200802
etappe 1/9 – Brugge-omgeving Guise – 175 km (a)
Wanneer ik om half acht vertrek, besluit ik dat ik mijn kop
wil laten uitwaaien, het van mij af te zetten. Ik volg de oude rijksweg
Brugge-Kortrijk. Ik heb geen zin om zo dicht bij huis al kleine wegen op te
zoeken, en bovendien valt er op deze zondagochtend niet veel verkeer te
verwachten. Gedachteloos fiets ik zuidwaarts, met de fiets naar de Midi.
In de periferie van Kortrijk – Izegem en dergelijke, zo min
of meer vanaf Ingelmunster – nemen de groezeligheid en het verval schier
ondraaglijke proporties aan. Ik beland in een aaneenschakeling van verlaten
villa’s, zaken met tuinmeubilair en wieldoppen voor patserwagens, teloorgegane horeca en een
seksbedrijvigheid die duidelijk ook betere tijden heeft gekend. Iemand zou zich
eens de moeite moeten getroosten om – gewapend met fototoestel en pen – deze
voorbode van donkere tijden in kaart te brengen. Voor de parenclub Acanthus
staat een groot bord waarop de uitbaters het zorgpersoneel dat ‘het land doet
leven’ ‘zeer hard bedankt’.
Ik verlaat ter hoogte van Hulst de weg en rijd door het
geboortedorp van mijn moeder, Bavikhove. Ik ben er als kind een paar keer
geweest, en later een enkele keer nog eens – maar ik herken niets meer. Op de
weg naar Sint-Denijs houd ik een eerste stop. Achter een uit de kluiten
gewassen kapel vind ik een bank. Ik zwicht voor kapellen met een boom naast, wat
groen dat voor schaduw zorgt. Het zijn plekken van bezinning – gelovig of niet,
dat doet er niet toe – die een tijd van weleer uitademen, toen ze nog een
plaats hadden in de levens van de mensen. Nu heeft het er alle schijn van dat
men ze laat staan omdat er nu eenmaal geen reden is om ze af te breken. Deze
historische elementen verrijken het landschap met herinnering.
Voorbij Helkijn verkies ik de weg boven het fietspad langs de
Schelde en zo kan het gebeuren dat ik in Hérinnes of all places terechtkom. Wallonië. De sfeer is meteen helemaal
anders, dit is echt een ander land. Opdracht nummer twee: beschrijf dit
verschil, waaruit het bestaat, welke indruk het maakt. Het gaat over
ruimtelijke ordening, taal natuurlijk, de kwaliteit van het wegdek.
Vlak voor Doornik vind ik naast de Schelde een geschikte picknickplaats – dat
wil zeggen: met mogelijkheid om te zitten én schaduw. Het is twaalf uur, ik heb
75 kilometer afgelegd. De bewolking wisselt, de wind zit gunstig – en zal nagenoeg
de hele reis blijven doen.
Fietsen door Doornik moet ik met het mondmasker op. Borden aan
de rand van het historische centrum maken mij diets dat hier deze verplichting
van kracht is.
In Saint-Maur tref ik een mooie dries aan.
In het laatste dorp voor de grens, Rongy, raak ik voor het
eerst even de weg kwijt. Een tuinier helpt me vriendelijk. Vanwaar en
waarnaartoe: voor de eerste keer doe ik mijn verhaal en verneem ik dat Brugge
een heel erg mooie stad is. De man vertelt mij over een vriend die per fiets de
Andes doorkruist had en daar op een hoogte van 4000 meter ei zo na zijn handen
verloor door tijdens een eindeloze afdaling voortdurend zijn remmen te moeten
dichtknijpen in vriestemperaturen. Niet mijn kopje thee, maar het praatje is
toch aangenaam. Ik vraag de man te poseren in zijn moestuin, tussen kerk en
zonnebloem. Wanneer ik afdruk, zwaait hij met een courgette: of ik er niet een
mee wil?
Koffiestop in Saint-Amand-les-Eaux, en even later fotografeer
ik de roemruchte plek waar de renners van Parijs-Roubaix het bos van Wallers
verlaten.