zondag 16 augustus 2020

per fiets naar de Midi 1


200802

etappe 1/9 – Brugge-omgeving Guise – 175 km (a)

Wanneer ik om half acht vertrek, besluit ik dat ik mijn kop wil laten uitwaaien, het van mij af te zetten. Ik volg de oude rijksweg Brugge-Kortrijk. Ik heb geen zin om zo dicht bij huis al kleine wegen op te zoeken, en bovendien valt er op deze zondagochtend niet veel verkeer te verwachten. Gedachteloos fiets ik zuidwaarts, met de fiets naar de Midi.

In de periferie van Kortrijk – Izegem en dergelijke, zo min of meer vanaf Ingelmunster – nemen de groezeligheid en het verval schier ondraaglijke proporties aan. Ik beland in een aaneenschakeling van verlaten villa’s, zaken met tuinmeubilair en wieldoppen voor patserwagens, teloorgegane horeca en een seksbedrijvigheid die duidelijk ook betere tijden heeft gekend. Iemand zou zich eens de moeite moeten getroosten om – gewapend met fototoestel en pen – deze voorbode van donkere tijden in kaart te brengen. Voor de parenclub Acanthus staat een groot bord waarop de uitbaters het zorgpersoneel dat ‘het land doet leven’ ‘zeer hard bedankt’.



Ik verlaat ter hoogte van Hulst de weg en rijd door het geboortedorp van mijn moeder, Bavikhove. Ik ben er als kind een paar keer geweest, en later een enkele keer nog eens – maar ik herken niets meer. Op de weg naar Sint-Denijs houd ik een eerste stop. Achter een uit de kluiten gewassen kapel vind ik een bank. Ik zwicht voor kapellen met een boom naast, wat groen dat voor schaduw zorgt. Het zijn plekken van bezinning – gelovig of niet, dat doet er niet toe – die een tijd van weleer uitademen, toen ze nog een plaats hadden in de levens van de mensen. Nu heeft het er alle schijn van dat men ze laat staan omdat er nu eenmaal geen reden is om ze af te breken. Deze historische elementen verrijken het landschap met herinnering.



Voorbij Helkijn verkies ik de weg boven het fietspad langs de Schelde en zo kan het gebeuren dat ik in Hérinnes of all places terechtkom. Wallonië. De sfeer is meteen helemaal anders, dit is echt een ander land. Opdracht nummer twee: beschrijf dit verschil, waaruit het bestaat, welke indruk het maakt. Het gaat over ruimtelijke ordening, taal natuurlijk, de kwaliteit van het wegdek.


Vlak voor Doornik vind ik naast de Schelde een geschikte picknickplaats – dat wil zeggen: met mogelijkheid om te zitten én schaduw. Het is twaalf uur, ik heb 75 kilometer afgelegd. De bewolking wisselt, de wind zit gunstig – en zal nagenoeg de hele reis blijven doen.


Fietsen door Doornik moet ik met het mondmasker op. Borden aan de rand van het historische centrum maken mij diets dat hier deze verplichting van kracht is.


In Saint-Maur tref ik een mooie dries aan.


In het laatste dorp voor de grens, Rongy, raak ik voor het eerst even de weg kwijt. Een tuinier helpt me vriendelijk. Vanwaar en waarnaartoe: voor de eerste keer doe ik mijn verhaal en verneem ik dat Brugge een heel erg mooie stad is. De man vertelt mij over een vriend die per fiets de Andes doorkruist had en daar op een hoogte van 4000 meter ei zo na zijn handen verloor door tijdens een eindeloze afdaling voortdurend zijn remmen te moeten dichtknijpen in vriestemperaturen. Niet mijn kopje thee, maar het praatje is toch aangenaam. Ik vraag de man te poseren in zijn moestuin, tussen kerk en zonnebloem. Wanneer ik afdruk, zwaait hij met een courgette: of ik er niet een mee wil?


Koffiestop in Saint-Amand-les-Eaux, en even later fotografeer ik de roemruchte plek waar de renners van Parijs-Roubaix het bos van Wallers verlaten.