zondag 24 juli 2022

notitie 251 / droom # 142

SAMSA

Ik word wakker op een gammele matras. Ik kijk op het uurwerk en besef dat ik dringend mijn koffers moet pakken want het gezelschap wacht op me, de luxe autocar laat zijn dieselmotor al draaien. Uit een gat in de matras, gelukkig bij het voeteneinde, is een hele troep kleine kevertjes tevoorschijn gekropen. Wisselend van formaat, heel klein tot een halve centimeter groot, wemelen ze door en over elkaar heen. Ze blijven dicht tegen het gat aan. Ik kijk in dat gat en zie een deel van het glimmende dekschild van een veel grotere zwarte kever, wel vijf centimeter lang moet hij zijn. Dat zal dan wel de moeder zijn, denk ik. Maar erg op mijn gemak ben ik toch niet. Heb ik daar de hele nacht vlakbij geslapen? Misschien hebben ze dat nest wel verder achter zich gelaten terwijl ik sliep. Misschien zijn ze over me heen gekropen zonder dat ik daar iets van heb gemerkt. Zou best kunnen want, zo herinner ik mij in mijn droom, ik nam gisterenavond toch een kwartje slaappil?

Nu moet ik toch dringend opstaan en mijn spullen bij elkaar zoeken. Straks vertrekt de autobus nog zonder mij. Wel vervelend dat mijn onderbroek in dat gat zit, bij dat kevernest.

Ik kijk door het raam naar buiten. Er is een smalle tuin, afgeboord door hoge scheidingsmuren. Het heeft gesneeuwd. Achterin de linkermuur bevindt zich een deur. Die deur staat open. In de tuin, dat zie ik nu pas, staat een ree. Een jong dier is het. Ik zie dat het dier ziet dat ik het zie. Het staat pal. Ik weet dat het zal wegspringen zodra ik beweeg – en zo gebeurt het ook: wanneer ik uit het bed stap, springt de ree door de open deur in de scheidingsmuur de tuin uit en schrik ik wakker, maar nu echt.