donderdag 13 februari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 483

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

25 april 2018


SENSATIE

De koperen muntjes uit mijn kindertijd waren die van 20 en 50 centimes, met de mijnwerkerskop van Meunier erop. En je had de nikkelen 25 centimes. Ze zijn allemaal, samen met de frank, verdwenen. Zoals nu ook de rosse eurocenten alweer volop aan het verdwijnen zijn (en naar verluidt bij numismatische transacties al een veelvoud van hun nominale waarde scoren). Het exemplaar dat ik gisteren in Ryckevelde vond en opraapte, was – meer dan een eeuw oud – nieuw voor mij. Ik keek uit waar ik tussen de scherpe scherven bouwmateriaal die waren uitgestort om de landweg te verstevigen het best mijn voeten in het rulle zand kon neerplanten en zo viel mijn oog erop.


Ik had nooit eerder zo’n muntstuk gezien. Aan de ene zijde houdt een over zijn schouder achteruit kijkende leeuw (met krols gekrulde staart) een stenen tafel vast: constitution belge 183* (laatste cijfer onleesbaar) staat er in kapitalen op. De landspreuk in het Frans, en onderaan de waarde: ‘2 CENTs’. Op de andere kant, de keerzijde zeg maar: een gekroonde en van sierlijke krullen voorziene kapitale ‘A’, ‘Albert roi des Belges’. Zouden ze toen al Nederlandstalige munten geslagen hebben?

De munt lag tussen de scherven. Zijn ronde vorm verraadde hem: ik zag eerst de cirkel, pas nadien wat het was. Hoelang lag dit tweecentimestuk hier al? Uit wiens broekzak was het gevallen? Die van een kind? En was dat verlies dan een klein drama geweest? Wie had hem voor het laatst uitgegeven en wat was ermee aangeschaft? Wát kon je ermee kopen? Het jaartal – 1912 – bezorgde mij een historische sensatie, of beter, een sensatie van historiciteit. Het ding stamt uit een vervlogen eeuw, heeft twee wereldoorlogen over zich heen gekregen. De Titanic verging dat jaar. Leopold II had nog maar net zijn gestolen land, bron van onze welvaart, aan de staat overgemaakt en Albert was nog niet van zijn rots gevallen. De vooruitgangsideologie moest nog volop op gang komen en tot diep in ons de geesten verzieken.

Wat verderop: een tractor trekt een rechte voor in het land – komen daar ook munten naar boven?


7468

Brugge, Buiten Smedenvest - 241230


woensdag 12 februari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 482

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

24 maart 2018


INVASIEF

Eenden kwaken en ganzen gakken. En aan hiëroglyfen en piramides moest ik ook denken. En aan Syrië. Maar dat was via een omweg.

Een paar omstaanders keken toe hoe de gans, duidelijk uit zijn doen, stond te gakken. Hij wou iets op een afstand houden – allicht de mensen – en tegelijk iets beschermen. En toen zag ik de twee jongen op de voorgrond, ze zochten hun weg, maar waar was de weg? En: wat wás de weg?

Een oudere dame die het tafereel ook stond aan te kijken, wist me te vertellen dat de jongen uit hun nest gevallen waren. Hoezo, uit hun nest? Ik keek omhoog. Als ze eruit gevallen waren, dan kon dat nest alleen maar vijftien meter hoog in een van de bomen hebben gezeten onder dewelke die ganzenfamilie zich aan het hergroeperen was: moeder – of vader, dat was niet duidelijk – en twee telgen. Kleine, heel kleine gansjes. Die dan toch een flinke smak moesten hebben gemaakt want vliegen konden ze duidelijk nog niet.

Ik wist niet dat ganzen in bomen nestelden. En zeker nijlganzen, want zulke waren het hier. Staan er bomen in Egypte? Ja, palmbomen allicht wel.

De mensen die stonden toe te kijken hadden natuurlijk veel compassie met de gevallen ganzen. Hun pa (of ma) was duidelijk in paniek: wat doe je met twee telgen die enkel vijftien meter hoger overlevingskansen hadden en je hebt geen lift of trap? Ik zag niet meteen een oplossing voor het probleem.

Ik had het volwassen koppel nijlganzen al een paar keer gespot tijdens mijn passages door het park. Dat het exoten waren, wist ik. Invasieve exoten, zoals het jargon het wil. Je kon ze maar beter meteen bejagen want straks zouden ze, net als het niet meer in te dijken canadaganzenbestand, de verhoudingen tussen de wél ingeburgerde soorten verstoren. De volkseigen soorten.

Ik zag die twee arme kleine kuikens en moest denken aan de kinderen van Belgische – Vlaamse! – vrouwen in Syrische vluchtelingenkampen. Ik zei dat ook aan die oudere vrouw die me had verteld dat de diertjes uit hun nest waren gevallen, waarbij ze had gewezen naar de plek in de boom waar een paar grote takken uit de stam groeiden: daar was een soort van platform, waar inderdaad een nest kon zijn. Ik moest haar in het Frans aanspreken want ze had het gehad over des poussins d’oie tombés du nid. Ze keek me aan en knikte. Waarop ze haar weg vervolgde. Toen zag ik hoe een grote vogel kwam aanvliegen. De volwassen gans op de grond gakte nog steeds – en blijkbaar kwam die vogel, ook een nijlgans, de ándere nijlgans dus, daarop af. Familieberaad was in de maak.




7467

Brugge, Bevrijdingslaan - 241215


dinsdag 11 februari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 481

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

21 maart 2018

ANDERS KIJKEN


Mijn 5000ste dagelijkse foto is hier zonder feestgedruis gepasseerd. Niet dat het per se moest, maar bon, ik sta er zelf toch een beetje van te kijken. 5000, dat is toch niet niets. Het is een over veertien jaar volgehouden, slechts een paar keer gedurende korte tijd onderbroken inspanning: dagelijks een foto de – ik weet het, zeer beperkte, maar toch – wereld insturen. Dat veronderstelt: een aangehouden kijk, de alertheid om af te drukken, kadrering, duiding, selectie, bewerking, enzovoort – en dan heb ik het nog niet over de kwaliteit, de lijnen die kunnen worden getrokken, de evolutie die is doorgemaakt. Ik moet dat eigenlijk allemaal voor mezelf nog eens goed uitzoeken, wat het voor mij allemaal heeft betekend, hoe ik met dat fotograferen ánders naar de wereld ben beginnen te kijken, en hoe ik misschien hier en daar iemand ertoe heb gebracht om dat op zijn of haar beurt ook te doen.

Een tijdje geleden dacht ik om naar aanleiding van die 5000ste foto iets te doen. Maar het kwam er niet van. Ik overwoog ook om er met nummer 5000 een punt achter te zetten. Het fotograferen begint me hoe dan ook steeds minder te boeien en bezig te houden. Ik merk dat er geen verbetering meer op zit of, ik zal het anders zeggen, dat verbetering enkel nog zou kunnen door mijn techniek te verbeteren. Maar dat heeft er hoe dan ook nooit in gezeten: fototechniek, laat staan Photoshoptechniek, interesseert me niet. Het enige wat mij interesseert is wat ik in de wereld zie, wat zich aan mij voordoet, hoe ik erop reageer en hoe ik het ook heb léren zien: interessante composities, toevallige coïncidenties, anekdotes die mijn pad kruisen.

Ik ga er nog een tijdje mee door. Er zitten nog wel wat foto’s klaar, en ik fotografeer nog regelmatig – zij het toch veel minder dan vroeger. Misschien zal het ergens tussen de vijf- en zesduizend, of tussen de zes- en zevenduizend doodlopen. We zien het dan wel. En uiteindelijk maak ik een selectie van honderdvijftig of tweehonderd beelden. Goede beelden. Beelden waarop ik trots wil kunnen zijn en die misschien hier en daar nog een tijdje na mij zullen blijven bestaan. De rest zal dan blijken niet veel meer dan wat digitale ruis te zijn geweest.

7466

Brugge, Bevrijdingslaan - 241215


maandag 10 februari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 480

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

24 februari 2018


OMI- EN ANDERE NEUZEN

Ik was het ei zo na, hoewel ik het mij op weg naar de supermarkt had voorgenomen, vergeten maar kijk, ik herinnerde me dan toch op tijd, ik bedoel voor hij volledig weg is en verzonken, de hier volgende openingszin van een met het oog op blogpublicatie te schrijven stukje:

De grootste avonturen in mijn leven worden tegenwoordig aangeleverd door mijn steeds vaker falende kortetermijngeheugen.

Niet slecht, hé? – ik vermoed dat hier en daar wel iemands nieuwsgierigheid zal gewekt zijn, hetgeen hem, of haar natuurlijk, ertoe zal brengen niet nu al de lectuur te staken.

Herlees nog even mee met mij:

De grootste avonturen in mijn leven worden tegenwoordig aangeleverd door mijn steeds vaker falende kortetermijngeheugen.

Daaronder, in de subtekst als het ware, schuilt – maar dat hoef ik eigenlijk helemaal niet uit te leggen voor lezers die goed lezen ­– de pregnante mededeling dat ik niets beleef. Maar anderzijds schuilt er, naast dat pregnante, ook iets navrants in de mededeling, een aankondiging in zekere zin van nakend of dichterbij komend onheil. Ja, de zin is zwanger van – hoe zal ik het zeggen op zulkdanige wijze dat ik het woord ‘onheil’ niet meteen herhaal? – omineuziteit. (Zegt Van Dale: ‘omineus […] een boos voorteken inhoudend’ – het heeft dus niets met neuzen te maken. De z betrek ik uit het gegeven dat de vermeerderende trap van ‘omineus’, omineuzer dus, met een z wordt geschreven. En betrekken moet ik in dezen want omineuziteit is natuurlijk een verzonnen woord.)

Wat doet mij nu iets zeggen over mijn steeds vaker falende kortetermijngeheugen en over – een ironie of zelfs cynisme uitdragend emoticon zou hieraan kunnen worden toegevoegd – de erdoor veroorzaakte avontuurlijkheid van mijn – jawel, dat hebt u goed begrepen – nogal geschiedenisloos leven?

Het volgende. Ik probeer het overzichtelijk te vertellen.

Gisterenavond vergat ik net niet om op tijd een rekening te betalen. Een nogal gepeperd bedrag – het ging om het voorschot op het totaalbedrag van de factuur die werd opgemaakt voor de vervanging van mijn uit de jaren vijftig daterende en bijgevolg nog enkelglazige ramen. Voor die betaling, die ik via internetbankieren regelde, had ik mijn bankkaart nodig. De bankkaart die ik voor ongeveer al mijn inkopen gebruik. Uiteraard was ik te lui om die bankkaart meteen terug in mijn portefeuille te stoppen. Ik denk nog: ‘Doe het nu meteen want morgen moet je naar de Carrefour, enzovoort.’ Maar neen, de bankkaart bleef gewoon op tafel liggen. Toen ik deze voormiddag aanstalten maakte om naar de Carrefour te vertrekken, zag ik de kaart liggen. ‘Dat scheelde geen haar,’ overdacht ik, ‘of ik was hem vergeten.’ Ik ging nog snel een preventieve plas maken – het is koud buiten en op mijn leeftijd, enzovoort – en terwijl ik dat deed, dacht ik nogmaals aan die kaart: ‘Ik mag die kaart niet vergeten.’ Na de plas zag ik, op mijn weg naar de tafel en mijn schoenen wat verderop, die ik moest aantrekken om naar buiten te gaan, op de schoorsteenmantel de enveloppe van de Carrefour staan met daarin, dat wéét ik, een vel met gepersonaliseerde bonnetjes. Bij aankoop van dat en dat product, komen er zo- en zoveel Carrefourpunten bij op je rekening. De bonnetjes zijn gepersonaliseerd want ze betreffen producten die je, als trouwe klant, regelmatig aankoopt. Privacy! In mijn geval gaat het om: gerookte forel, Lu-koekjes, chocolade van Côte d’Or en nog een paar andere zaken die ik hier aan niemands neus ga hangen. Ik begaf mij met het bonnetjesvel naar de keuken want daar ligt in een lade de schaar die ik nodig heb om de bonnen die ik denk te kunnen gebruiken uit te knippen. Ik keerde terug naar de woonkamer, legde de uitgeknipte bonnen op tafel en trok mijn schoenen aan. De bankkaart was ik natuurlijk vergeten, maar terwijl ik mijn jas aantrok, viel mijn oog er toevallig op en ik prees me gelukkig dat dit alsnog gebeurde want zo kon ik alsnog de kaart in mijn portefeuille steken. Wat ik dan ook meteen deed want je weet maar nooit waardoor mijn aandacht nu weer kon worden afgeleid. Ik nam mijn sleutels en verliet het pand. Ik stapte te voet naar de Carrefour. Die ligt een halve kilometer van bij mij thuis, dat is dus een kort wandelingetje. Halverwege viel het me te binnen dat ik de uitgeknipte bonnen op tafel had laten liggen. En daar en toen was het ook dat de openingszin van dit stukje zich aan mij openbaarde.




7465

Zeebrugge - 241209


zondag 9 februari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 479

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

11 februari 2018



foto: MVN (HLN)



GEBROKEN NEKKEN

Naar de maandelijkse boekenmarkt van Damme gefietst om de dag wat te breken. Ik tikte er de zevendelige cyclus Het bureau van J.J. Voskuil op de kop – alsof ik nog niet genoeg ambtenarenzaken te verduren krijg en: wanneer in godsnaam ga ik die vijfduizend bladzijden nog gelezen krijgen? – en ik kwam Valentin Degrande tegen. Hij stond achter een tafel met boeken over de oorlog, onder meer ook een stapeltje van zijn eigen boek over Assebroek tijdens de Eerste Wereldoorlog. (Er zijn altijd opvallend veel tafels met boeken over de oorlog op de Damse boekenmarkt.) Valentin Degrande was mijn onderwijzer in het vierde leerjaar. Hij herkende me niet, maar hij herinnerde zich mij nog wel. ‘Jij was de primus, maar je maakte er geen misbruik van,’ luidde zijn bizarre commentaar. ‘Ja,’ beaamde ik gevat, ‘ik ben nooit stout genoeg geweest.’

Bij het ophalen van wat herinneringen moest Valentin het, vreemd genoeg, twee keer over een gebroken nek hebben. De eerste was die van Marius Taveirne, mijn Taftje Puupe bijgenaamde pijprokende meester van het vijfde leerjaar aan wie ik de allerbeste herinneringen bewaar. Marius was, aldus Valentin, twee jaar geleden op treurige wijze aan zijn einde gekomen: alcoholisch, vereenzaamd en na een val van de trap. Waarbij hij dus zijn nek brak. (Ik vervloekte mezelf inwendig want ik heb zeker tien jaar rondgelopen met het idee dat ik – mocht hij nog in leven zijn – ‘mijnheer’ Taveirne nog eens wilde zien. Nu was het dus te laat.) En dan was er Thierry De Kesel, die in 1967, toen ik in het tweede leerjaar zat bij meester Vanthuyne, bij het oversteken van de oude baan van Brugge naar Oedelem vlak voor de school was opgeschept door een auto. De bestuurder, een vrouw uit Beernem, had nog – tevergeefs – geprobeerd het zesjarige kind, dat nog snel wat snoep wou kopen in de IFA aan de overkant van de straat, te vermijden en was daardoor frontaal tegen de auto van Lucien Vervaecke gebotst, het schoolhoofd dat, zo verneem ik, nu bijna negentig is en nog steeds in goeden doen. Het kind werd opgeraapt en de school binnengedragen. Het leek ongedeerd maar dat was niet zo, het had zijn nek gebroken en een week later, op Allerzielen, stond de hele school in de kindersectie van de begraafplaats van Ver-Assebroek naar de put te staren waarin het kistje zou verdwijnen – ik herinner het mij nog, hoe onwezenlijk dat was en hoe weinig ik ervan begreep. Meester Vanthuyne overigens, zo weet Valentin Degrande mij nu te vertellen, is enkele jaren geleden aan kanker overleden.

Ik nam afscheid van mijnheer Degrande en vergat verdorie toch wel een exemplaar van zijn boek te kopen. Misschien moet ik dat goedmaken door eens bij hem op bezoek te gaan: hij woont nog altijd in de 19de-eeuwse woning die bij de school hoort. ‘Het is vreemd dat er voor mijn deur in al die jaren niet méér ongelukken zijn gebeurd,’ zegt hij nog. ‘Er scheuren vaak snelheidsduivels voorbij, ondanks de 30 per uur-borden en de fleurige kleuren die de oversteekplaats voor schoolkinderen markeren.’


7464

241209


zaterdag 8 februari 2025

7463

241124


vrijdag 7 februari 2025

facebookbericht 1180

Zeer belangrijk en wellicht in hoge mate een innovatie in het Brugse bestuur, waarin de macht lijkt te rekenen op de onkunde en apathie van de oppositie, is dat er eindelijk iemand opstaat die zich niet alleen inwerkt in relevante dossiers, zoals de kwaliteit van het toerisme en de distributie van de overblijvende beschikbare gelden over deelaspecten van het domein Cultuur, maar zich ook buigt over de werking zèlf van de lokale democratie. Zelden gezien in de politiek dat iemand zich in zo korte tijd in zo gunstige zin profileert en zich zelfs onmisbaar maakt. Doe zo voort, Eva Vanhoorne. En: 'Illegitimi non carborundum'!


afscheid van mijn digitaal bestaan 478

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

7 februari 2018


AVONTUUR IN DE OCHTENDSPITS



Wat een avontuur het telkens weer is, om met de trein naar Brussel te sporen. Dit keer met die van 7 uur 10. De hele rit kwam er niemand naast me zitten, dus kon ik ongestoord schrijven, ik bedoel: zonder het gevoel te krijgen dat mijn buur op mijn scherm zit mee te lezen. De jongedame die in Aalter tegenover mij plaatsnam verdiepte zich in haar smartphone, terwijl ze ondertussen een mix van yoghurt en ontbijtgranen oplepelde uit een doorzichtig plastic potje met een Delhaize-logo. Toen het potje half leeg was, schroefde ze de deksel open – die deksel bleek een recipiënt te zijn – en liet daaruit wat extra granen in het restant van haar mix vallen. Ze mengde dit prakje nog eens extra vooraleer opnieuw aan het lepelen te gaan. Aan de overzijde van het gangetje zaten twee jonge mannen naast elkaar. Ze kenden elkaar wel, dat had hun lichaamstaal mij duidelijk gemaakt toen ze samen plaatsnamen, maar waren elk afzonderlijk verdiept in hun lectuur. De man aan het raam las de reportage over Ruud Vormer in Het Laatste Nieuws. (Ruud Vormer is een voetballer.) De man aan het gangpad begon aan de roman De kleurloze Tsukuru Tazaki en zijn pelgrimsjaren van Haruki Murakami. (Ik heb ondertussen op Google Afbeeldingen kunnen terugvinden dat het De kleurloze Tsukuru Tazaki en zijn pelgrimsjaren is: dat boek heeft een opvallende cover, met kleurrijke stralen die vertrekken vanuit een centraal geplaatst wit silhouet van een man, ongetwijfeld de kleurloze Tsukuru Tazaki, maar dat valt voor iemand die, zoals ik, het boek niet heeft gelezen, niet met zekerheid te zeggen.) Iets voor Brussel hield ik mijn schrijfschrijf voor bekeken en las nog enkele bladzijden in Wedervaring van Bodo Kirchhoff, een roman die ik vorig weekend op goed geluk af aanschafte, voortgaande op de flaptekst. Ik las ooit iets van Kirchhoff, maar dat is een eeuwigheid geleden. Ik weet niet meer welke roman het was, ik zou het kunnen opzoeken. In die flaptekst staat te lezen dat twee al wat oudere mensen elkaar ontmoeten. ‘Enige hoop op een grote liefde hebben ze allebei lang geleden opgegeven, maar als ze besluiten samen een autorit naar Tirol te maken komt daar snel verandering in.’ Ja, ik zou ook wel eens naar Tirol willen rijden. Ik zit nu aan bladzijde 64 en ik vind het een keigoed boek! Bij het uitstappen merkte ik dat de banaan die half in een zijzak van een rugzak van een medepassagier was gepropt al wat bruiner uitsloeg dan een uur geleden, toen ik die banaan ook had gezien. Ik vroeg me af met welke snelheid bananen bruin worden en of je zoiets zou kunnen meten. Mijn trein had overigens bij aankomst slechts acht minuten vertraging, wat zonder meer een gunstig rapport is. Vertraging is de regel geworden, in die mate zelfs dat je nauwelijks nog van vertraging kunt spreken; alles wat minder is dan tien minuten vertraging voelt aan als op tijd. En als de trein op tijd is, heb je het gevoel er te snel te zijn. Ik had nog wel een kwartiertje over, en het is vandaag mooi weer, dus koos ik voor de wandeling door het park. (Telkens als ik dat doe, moet ik denken aan de uitdrukking die nu al enkele jaren in de mode is: ‘Het is geen wandeling door het park.’) Aan de nog gesloten voordeur van Bozar staan drie arbeiders te wachten: twee met een normale gestalte en een die opvallend klein is. (Dat van die normale gestalte zou ik niet hebben vermeld indien er niet een bij was die géén normale gestalte had.) Naast die drie, die, zo denk ik om de een of andere reden maar niet omdat ze spreken want ze zwijgen, van Oost-Europese komaf zijn – misschien herken ik wat men noemt ‘Slavische gelaatstrekken’ – naast die drie dus ligt hun materiaal op het trottoir: gereedschapskisten, rollen isolatiemateriaal, enzovoort. De kleine Slaaf kijkt door een opening in de deur, waarschijnlijk om te zien of er iemand van de andere kant, van binnenuit dus, die deur nadert om hem open te maken. Wat verderop, halfweg de trap tussen de Victor Hortastraat en de Koningsstraat, staat de accordeonist. Ik gebruik het bepaald lidwoord omdat die man daar vaker staat. Ondanks de koude temperatuur bespeelt hij zijn accordeon. Hij speelt, met vingerloze handschoenen aan zijn handen, het door Claude François gecomponeerde melodietje Comme d’habitude, dat velen ook kennen van de cover My Way van Frank Sinatra. Dit ontroert mij. Ik had die man zeker iets gegeven mocht ik kleingeld op zak hebben gehad, quod non. Ik gaf hem eerder al eens iets, maar dat is natuurlijk geen excuus om het vandaag niet te doen. Hoe bepaal je de omvang of de frequentie van je filantropie? Die kwestie kaartte Kirchhoff ook net aan in Wedervaring. Hij laat een van zijn twee hoofdpersonages, de man, op een snelwegparking iets geven aan een groep vluchtelingen. Maar die zijn niet meteen tevreden met wat ze krijgen. Je geeft ze een vinger, ze grijpen je hand, je arm, je hele lijf. ‘[D]aar moest hij het maar mee doen,’ denkt Reither – zo heet dat mannelijke hoofdpersonage, en Kirchhoff schrijft het op zulkdanige wijze neer dat we diens gedachten kunnen volgen – en hij denkt ook nog, onmiddellijk aansluitend op die eerste gedachte: ‘zo was het welletjes, zoals je dan zegt’. Zo staat het op bladzijde 61 van Wedervaring te lezen, u moet het er maar eens op nakijken – het boek is het kopen zeker waard, maar dat zei ik al, al zei ik het niet uitdrukkelijk, of u kunt het misschien ontlenen in uw bibliotheek, gesteld dat ze het daar aankopen, maar dat lijkt me geen certitude. (Het boek van Bodo Kirchhoff, overigens, dat ik ooit las, was: Infanta, in 1992, en ik herinner me er niets meer van.) In het park kom ik bij het perkje waar iemand – maar wie? – kruimels strooit voor de vogels, en die komen daar bij deze temperatuur, ik schat dat we rond of net onder het vriespunt zitten, graag op af. Verschillende soorten dienen zich aan: kraaien, tortel- en bosduiven en, warempel, het koppel Egyptische ganzen dat hier al een paar jaar woont. Ook migranten, eigenlijk. Een beetje verderop, richting fontein, zie ik een kraai met een stukje schors in zijn bek. Hij ziet me naderen, maar vliegt niet op. Al maakt hij wel aanstalten. We kijken elkaar in de ogen, de kraai en ik. Ik wijk wat van mijn lijn af, een meter of zo verder van de kraai vandaan, om hem het opvliegen te besparen. Ik vind dat van mezelf, al zeg ik het zelf, bijzonder diervriendelijk. En zo nader ik mijn werk. Ergens ter hoogte van de vogels die op de kruimels in het perkje afkwamen realiseerde ik mij dat ik nu wel voldoende avonturen had beleefd voor een stukje. ‘Maar dan moet ik wel snel alles kort opschrijven of het is wég,’ overwoog ik. En kijk, ik schrijf ook dát nu op.



7462

Brugge, Hauwerstraat

sta

driekleur 572

Rond de middag kwam hij dus met tintelende handjes vanuit de besneeuwde tuin de keuken binnen. Zijn handjes zouden nog meer gaan tintelen onder het ijskoude water van de pomp in de keuken. Er stond een pomp, een blinkende pomp, in een gele kast en met een gekruld handvat als een lange oorlel.

Grootmoeder sprak tegen een rare man in een raar lang zwart kleed en met een raar zwart hoedje op zijn rare smalle kop. En hij had grote oorlellen. De man zat stil te wezen, stil als een bos zonder wind, rechts van de Leuvense stoof met de roodgloeiende kachelpot. Grootvader keek pijprokend rustig toe, in vol ornaat, maar even stil aan de andere kant van de kachel met de gietijzeren rode koontjes.

Filip van Kanegem, Pirouettes, 24-25


donderdag 6 februari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 477

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


26 januari 2018


AANGETEKENDE ZENDING

In mijn brievenbus vind ik een formulier waarop staat dat ik een aangetekende zending moet afhalen in het bpost-punt, ondergebracht in de winkel van het Total-benzinestation langs de Oostendse Steenweg. Vreemd, dat ik daar moet zijn voor post. Vroeger moest ik naar de Carrefour aan de Scheepsdalelaan, hier om de hoek. Maar goed, drie kilometer fietsen, dat is nu ook geen straf. Het is mooi weer, en ik kom zo toch nog eens buiten. Maar ik moet wel een eind via de Blankenbergse Steenweg, want het begin van de Oostendse ligt open.

Uw zending ligt in het bpost-kantoor in de Smedenstraat,’ meldt de Total-man met zware bariton. Daar heb ik geen verhaal tegen. Dan maar daarheen, over de twee bruggen van de Waggelwaterstraat, de eerste over het kanaal naar Oostende en de tweede over de verbindingsweg tussen de Bevrijdingslaan en de Expresweg. Ik ben misschien iets te warm aangekleed.

In het kantoor aan de Smedenstraat word ik geholpen door een mevrouw met een exuberant kapsel, geverfd in hetzelfde rood als werd gebruikt voor het logo van haar werkgever. ‘De postbode heeft uw zending in de verkeerde zak gestoken.’ Ik ben al blij dat de zending terecht is en mij wordt uitgereikt. Het is een enveloppe met een venstertje, waarin ik mijn naam en adres – alles heel correct – zie prijken.

De afzender is de Federale Overheidsdienst Financiën. Dat belooft.

Thuis open ik met de bangste voorgevoelens de enveloppe. Ik zie mijzelf al met boetes en inhoudingen overladen. Ik heb mijn belastingbrief allicht te slordig ingevuld. Niet voldoende aftrekposten ingeroepen. Geen fiscale achterpoortjes benut. En al helemaal niets naar belastingparadijzen versluisd.

Het valt mee. Er is iets mis met de aangifte van mijn werkgerelateerde verplaatsingsonkosten: ‘de fiches 281.10 van Uw werkgevers X en Y vermelden telkens: “ander vervoermiddel”, dus de auto. Indien u echter toch met het openbaar vervoer naar Uw werk ging in 2016, gelieve dan een kopie van Uw jaarabonnement van 2016 op te sturen’. Het is de eerste keer in de tien jaar dat ik het traject naar mijn beide werkgevers in Brussel uitsluitend met de trein afleg, dat ik hierop word aangesproken. Als ik ‘De La M. Frédéric, Attaché’, die deze missive ondertekent, binnen de maand het vereiste document kan opsturen, is hij bereid, zegt hij ook nog, ‘U’, mij dus, te laten ‘genieten van de volledige vrijstelling zoals door U ingevuld’. Als ik dat document niet opstuur, zal ik maar ‘380,00 euro’ kunnen inbrengen, ‘in plaats van 1.083,06 euro ingebracht’. Het verschil tussen beide bedragen wordt ook nog eens vermeld: ‘703,06 euro’.

Ik zal het nodige doen. Maar ’t is toch godgeklaagd, zo denk ik dan, dat Frédéric niets beters te doen heeft.





7461

B.


woensdag 5 februari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 476

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

22 januari 2018


PORTRET

Joel Meyerowitz geeft, binnen een overdenking over het verschil met straatfotografie waarop ook mensen te zien zijn, een eenvoudige maar juiste definitie van een portret – gek dat ik het nooit eerder zelf heb bedacht: ‘A portrait suggests a more intimate encounter, a shared moment, an agreement that “we are in this together” for however brief a time.’ (Where I Find Myself, 93) Er staan een aantal elementen in die definitie die toch het overdenken waard zijn: intimiteit, ontmoeting, gedeeld en samen, ogenblik (hoe kort ook), contract… Een portret, in deze zin, lijkt minstens te impliceren dat de geportretteerde wéét heeft van het feit dat de fotograaf een foto maakt. (Dat is een van de verschillen met straatfotografie, waar de in beeld gebrachte mensen niet noodzakelijk op de hoogte zijn van het feit dat hun toevallige passage in het oog van de fotograaf en dan in de zoeker van diens fototoestel (hoewel, niet altijd in die volgorde!) wordt vastgelegd.) Er is instemming. En door die instemming verandert de relatie tussen beide. Er is sprake van een expliciet vertrouwen. De gefotografeerde kan meteen ook een versie van zichzelf tonen. De fotograaf interpreteert die versie, eventueel in het licht van wat hij al van de geportretteerde weet – want ja, een portret van een nieuwe, nooit eerder ontmoete persoon is wel degelijk mogelijk. Volgens Meyerowitz kijkt de fotograaf aandachtig, en hij ontwaart in de geringste details – de blik, de houding, de kleding – gegevens over de persoonlijkheid van de persoon die hij voor zich heeft. Vraag is natuurlijk in hoeverre de fotograaf, zeker bij personen met wie hij niet vertrouwd is, over voldoende informatie kan beschikken om in die interpretatie van hun versie een waarheid omtrent hun persoonlijkheid te detecteren. Hij beweert van wél – ‘of course, when you are carefully observing someone, their personality flows from them no matter what they try to show or hide – maar ik ben niet zeker of ik het daarmee eens kan zijn.

Joel Meyerowitz, Young Woman Eating
a Plum, Procincetown, 1981
Hangt het van de in het portret vastgelegde concordantie tussen versie en waarheid omtrent de geportretteerde af of een portret geslaagd is? Het heeft daar wellicht iets mee te maken. Maar hoe kan dan diegene die het portret bekijkt dat beoordelen? Want wat weet hij/zij van de geportretteerde? En van de fotograaf?


7460

Deinze - 250112


dinsdag 4 februari 2025

boekverhaal 15

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


DAT DIEPE ROOD

Het leven in eenzaamheid, Al te luide eenzaamheid, Liefde in tijden van eenzaamheid, De eenzaamheid van de priemgetallen, Het circus der eenzaamheid, De eenzaamheid van Zuckerman, De eenzaamheid van het westen, Kleine encyclopedie van de eenzaamheid, Het spinsel van de eenzaamheid. Ontbreken er titels in dit rijtje? Ja, ongetwijfeld. Weinig gevoelens zijn in de literatuur zo vaak aan bod gekomen – al wordt eenzaamheid gelukkig niet altijd zo expliciet benoemd, en al zeker niet in een titel. De bekendste ontbrekende titel in dit rijtje ‘eenzaamheid’-boeken dat ik op mijn leeslijst aantref, is zonder enige twijfel Honderd jaar eenzaamheid.

(Vreemd toch, hoe een woord er raar begint uit te zien als het daar meerdere keren geschreven staat.)

Geen nood, de roman waarmee Gabriel García Márquez wereldberoemd werd las ik wel degelijk. Twee keer zelfs. Een eerste keer in 1980, omdat dat moest voor het vak Nederlands in de kunstschool waar ik toen een paar maanden de illusie koesterde dat ik een schildersloopbaan tegemoet ging, en dan een tweede keer vijf jaar later. Die tweede lectuur staat mij het levendigst voor de geest want ze doet me aan rode lingerie denken.

Nu vraag ik u: zijn er nog mensen in de zaal die bij Honderd jaar eenzaamheid aan rode lingerie denken? Ik betwijfel het. U vraagt zich natuurlijk af hoe het komt dat ik daaraan moet denken. Want in dat boek komt er wel diepgroene jungle voor, en ijsblokken, en allerlei fantastische en formidabele verwikkelingen die ik nu, veertig jaar later, met de beste wil van de wereld niet uit de doeken zou kunnen doen, maar toch in godsnaam geen rode lingerie?

Wel, dat zit zo.

Ik was in die tijd een student-zonder-lief in Leuven. Eenzaam in Leuven, inderdaad. Ik treurde om een voorbije relatie en had niet bepaald een florissant zelfbeeld. Ik was daarenboven erg schuchter, en in elk geval weinig ondernemend. Ik was dan ook zeer verbaasd toen bleek dat X haar oog op mij had laten vallen. X was nu wel ongeveer het laatste meisje dat ik in het vizier had. Niet dat ze niet mooi en begeerlijk was, dat was ze namelijk wel, maar ze was in mijn ogen zodanig mooi en begeerlijk dat ik het niet in mijn hoofd haalde zelfs maar te dénken dat bij haar iets voor mij te rapen viel. Bovendien was X het lief van Y, een mooie en rijke jongen uit Dallas, ik bedoel de welvarende ondernemersregio in het Kortrijkse. Maar het ondenkbare gebeurde: X liet Y vallen en stortte zich op mij. Het kostte haar weinig moeite om mij te versieren: ik was een vogel voor de kat. En een kat was ze! Voor ik het goed en wel besefte vertoefde ik veel en vaak en niet alleen overdag in het kot van X aan de andere kant van de stad, vlakbij het in die tijd bekende etablissement De Blauwe Schuit. Het was een koude winter en we hadden niet altijd iets beters te doen en dus brachten X en ik nogal wat tijd in haar grote warme bed door. Waarbij we allebei in ons eigen exemplaar Honderd jaar eenzaamheid lazen terwijl we luisterden naar Sade.

Geen toeval dat we lazen. Want heel veel hadden we elkaar niet te vertellen. Niet voldoende in elk geval om onze prille amourette te laten uitgroeien tot een langdurige verbintenis. X verliet me, op zoek naar opwindender muizen. Ze is nooit naar Y teruggekeerd. En ik heb later nooit nog het genoegen gekend om een vrouw zich te zien ontdoen van laatste kledingstukken die dezelfde kleur hadden als de zeventiende druk van Marquez’ boek waarover ik beschikte, een pocketeditie uit 1982. Wel andere kleuren, godzijdank, maar nooit meer dat diepe rood.


Gabriel García Márquez, Honderd jaar eenzaamheid (1972)



7459

230712


maandag 3 februari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 475

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

30 december 2017


DOOR DE STROT

Ik doe het niet vaak, maar gisterenavond dan toch en jawel, ik weet weer waarom ik het niet vaak doe: kijken naar een film op VTM, de Vlaamse Televisie Maatschappij. Ze hadden daar Hugo van Martin Scorsese heel terecht als kerstvakantieavond-familiefilm geprogrammeerd, en zonden die film uit op de voor een commerciële zender kenmerkende manier: verhakkeld door reclameblokken, zonder inkadering, zonder respect. Voor het format van de banale Amerikaanse geweld- of avonturenfilm hoeft dat niet meteen een probleem te zijn, veronderstel ik: het publiek van dergelijke films kijkt er niet meer van op dat de film alleen maar als reclamevehikel wordt behandeld. Maar voor cinefielen is het toch wel even wennen.

Zonder noemenswaardige aankondiging, laat staan een inleiding waarin bijvoorbeeld volksverheffingsgewijs iets wordt gezegd over de regisseur en diens oeuvre en de toch wel merkwaardige plaats die Hugo daarin inneemt, begint de film. (Bruusk, het is alsof je te laat een bioscoop binnenstapt: zeer vervelend, het storende gestommel op zoek naar een lege plek, de jassen die moeten worden verlegd, een telefoon die nog wordt afgezet. De felle gloed van dat kleine schermpje.) De film zelf wordt dan drie of vier keer abrupt onderbroken voor telkens een minuut of vijf reclame en aankondigingen van andere programma's. Na de reclame word je opnieuw, zonder enige overgang, in de film gegooid – waarbij je altijd door de vervelende onzekerheid wordt bekropen of er misschien niet stoemelings een deel is weggeknipt. Je moet erop vertrouwen dat dat niet is gebeurd. En dan is er het einde van de film: zonder boe of ba krijg je na het laatste beeld – maar is het wel het laatste beeld? – opnieuw reclame voorgeschoteld. In de linkerbovenhoek is er wel een kleine aankondiging verschenen van het volgende programma, maar dat kan je twijfel niet wegnemen. Geen bordje met 'The End' of 'Fin' of wat dan ook – dat had heus wel een functie –, geen eindgeneriek of aftiteling, geen credits of outfadende muziek. Neen, je wordt zonder mededogen uit de betovering weggerukt en in de werkelijkheid teruggekatapulteerd, en die werkelijkheid is voor de Vlaamse Televisie Maatschappij een commerciële werkelijkheid waarin niet wordt tegemoetgekomen aan de kommaneukerige verzuchtingen van intellectuele cinefielen. Die kijken normaal gezien toch niet naar ons, lijken ze daar te denken – en dat is natuurlijk volkomen terecht.

Ja, zo gaat dat op een commerciële zender. Daarom kijk ik daar meestal niet naar. Maar het is toch jammer dat iedereen zich bij die logica schijnt neer te leggen: betalen met ergernis om iets wat ons door te strot lijkt te moeten worden geramd. Bovendien zou het, als het dan toch onvermijdelijk is, met een klein beetje meer respect mogen gebeuren. Een eindgeneriek is een essentieel onderdeel van een film – dat knip je niet zomaar weg.

En ja, voor ik het vergeet: Hugo is een wonderlijke, schitterend gemaakte prachtfilm, een sprookje over sprookjes, over de betoverende kracht van fictie, een ultiem eerbetoon van een gerenommeerde regisseur aan zijn medium.

7458

Deinze, mudel - 250112


zondag 2 februari 2025

2 * 43.4 * 26.5 * 144 * 84.3

Damme - Dudzele - Oostkerke - Hoeke - Damme


 

afscheid van mijn digitaal bestaan 474

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

25 december 2017

VLOEDLIJN


Toen ik gisteren, tijdens mijn wandeling samen met L. over het strand van de Seinemonding, heel even afgezonderd naar de branding stond te kijken, dacht ik: dit moment moet ik onthouden, dit besef van tijd en ruimte, mijn geïsoleerde plek daar, tegenover die eeuwig aanrollende golfjes die hun vracht van wier en schelpen en afvalhout en microplastics op de vloedlijn achterlaten, met aan de overkant van de brede rivier, die eigenlijk al in een baai overgaat, de in een laaghangende wolk gevatte, rook uitspuwende schoorstenen van de olieraffinaderijen van Le Havre. Ik moet dit vasthouden, dacht ik, en daarom zal ik erover schrijven: wat ik hier en nu denk en voel.

Gisteren begon ik dan over die wandeling te schrijven, met de bedoeling om dat moment van intens besef van tijd- en ruimtelijkheid en van mijn plaats daarin vast te leggen, maar kijk, ik kwam niet verder dan een situering en een weergave van het gesprek dat we voerden, L. en ik, over ouder worden en hoe het is om de laatste jaren van je leven als een plant te vegeteren. En ik vergat het aanvankelijke opzet van mijn schrijven: datgene wat ik op dat ene moment zo belangrijk had gevonden of, juister gezegd, waaraan ik zo graag een groot belang had willen hechten.

Want wat was het dat ik daar had gevoeld, staande op de vloedlijn van de in zee stromende Seine, tussen de messenheften en het zeewier en het wrakhout? Het was een besef van nietigheid, van vluchtigheid ook, maar ook van vastberadenheid: ‘Dit is dit ene en ondeelbare moment in je leven, het is nog niet te laat, wees bewust en beslist en maak iets van wat je nog rest.’ Zoiets. Ik dwong mijzelf het te voelen, ik nam mij voor het te memoreren, en ik vergat het prompt.

7457

Deinze, mudel - 250112


zaterdag 1 februari 2025

parallel 219

Zo leeft het bos in een eeuwige strijd van allen tegen allen. Alleen blinden stellen zich het koninkrijk van de bomen en het gras voor als de wereld van het goede. Zou dan toch het leven zelf het kwaad zijn?

Vasili Grossman, Leven & Lot, 411

Wie dichterbij komt ontdekt de natuur als alomvattend strijdtoneel.

Cyrille Offermans, Midden in het onbewoonbare, 194



boekverhaal 14

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.

juni 1979


GLETSJERS IN ASSENEDE

Stemmen was het eerste wat ik van hem las, en een paar maanden later, april 1980, volgde De ontmoetingen, zijn debuut uit negentien-godbetert-achtenzestig. Ik weet niet meer hoe ik Claude van de Berge op het spoor kwam, of hoe hij mijn weg kruiste, maar het staat me vaag voor de geest dat ik daar volledig zelf voor verantwoordelijk was want nog steeds kleeft aan deze auteur, ook al ben ik nu zeer terughoudend om daar mee uit te pakken, de ijdele odeur van het zelf iemand ‘ontdekt’ hebben. (Later zou ik dat gevoel nog één keer hebben, en wel met W.G. Sebald, wellicht de enige écht waardevolle ‘ontdekking’ die ik ooit heb gedaan. Zie het – nog te schrijven – boekverhaal ##.)

Opeens lag daar dus, out of the blue, dat boekje Stemmen voor me. Ik begon eraan en wist meteen: zoiets had ik nog nooit gelezen. Deze schriftuur week af van al het tot dan door mij gekende. (Al had ik nog niet zo heel veel gelezen: op mijn op dat moment al bijna vijf jaar bijgehouden leeslijst staat Stemmen op nummer 86.)

Ik gebruik hier de uitdrukking out of the blue niet zomaar. Die twee boeken van Claude van de Berge (pseudoniem van Rony Pauwels) ademen het wit-blauw van arctische ijsvelden, gletsjers en bevroren bergtoppen. Van de Berge zocht toen, en heeft dat lange tijd volgehouden, in het smetteloze wit van nog niet volop smeltende ijsvlakten, waar enkel ijsberen, sneeuwuilen en Eskimo’s (of Inuït) gedijen, en misschien ook Sylvain Tesson of aan die Franse zwerver verwante zonderlingen zoals, inderdaad, Claude van de Berge zelf –, Claude van de Berge dus zocht daar, ver van de kapitalistische hectiek, rust, kalmte, leegte en bezinning. Zijn teksten waren – en zijn voor sommigen misschien nog altijd – een meditatie.

Ik zie het natuurlijk niet meer voor me (ik bezit geen van zijn boeken en kan het dus niet meteen nakijken), maar het komt me nu voor dat de bladzijden van Stemmen en De ontmoetingen veel wit en tussenruimte en witregels bevatten. In mijn verbeelding is Van de Berge verwant met wat zijn tijdgenoten Dan Van Severen en Etienne van Doorslaer in de vaderlandse beeldende kunst betekenden: uitpuring, meditatie, verstilling.

Ter voorbereiding van dit stukje heb ik eens de website van dit binnenkort tachtig wordende en in Assenede wonende buitenbeentje van de Vlaamse letteren bezocht. Behalve een indrukwekkende lijst publicaties, een bron die sinds zijn debuut in 1968 nog steeds niet lijkt te zijn opgedroogd, kun je daar ook een interview beluisteren en bekijken. Mevrouw Van de Berge, aka de in arctische landschappen gespecialiseerde fotografe Arlette Walgraef, stelt er – buiten beeld – op nogal schoolse wijze vragen. De antwoorden – onmogelijk dat ze niet zijn voorbereid – worden door de streng ogende en in kekke IJslandse pullover gehulde voormalig leraar voordrachtkunst in een uitermate keurig Nederlands gedebiteerd. Op de achtergrond staan de talrijke boeken keurig in het gelid.

Er kan geen twijfel over bestaan: zoals Claude van de Berge is er maar één. Een cocktail van vergeestelijking, wereldverzaking, sjamanisme en wellicht ook veel thee en klankschalen vormt zijn unique selling proposition. Maar helaas, vijfenveertig jaar nadat ik onder de indruk kwam van twee van zijn boeken, blijkt die cocktail behoorlijk slaapverwekkend en klinken Van de Berges, in dat interview, woorden hol en versleten. Zijn maatschappijkritiek is ronduit belegen en onsamenhangend. Nu besef ik dat ik me destijds vooral aangesproken voelde door het ongewone van deze stem: Van de Berge was in mijn leefwereld een van de eersten die zich afwendde van een wereld waarin het evidente voortbestaan-van-alles-zoals-het-was voor mij nog geen incertitude was geworden.


Claude van de Berge, Stemmen (1973)
https://www.claudevandeberge.be/