200803
etappe 2/9 – omgeving Guise-Épernay – 123 km
Om zes uur breek ik mijn boeltje op. Ik werk een homp brood
en een stuk kaas naar binnen, maar mis mijn ochtendkoffie. Die vind ik in
Guise, stad van de Familistère.
Ik was hier eerder al eens, herinner mij het opzet en de uitvoering van deze
door kachelfabrikant Jean-Baptiste André Godin ontworpen filantropische
ideaalstad waarin arbeiders en hun gezinnen op zachte wijze aan de logica van
het kapitaal onderworpen werden. ‘Le Familistère est fait pour être vu et
étudié’, citeren grote banieren het woord van Godin.
Bij mijn uittocht uit Guise word ik aangeklampt door een
komisch trio. Mondmaskers op, uiteraard, ondervragen ze mij over mijn
onderneming.
Ik vervolg mijn weg door de licht glooiende graanschuur van
Frankrijk. In Barenton-Cel krijg ik water van een mannetje dat zich achter zijn
tuinmuur tegen het coronavirus verschanst. We hebben het er even over. Over de
desoriëntering en de eenzaamheid die er het gevolg van zijn. Het is een heel
vriendelijk mannetje. Hij staat mij toe een foto van hem te maken.
In Laon rijd ik, met tegenwind, onder de vier torens van de
trots bovenop de rots staande kathedraal door. Ik vind in een door een
allochtoon uitgebaat filiaal van de kruideniersketen La Coccinelle – op de
coronaregels wordt niet al te nauw toegezien – mondvoorraad voor de picknick,
die ik in het iets verderop gelegen Bruyères-et-Montbérault tegenover de
kapperszaak ‘Bruy-Hair’ (hebt u hem?) nuttig. Babbel met een Franstalige Belg
die in zijn Landrover op zijn vrouw wacht die de apotheek is binnengegaan.
Waarvandaan en waarheen en ja, Bruges est
une belle ville. Zodra de rolluiken van de apotheek zijn neergelaten voor
de siësta valt het plein volledig stil. Een luid pratende en druk
gesticulerende vrouw schreeuwt in haar mobieltje haar huwelijksleed uit. In het
luisterend oor van een vriendin, veronderstel ik. En in het mijne, dat zijn
best doet niet te luisteren. Ze heeft me nochtans zien zitten.
Op mijn Michelinkaart verschijnen de eerste pijltjes: reliëf.
Opnieuw voel ik dat ik nog maar eens veel te zwaar aan deze reis begonnen ben.
Bovendien loopt niet alleen het terrein op, maar ook de temperatuur. Na het
kruisen van de Chemin des Dames passeer ik een Commonwealth-begraafplaats, en
wat verderop een aan de Notre-Dame de Bonne Entente toegewijde kapel. Het
bleekblauw van het mondmasker dat ze Haar hebben opgezet, accordeert mooi met
de kleur van de nis die Haar tegen de elementen beschutting biedt. Bleekblauwe
mondmaskers, overigens, tref je hier werkelijk all over the place aan. Overal,
heel Frankrijk door, liggen ze kwistig in de berm gestrooid, tussen de plastic
flessen, blikjes, lege sigarettenpakjes (veel minder dan vroeger) en allerlei
ander vuil.
In Fismes doe ik op een bank in de schaduw een middagdutje.
Daarna drink ik, in hetzelfde stadje, koffie op een terras. Twee vriendinnen
zitten aan het tafeltje naast het mijne. De magerste van de twee heeft een
goedgevulde papieren zak van de apotheek bij zich. Ze maakt een nogal
verdrietige indruk. Die wordt versterkt wanneer ik zie dat ze bij haar koffie
een bel cognac bestelt. Heeft ze een ongunstige diagnose te verwerken? Wat
later volgt een e-sigaret, en daarna een pakje roltabak. Genieten van het leven
doet ze wel, maar gelukkig lijkt ze niet.
Het landschap wordt nu bijzonder mooi. De D386 slingert zich
van dorp naar dorp: Crugny, Serzy, Savigny, Sarcy, Chaumuzy. Een kilometer
voorbij Marfaux tref ik, broederlijk (?) naast elkaar, een Duitse en een Britse
begraafplaats. Duizenden jonge mensen liggen hier onder de zoden. Wat zouden
hun levens hun gebracht hebben? Ik stap af op de minst triomfalistische van
beide dodenakkers en maak enkele foto’s.
In Hôtel Colbert te Épernay word ik zeer vriendelijk onthaald
door de uitbater. De pizzeriaman een eindje verderop – zijn zaak heet
‘L’Italienne’ – is uit ander hout gesneden. Wanneer ik hem argeloos een
‘margarita’ vraag, laat hij mij verstaan dat hij dat even dwaas vindt als in
een viswinkel een vis bestellen (un
poisson dans une poissonnerie). Ik begrijp dat hij van zijn pizzakunsten
een erezaak wenst te maken, maar een mens moet nu toch ook niet overdrijven:
het zijn maar pizza’s. Overigens – maar ik wil er zeker geen culinaire rubriek
van maken of het rapport van een incognito Gault Millau-inspecteur – was de
pizza van deze ambitieuze meneer niet veel soeps. Ik zeg hem dan ook dat de vis
goed gesmaakt heeft.