Ja, ik ben niet bepaald positief geporteerd voor deze
nochtans vriendelijke en goed haar best doende journaliste, die op zondagavonden
in augustus spraakmakende gasten mag marathoninterviewen. Dit keer ILP dus en
ja, het – hoe zal ik het zeggen? – niveauverschil
was toch aanzienlijk. Ik zeg niet dat Abbring een dwaas kalf is, verre van, maar
ILP moest toch heel wat hoffelijkheid aan de dag leggen om zijn eruditie in die
mate niet te etaleren opdat zijn
interviewster, mocht hij het wél hebben gedaan, daarbij niet anders zou hebben
kunnen doen dan verbleken. Het moet gezegd dat Abbring het leek aan te voelen dat
ze hem daar best wel dankbaar voor mocht zijn want zij ondernam opvallend
weinig moeite om het rustige tempo dat ILP wenste aan te houden, zorgvuldig zoekend
naar correcte en taalvaste formuleringen, te verstoren. Het tegendeel was zelfs
waar want soms viel Abbring zélf stil, danig onder de indruk ongetwijfeld,
zodat je de tijd kreeg om te achterhalen wat ze nu weer had gezegd. Want dat is
de voornaamste reden waarom ik haar niet geschikt acht om nu al vier jaar deze
erepositie te bekleden: ze is nagenoeg onverstaanbaar. Nu weet ik wel dat het
Nederlands zoals het in bepaalde delen van Nederland wordt gesproken heel erg
begint te verschillen van het Nederlands dat we hier in het noordelijke deel
van België bezigen, maar wat Abbring ervan bakt, is toch wel heel erg
particulier. Menige Vlaming zal het bevestigen: als zij aan het woord is, zou
een ondertiteling geen overbodige luxe zijn.
Ik heb genoten van deze aflevering, de drie uur waren zó voorbij. Maar ik ken ILP en
zijn recente werk misschien te goed om er echt veel van te hebben opgestoken.
De bekende thema’s kwamen aan bod: Italië, de vluchtelingen, het massatoerisme –
zaken die we kennen van La Superba en
Grand Hotel Europa. Ik vernam weinig
nieuws. Uiteraard mocht corona niet ontbreken – Pfeijffer maakte het in het
zwaargetroffen Noord-Italië mee vanop de eerste rij en schreef er columns over,
die in het najaar in een boek zullen worden gebundeld.
Het interessantst was nog het zoeken – en ontwaren – van een
rode draad in de verschillende fragmenten en de toelichtingen die Pfeijffer
daarbij gaf. Hét centrale thema, zoals ook in zijn werk, bleek: de fragiele
grens tussen feit en fictie, tussen waarheid en fake truth; het opnemen van rollen in het openbare leven; het onderscheid
tussen authenticiteit en aangetaste werkelijkheid, tussen persoonlijke
identiteit en imago. Dat is heel wat en ja, het kwam allemaal aan bod: in het
fragment uit Sorrentino’s film Loro
over Berlusconi; in een stukje over de flat
earth-complotdenkers; in een reportage over de zogenaamde authenticiteit
van het corona-verlaten Venetië; in een interview met een dokter over de al te reële
werkelijkheid van de bootvluchtelingen in Lampedusa; in de decors van SF- en
Fantasy-films; in het gedicht ‘schimmenspel’ van Lucebert, wiens persoonlijke
geschiedenis ook niet samenviel met het beeld dat hij van zichzelf ophing; in
de redenen om met drinken te stoppen, naar aanleiding van een reportage over
alcoholisme van Louis Theroux (‘het moeilijkste van met drinken stoppen is dat
je wordt geconfronteerd met de noodzaak jezelf een ander imago aan te meten’);
in de zogenaamd ironische dwaasheid van Dolly Parton,- waarachter een rabiaat feminisme
zou schuilgaan.
Hier volgde een pijnlijk moment. Abbring, wellicht daartoe
aangezet door haar redactie, vond het nodig Pfeijffer op basis van een fragment
uit Dagboek uit Genua van seksisme te
beschuldigen. Dat krijg je al vlug over je heen als je nu eenmaal superieur
bent, niet alleen in vergelijking met de meeste mannen maar ook met de meeste
vrouwen. En ja, van enige neerbuigendheid helemaal in het begin van de avond kon
Pfeijffer toch ook niet worden vrijgepleit: ‘Ik zou oceanen hebben
overgezwommen of door woestijnen hebben getrokken om hier in jouw uitzending te
zijn.’ Dat lag er als introductio ad captandum
benevolentiam – die een classicus zich mag permitteren – wel iets té dik
op. Maar bij Abbrings aantijging was Pfeijffer duidelijk not amused. Om niet te zeggen dat het stoom uit zijn oren sloeg. Hij
hield zich in en mompelde iets, met een ondertoon van ‘Komaan, Janine, heb je
dat nu echt niet begrepen?’, over fictionele karakters. Uiteraard hield hij
zich in: olifanten schieten niet op muggen. Dat was een spannend stukje
televisie.
De aflevering werd afgesloten met een fragment uit de
Netflix-film Messiah. ILP had het
over de noodzaak om in iets te geloven. Dat zorgde nog voor een mooi moment.
Abbring vroeg de schrijver, heel logisch, waarin hij dan wenste te geloven. ‘Je
moet geloven,’ antwoordde Pfeijffer bedachtzaam als steeds, ‘dat er minstens
een mogelijkheid bestaat dat je, hoe beperkt ook, ertoe bijdraagt dat de wereld
iets beter wordt. En ja, je kunt ook geloven dat het zin heeft om een paar
mensen in je omgeving graag te zien.’ Dat laatste sloot mooi aan bij een
gedachte die hij eerder in de uitzending had geformuleerd: dat vrijheid geen
zin heeft als je bij het gebruiken ervan uitgaat van egoïstische motieven en niet
eerst aan de ander denkt. ‘Bijna alle mensen die echt ergens in geloven zijn
mooi.’ Dat bijna vond ik nog het
mooist.