fragment uit Het maaiveld
São Paulo was mij niet enkel van de corrida bekend. In die stad woonde Angela Fuerst. Met dat toen dertienjarige meisje voerde ik, ongeveer even oud, in die tijd – gedurende zes maanden?, anderhalf jaar?, langer? – een correspondentie. Net als met Machteld van B. uit Apeldoorn, Nederland. Beide namen waren mij aangereikt door een op school gepropageerde pennenvriend-briefschrijforganisatie. Ik had mij daar, net als die twee meisjes van hun kant, bij aangesloten. Het leek mij wel wat om op die manier de eigenaardigheden van de andere sekse te verkennen aangezien dat in het werkelijke leven voorlopig niet leek te zullen lukken: ik was nog niet verder gekomen dan mijn uitermate platonische fascinatie voor het buurmeisje Martientje Parmentier. Die zich ondertussen, zo zag ik met lede ogen aan, de wellustige blikken van Philippe L. liet welgevallen, een adonis uit de Engelendalelaan die twee jaar ouder was dan Martientje en dus drie jaar ouder dan ik en die regelmatig zijn fraaie Berner sennenhond uitliet en ook, net als ik, bij de Belgische Jeugdbond voor Natuurstudie aangesloten was maar daar meer oog had voor nog andere mooie meisjes en zeker niet voor mij – dat laatste ondanks het feit dat ik, hunkerend naar wat erzatsvaderlijke ondersteuning, had gehoopt dat hij mij in die vogelaarsorganisatie een beetje zou bijstaan.
Maar ik wijk af. Ik kom nog wel terug op mijn Vatersuche én op Martientje Parmentier, die ik al ter sprake bracht toen ik het over mijn voorliefde voor The Beatles had en die opnieuw in mijn verhaal zal opduiken wanneer ik het over de liefde zal moeten hebben. Eerst zijn mijn verre pennenvriendinnen aan de beurt!
Wie Angela Fuerst was, behalve misschien wel de dochter of kleindochter van een naar Zuid-Amerika gevluchte nazibeul aangezien haar familienaam toch enigszins Duits klinkt, heb ik eigenlijk nooit goed geweten. Wij correspondeerden in het Engels en ik vraag mij nu af met welk onbeduidend geleuter ik mijn transatlantische missives in godsnaam mag hebben gestoffeerd. Wel weet ik dat ik het toch iedere keer als iets bijzonders ervoer wanneer er nog eens, met al vlug sterk afnemende frequentie weliswaar (maar zo gaat dat met dat soort uitzichtloze ondernemingen), een aan mij geadresseerde enveloppe op de schoorsteenmantel stond te wachten, bleekgroen van kleur en afgezoomd met de gekende blauw-wit-rode arcering van internationale – in dit geval zelfs transatlantische – post. Wat er dan allemaal op de drie of vier vellen ritselend luchtpostpapier stond geschreven, uiteraard met bolle meisjesletters, ik zou het bij God niet meer weten. Wat ik wel nog weet, is dat ik op die manier vanuit Brazilië – het lijkt achteraf een omslachtige manier – de onweerlegbare en definitieve bevestiging kreeg dat meisjes wel degelijk op een andere planeet leefden.
Idem voor de Nederlandstalige correspondentie met Machteld van B. Ik vond haar onlangs op Facebook terug. Ze organiseert nu operavoorstellingen of iets dergelijks. Toentertijd was zij een onschuldig meisje van dertien of veertien dat, hoewel we dezelfde taal bezigden, toch buitengewoon vreemd en fundamenteel van mij leek te verschillen. (Ons recente contact via Facebook ontstond toevallig, verliep vriendelijk en was kortstondig. Machteld stuurde mij een scan van een zwart-witfotootje dat ik haar blijkbaar in een van mijn brieven had opgestuurd. Ik was dat fotootje totaal vergeten. Maar niet het geel-blauw horizontaal gestreepte T-shirt dat ik erop droeg – en op die foto nog altijd draag. Ik kijk onschuldig en enigszins beteuterd in de lens van het pasfotohokje.)
Om maar te zeggen, hoe kortstondig en weinig verheffend beide correspondenties ook waren, ik heb er zeker iets aan gehad: ik kreeg de vaardigheid van het briefschrijven beter onder de knie (ik had die praktijk na de kinderlijke bedes en wensen die ik naar mijn grootouders in Stokkem moest sturen niet meer uitgeoefend), het was goed voor mijn Engels en mijn mensenkennis, en ook mijn postzegelverzameling voer er wel bij.
(Angela Fuerst heb ik – uiteraard – ook al eens gegoogeld, maar dat leverde niets op, behalve dan een verwijzing naar een zeven abonnees tellend, in onbruik geraakt en allicht ook door haarzelf vergeten YouTube-kanaal dat zij, of iemand die dezelfde naam draagt, in het leven heeft geroepen. Het kan natuurlijk ook zijn dat mijn transatlantische pennenvriendin de familienaam van een man heeft aangenomen, met name de man, of een van de mannen, met wie ze getrouwd is of is geweest. Ofwel leeft ze in een sekte die elke digitale communicatie afzweert. Ofwel is ze dood. Dat laatste kan natuurlijk ook en het wordt, al is het gezien haar nog niet al te vergevorderde leeftijd niet plausibel, met de dag waarschijnlijker.)