200806
etappe 5/9 –
Anost-Charolles – 93 km (b)
Picknick in
Toulon-sur-Arroux. Het dorp is een kruispunt van twee départementales, een rode en een gele lijn
op de Michelinkaart. Hier domineert het verkeer alles. Het is een onophoudelijk
af en aan, nooit is het stil. Auto’s en vrachtwagens komen uit de vier
wisselende hoeken het kruispunt opgereden, als acteurs die in een deurenkomedie
de scène opstormen. Het centrale plein, met trapjes en een kiosk en een helling
voor rolstoelgebruikers maar zonder zitbanken of vuilnisbakken, is pas
heraangelegd – dat kun je zien aan de geometrische wansmaak, het gebrek aan
onregelmatigheid en patina. Dit is geen geschikte plaats om siësta te houden.
Die vind ik wel in het 10 kilometer verderop gelegen Perrecy-les-Forges. Hoewel
de kerstverlichting – Joyeuses fêtes!,
gelukkig niet ontstoken, dat zou er nog aan ontbreken – boven de invalsweg niet veel goeds belooft, vind ik hier toch
alles wat ik nodig heb: een openbaar toilet bij het sportplein en een rustbank
in de schaduw van de grote bomen in de tuin van de buitengewoon mooie Romaanse
kerk. In het portaal bewonder ik de indrukwekkende kapiteelsculpturen – een
ervan stelt een koppel olifanten voor, wat de gedachte oproept dat ik in mijn
rit naar het Zuiden al te ver gevorderd ben. Dit waanbeeld wordt mede door de
hitte in de hand gewerkt, vermoed ik. Ik doezel weg op de zitbank, niet
gestoord door het geroep van het stelletje jongemannen dat bijna buiten
gehoorsafstand ondanks de 35 graden en de zonnebrand in ontbloot bovenlijf aan
het shotten is. Hun gettoblaster met islamitisch-Franstalige rapmuziek is
gelukkig niet tot hier te horen. Ik blijf een uur of twee languit liggen; de
opstekende wind brengt wat verfrissing.
Op de kaarsrechte D985 naar Charolles prop ik een afgedragen
marcelleke als nekbedekking onder mijn pet als bescherming tegen de zon die nu
toch wel genadeloos brandt. Het staat gek, maar dat zal me een zorg wezen. Ik
begin er aan te twijfelen of het een goed idee is om in deze omstandigheden
over het Centraal Massief en door de Drôme te trekken. Ik moet hierover in
overleg met mezelf.
Dat kan ik doen in Charolles, waar ik een camping vind. Eten
doe ik in restaurant Le Petit Gourmand: uiteraard een seignant gebakken entrecôte van de bekende rundersoort die in deze
streek wordt geteeld. Je ziet die fraaie beesten grazen of herkauwen of slapen op
dorre en schaduwloze weiden waarop nauwelijks nog een verse spriet groeit. En
dan vraag je je af hoe het mogelijk is dat dat malse vlees bij de slachting al
niet halfgaar is. Maar lekker is het wel – al voelt het beeld van die lome, aan
zon en hitte blootgestelde kuddes niet goed aan. Het beest dat het stuk vlees
in mijn bord heeft geleverd, lijkt mij alvast niet te lang in de zon te hebben
gestaan.
Tijdens het verorberen van mijn stuk vlees kijk ik uit op een
wespenval. Tientallen gevangen exemplaren kruipen, verwikkeld in een verwoede
doodstrijd, over elkaar heen, tot ze uitgeput verzuipen in een stroperige
vloeistof waarin al honderden geel-zwarte kadavers drijven. Ook een paar
hoornaars zijn ten dode opgeschreven.
En nu we toch over dierenleed bezig zijn: kadavers zijn, net
zoals bij ons, ook langs Franse wegen passim
te vinden, gaande van de vrij algemene egel, over duiven, tot een Vlaamse
gaai en natuurlijk katten. Ook buizerds en vossen vallen hier regelmatig ten
prooi aan de onstilbare vraatzucht van Koning Auto.
Terug op de camping praat ik nog een uur of wat, tot het
donker is, met mijn buren: een gepensioneerd koppel uit Les Landes. We hebben
het over het veranderde Frankrijk (la
France américanisée), over het toerisme, over hoe de politiek de mensen ‘infantiliseert’,
over dat we blij mogen zijn dat we in onze tijd hebben geleefd, over de
situatie in België, enzovoort. Wat
begon met de zoektocht naar een stopcontact om mijn fiets-gps op te laden,
eindigt op die manier in een genoeglijke avond met twee mensen die blij lijken
eindelijk eens met iemand anders dan met elkaar te kunnen praten.