zondag 31 juli 2022

notitie 256

1. Brugge-Cambrai 143 km

 

Achteraf gezien was het allicht geen goed idee om zo’n lange afstand af te leggen. Het is voor het eerst in bijna een jaar dat ik meer dan 50 kilometer fiets op één dag. Maar ja, het viel slecht uit met de timing van de hotelzoektocht. In Lille of het voor- en nageborchte van die stad wilde ik absoluut niet blijven, en voor ik het wist zat ik in een bijzonder hotelarme streek. Geen steden van formaat, en de tijd dat elk gat in Frankrijk wel een slaapgelegenheid had is al lang voorbij. In Lallaing, omstreeks kilometer 100, begon ik behoorlijk moe te worden, en het was al halfvijf. Met de intelligente foon reserveerde ik een kamer in Cambrai. Die bleek niets bijzonders, eigenlijk was het een soort van motel, een paar kilometer buiten de stad gelegen – maar om die te bezoeken ben ik nu toch te moe. Het enige waar ik nog toe in staat bleek, was een halfuurtje van de finale van het Europees kampioenschap voor vrouwen bekijken. Man, wat geven die vrouwen slechte passen. En traag! Ik had ook de indruk dat het veld – Wembley in dit geval, heilige grond dus – veel te groot was.

Na het gebruikelijke rondje zappen – uitstelgedrag in feite, om niet te vroeg in bed te liggen maar ook om met de literfles fris spuitwater die ik me aan de hotelbalie heb aangeschaft de dehydratatie te lijf te gaan die mij, zoals ik uit de opkomende hoofdpijn kon opmaken, parten begon te spelen – na het zappen dus, vind ik alsnog wat energie om dit verslagje neer te pennen. Het is voor het eerst dat ik dit op deze manier doe, inclusief onmiddellijke publicatie op Facebook. Het is een soort van ‘Vive le Vélo’ eigenlijk. Maar dan zonder gasten en zonder gesigneerde truitjes. En zonder wijn ook.

Ik vertrok om negen uur vanmorgen in Brugge. Een beetje later dan ik me had voorgenomen, maar zo gaat dat: er is altijd nog wat en in inpakken ben ik niet goed. Het eerste stuk deed ik twee jaar geleden ook. Die hele steenweg naar Kortrijk is nog altijd even troosteloos. Er is niets veranderd en dus kan ik gewoon verwijzen naar de eerste alinea van het ritverslag van toen: https://pascaldigital.blogspot.com/2020/08/met-de-fiets-naar-de-midi-1.html.

In mijn hoofd dreint voortdurend ‘Een heel klein beetje oorlog’ van Noordkaap. Ik zag Stijn Meuris met zijn band gisterenavond optreden op de Burg in Brugge. Dat was fameus. Er zit een tristesse in dat lied, en die past bij mijn stemming.

Ik rijd Kortrijk binnen. Ik vernam dat deze stad er enorm op vooruit is gegaan en mijn eerste indruk bevestigt dat gerucht. Met name de fietsroutes langs de Leie en de prachtige fietsbruggen kunnen rekenen op mijn bewondering. Maar ook het asfalt in de centrumstraten – daar kan Brugge een punt aan zuigen.

Op de Markt houd ik een eerste pauze. Ik verorber het rijsttaartje dat ik kocht in bakkerij Ignace, in een nu alweer vergeten lokaliteit, en drink de cola uit de Spar van Ingelmunster, waar ik ook cash geld ophaalde in een filiaal van de bank waarbij ik aangesloten ben. Ik sprak er een meneer aan, die mij wist te vertellen dat Yves Lampaert niet in Ingelmunster woont, wat ik dacht, maar in Hulste.

Richting Lille zoek ik mijn weg over onnaspeurbare wegen. Google Maps staat me bij. Ik doe Tourcoing aan en bepaald oogstrelend is dat niet. Het valt op dat de Fransen veel doen voor de fietsers. Maar het is toch vooral een charmeoffensief. Want de meeste fietspaden zijn werkelijk onberijdbaar. Op den duur rijd ik gewoon op de rijweg. Als ik achter mij iets hoor aankomen, switch ik naar het fietspad. Of naar wat daarvoor moet doorgaan. Op het laatste stuk voor het binnenrijden van de op één (of twee?) na grootste stad van Frankrijk is dat niet mogelijk. Het fietspad is er aangelegd tussen de vier rijstroken. Je hobbelt er van de ene boomwortel naar de andere. Vreemd genoeg is er naast de weg een fototentoonstelling over pinguïns. En om de paar honderd meter is er een stoplicht. Dat altijd op rood staat. Omdat er nagenoeg geen verkeer is, negeer ik ze. Ik rijd wel twintig keer door het rood.

In Lille houd ik een tweede pauze. Achter mij hangen jongeren van wie, als ze iets mispeuteren, de kleur nooit wordt vermeld. Een corpulente zwarte mevrouw peutert het smeer uit haar oren. Twee oude vrouwen doen er een kwartier over om wat geld uit de bankautomaat van La Poste te halen.

Voor de rest heb ik niet veel te melden. Eigenlijk ben ik de hele tweede helft van mijn rit, na Lille, te moe om veel op te merken. Er is ook bijna voortdurend een nogal straffe tegenwind. Op de stijgende stukken voel ik elke kilogram die ik meesleur. De mevrouw van Google Maps schuift me voorwaar ook nog een heuse Parijs-Roubaix-kasseistrook voor de wielen. Dat kan gebeuren in deze streek. Ik kan getuigen: die kinderkopjes zijn niet om te lachen. Kinderen zeggen overigens spontaan goeiedag als ik passeer. Dat gebeurt bij ons niet. Niet dat ik er veel zie buitenspelen, overigens.

In een van de dorpjes moet ik een koppel dat (schoon)moeder uitwuift – het oudje kruipt kranig achter het stuur van haar auto – aanklampen om mijn waterfles bij te vullen. Ik zeg aan de mevrouw die het water is gaan halen dat ze me gered heeft. Maar het is te laat. M’n kop begint te gloeien. Ik verlang hevig naar de hotelkamer, het water van de douche, het bed, het comfort. En gelukkig vind ik dat alles – alleen een vijftig kilometer later dan ik had gewild.