, Jij bent mijn mes

notitie 238

MESSCHERP

Geen gemakkelijke auteur, die David Grossman. Zie: liefde vond ik indertijd een hele klus – en dat kan ik ook zeggen van Jij bent mijn mes. Deze roman lijkt een puzzel waarvan de stukken niet meteen als stuk herkenbaar zijn. Daardoor heb je niet altijd door wat je moet onthouden om twee- of driehonderd bladzijden verderop alles in elkaar te kunnen passen.

Om eerlijk te zijn: ik heb Jij bent mijn mes maar half begrepen. Maar dat hoeft geen bezwaar te zijn, vind ik. Ik begrijp liever iets wat mij aanspreekt maar half dan een banaal verhaal te lezen dat meteen al zijn geheimen prijsgeeft. Wat is er mis met een boek dat je twee keer moet lezen? Muziek kun je toch ook vaak niet bij de eerste beluistering ten volle smaken? Jij bent mijn mes lijkt mij zo’n boek. (Al moet ik toch toegeven dat ik vind dat bepaalde schrijvers nu ook weer niet moeten toegeven aan de neiging om hun boeken té moeilijk of zelfs ronduit ontoegankelijk te maken. Grossman zit daar dicht tegenaan.)

Zijn titel heeft Grossman ontleend aan een van de brieven van Franz Kafka aan Milena: met het mes dat zij voor hem is denkt hij de waarheid in zichzelf te kunnen loswrikken. Een wrede gedachte, eigenlijk.

Jij bent mijn mes is dan ook een wreed boek. Kort samengevat komt het hierop neer: Jaïr schrijft Mirjam aan nadat hij haar zag op een feestje. Hij kent haar niet, zoals ook zij hem niet kent. Hij stelt haar een experiment voor. In een correspondentie wil hij tot de diepste waarheid komen over zichzelf en over de liefde. Mirjam gaat op zijn voorstel in. De premisse lijkt te zijn: het werkelijke leven leidt te veel af en verhindert mensen om tot hun diepste kern door te dringen.

Natuurlijk is dit experiment onrealistisch. Zulke dingen gebeuren niet. Vrouwen die op die manier zouden worden aangesproken, zullen nooit op een dergelijk aanbod ingaan. Mannen ook niet, trouwens. Grossman lijkt het te willen hebben over iets wat niet mogelijk is. Maar daar dient literatuur net voor. Wie al meteen blijft haperen aan de waarschijnlijkheidsvraag, begint beter niet aan dit boek.

Grossman laat ons enkel Jaïrs brieven lezen, niet die van Mirjam. Maar we vernemen onrechtstreeks wel veel over wat zij schrijft. Er ontstaat een erotische spanning. Deze voert naar een climax. Je zou kunnen stellen dat de fantasie ontspoort. Natuurlijk stelt de werkelijkheid haar eisen. Beide correspondenten zijn getrouwd en hebben een eigen leven, dat niet bepaald over rozen loopt. Mirjam bijvoorbeeld heeft een ernstig ziek zoontje dat heel veel zorg vergt. Daarover vernemen we veel in het tweede deel van het boek. Daar laat Grossman ons meelezen in het dagboek van Mirjam, dat aanvangt na het aflopen van de correspondentie.

In hoeverre kan er liefde ontstaan ten aanzien van iemand wiens persoonlijk leven je niet kent, ‘die je niet eens van gezicht kent’ (23)? Ik welke mate kan een geschreven relatie een surrogaat zijn voor iemand die ‘niet [kan] geloven in een natuurlijk, openlijk, gewoon contact tussen twee mensen’ (32)? In welke mate kun je van je partner verlangen dat hij je privacy respecteert en aanvaardt dat je nog een eigen gevoelsleven hebt? Wanneer Mirjams man Amos ziet dat ze in haar dagboek schrijft, vraagt hij haar daar niet over uit. Mirjam waardeert dat: ‘in mijn ogen is dit juist liefde’ (287). In welke mate moet je jaloezie en ontrouw aanvaarden? Mirjam schrijft dat ze het erger zou vinden dat haar man zou flirten dan dat hij op een ander echt verliefd zou worden: ‘als hij zo’n levend en dierbaar gevoel zou kennen, zou dat hem in mijn ogen alleen maar mooier maken’ (301). Is een absolute waarheid mogelijk, of zelfs wenselijk, binnen een relatie?

Dat zijn maar enkele – van de talrijke – vragen die Grossman oproept. In zijn antwoorden vernemen we veel over de (westerse, joodse, romantische) conventies van de liefde en het huwelijk – conventies die Jaïr achter zich wil laten, getuige zijn messcherpe definitie van het huwelijk: ‘een vreselijk langdurige, gruwelijk trage plechtigheid: de executie van een zeer geliefd persoon’ (172).

Jij bent mijn mes gaat ook over de relatie tussen mannelijkheid en vrouwelijkheid (in een en dezelfde persoon), en tussen de volwassene en het kind dat hij/zij ooit geweest is; over het hebben van (moeilijke) kinderen en de verantwoordelijkheden die dat met zich meebrengt; over de relatie tussen fantasie en werkelijkheid, en tussen woorden en aanrakingen; over het moeilijke huwelijk tussen liefde en seks; over het liefhebben van meer dan één persoon en over het vermogen om andermans pijn te voelen of zelfs maar om iemand anders te kennen. In die zin snijdt wat Mirjam in haar dagboek schrijft hout: ‘iemand iets over zichzelf vertellen wat hij nog niet weet – dat is in mijn ogen een groot liefdescadeau, het allergrootste’ (258).

Mirjam geeft ook het antwoord op de vraag of het experiment van Jaïr, waaraan zij heeft meegewerkt, zinvol is: ‘Je kunt iemand met woorden alleen niet genezen. Ziek maken, dat wel. Dat is blijkbaar niet bepaald moeilijk. Maar troosten? Tot leven brengen? Daarvoor moet je op een gegeven moment ogen voor je zien, lippen voelen, handen, dat hele lijf (…).’ (277)

 

David Grossman, Jij bent mijn mes (2000; vertaling door Shulamith Bamberger van shett’i ha-sakin (1998))