In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.
ONDER DE STRIK
Alvorens iets over de inhoud te zeggen: de verpakking is niet onbelangrijk. Ik moet eerlijk bekennen dat de manier waarop uitgeverij Bert Bakker de delen van Hans Warrens Geheim dagboek op de markt bracht op mij – en op vele anderen wellicht – een nogal dwingende aantrekkingskracht uitoefende. Consequent uniform, met telkens een andere pastel-steunkleur en een foto van de auteur in de desbetreffende fase van zijn leven. Een leven dat hij blijkbaar belangrijk genoeg achtte om er een kroniek van te schrijven. En niet alleen te schrijven, wereldkundig te maken daarbovenop.
Ik verzamelde in de loop der jaren de meeste delen van deze reeks. Er zijn er 22, ze strekken van 1942 tot 2001, van toen Warren 21 was tot en met zijn stervensjaar. (De op jeugdige leeftijd geschreven natuurdagboeknotities zijn apart uitgegeven.) Van die 22 delen bezit ik er 17 – en van die 17 heb ik er 10 gelezen.
Verpakking is niet alles. Uiteindelijk gaat het om wat er onder de strik zit. Warren noemt zijn dagboek ‘geheim’. Uiteraard is dat paradoxaal: wat is uitgegeven kan moeilijk nog geheim worden genoemd. Maar de titel Geheim dagboek is behalve een oxymoron ook een pleonasme want natuurlijk is – zolang het niet is uitgegeven – een dagboek geheim, anders zou het geen dagboek zijn.
Op het voorplat van een afzonderlijk – maar met dezelfde vormgeving – uitgegeven essay van Hans Warren, onder de titel Het dagboek als kunstvorm, prijkt een veelzeggende tekening van Peter Vos. Achteroverleunend aan een schrijftafel gezeten voert een naar zijn navel starende man de pen. Uiteraard wordt hier verwezen naar de vraag die meteen opkomt bij elke potentiële lezer die naar meer uitkijkt dan alleen maar een verpakking: hoe kan een mens zijn eigen leven zo belangrijk achten dat hij het nodig vindt om er in 22 boekdelen van gemiddeld 220 bladzijden verslag van uit te brengen? Zeker ook als die mens een op het eerste gezicht wat grijze scribent uit Zeeland is? Wat heeft zo iemand anders te vertellen dan dat het weer hard heeft gewaaid vandaag en dat er alweer zeven tankerschepen op de Westerschelde zijn voorbijgevaren?
Nu ja, zo grijs was die scribent uit Zeeland nu ook weer niet.
Ik herinner mij van de tien delen die ik las dat hij er als literatuurrecensent voor de Provinciale Zeeuwse Courant in slaagde om tot in de Grachtengordel renommee te verwerven, dat hij dichtbundels schreef, dat hij antiek verzamelde en jonge jongens in Marokko, dat hij na een huwelijk op middelbare leeftijd een relatie startte met de toen zeventien jaar jonge Mario Molegraaf, die zelf ook literator werd, dat hij met deze toch wel ongebruikelijke levenswandel in dat brave winderige Zeeland tegen de haren van de goegemeente in streek.
Maar ik herinner me niet dat Warren een uitzonderlijk dagboekproza schreef. De waarde van deze notities lijken mij – behalve, in cultureel opzicht, in het tijdsbeeld en, in psychologisch opzicht, in de openhartigheid waarmee een homoseksueel na een op de klippen gelopen huwelijk (in die tijd!) openlijk een andere wending aan zijn leven geeft – toch vooral in de volharding te liggen waarmee Hans Warren van de hem toegemeten tijd getuigenis is blijven afleggen. Op die manier kunnen we ons spiegelen aan de onvermijdelijke saaiheid maar ook aan de pijnlijke en soms minder pijnlijke uitschieters waardoor onze eigen levenslopen evenzeer worden gekenmerkt. De exhibitionisme en voyeurisme genaamde drijfveren spelen onmiskenbaar een rol bij het schrijven en lezen van een intiem dagboek waarin, het moet gezegd, Warren weinig verbloemt – en dat laatste niet alleen als het gaat over seks maar ook wanneer hij getuigt van de onvermijdelijke aftakeling die ons allemaal wacht.
Ik heb zelf ook, in verschillende en uiteenliggende periodes van mijn leven tot hiertoe, dagboeken bijgehouden. Stukken daarvan heb ik, in een rubriek met de titel ‘gecensureerd dagboek’, op mijn blog geplaatst. Uit de vroege delen, die over het algemeen totaal oninteressant en onleesbaar zijn, heb ik hier en daar geput voor mijn autobiografie. De literaire kwaliteit van die teksten is ondermaats. Dat heeft, behalve met het onvoldoende voorradig zijn van talent, te maken met het feit dat ik bij het schrijven ervan – uiteraard – nooit de bedoeling heb gehad dat ze ooit door iemand anders dan door mijzelf zouden worden gelezen. Ze hadden een louter documentalistische of therapeutische functie en ook een uitermate ‘geheim’ karakter. Ooit heeft iemand enkele bladzijden ervan onder ogen gehad en dat heeft zeer ernstige gevolgen gehad.
(Ik moet hier volgende anekdote vermelden betreffende een van mijn schoonmoeders. Zij liet haar dagboeken met larmoyant zelfbeklag ostentatief in huis rondslingeren, zelfs geopend op essentiële bladzijden met explosief materiaal. Daar was het uiteraard de bedoeling dat die passages werden gelezen – maar literaire kwaliteit hadden ze daarom nog niet want het beoogde publiek was gering in aantal en goed bekend bij de auteur.)
Neen, met mijn dagboek koesterde ik geen literaire ambities. De overgrote meerderheid van die dagboeknotities zijn nooit meer gelezen, niet door een ander en ook niet door mij, en zullen ook nooit gelezen worden want ik neem mij voor daartoe het nodige te doen: ik houd de eer liever aan mezelf en wil niet dat iemand anders mijn geschriften bij het opruimen van mijn woonst als oud papier op de stoep zet.
Nu goed, dat ontbreken van literaire kwaliteit, en mutatis mutandis het wél aanwezig zijn ervan bij Warren, doet mij toch nadenken over de manier waarop hij die dagboeken schreef en wellicht ook in grote mate herschreef toen duidelijk was dat publicatie ervan in het verschiet lag of al was begonnen: het eerste deel verscheen in 1981, wat betekent dat Warren de laatste twintig jaar notities maakte waarvan hij zeker wist dat ze in boekvorm zouden verschijnen – dat was de voorwaarde waaronder hij met zijn uitgever in zee was gegaan. Die uitgever, overigens, heeft daar niet slecht bij gevaren want de eerste delen waren bestsellers, Warren bereikte met zijn dagboeken zijn grootste publiek.
In het essay Het dagboek als kunstvorm maakt Warren een onderscheid tussen dagboeken die worden bijgehouden door mensen die geen schrijver zijn en schrijversdagboeken – hij brengt uiteraard zijn eigen dagboeken onder in die categorie. Schrijversdagboeken zijn dagboeken die als boek verschijnen en waarvoor de dagelijkse notities als materiaal of grondstof hebben gediend: er is geschrapt, herschreven, gecomponeerd. Warren ziet het als zijn ‘schrijversplicht evenveel zorg te besteden aan de stijl van [z]ijn Dagboek als aan die van enig ander werk’. Dat heet: fictionaliseren. Maar daar staat tegenover – en Warren wijst daar ook op – dat wat in een dagboek staat echt gebeurd moet zijn. En dat is natuurlijk wat deze geschriften zo boeiend maakt. ‘De grillen die de werkelijkheid voor mensen in petto heeft acht ik intrigerender dan de scenario’s die de romanschrijver bedenkt.’ Op dagboeken waarin verzónnen feiten staan, feiten die dus geen feiten zijn, knappen we af. Het precaire evenwicht tussen fictionaliseren en waarheidsgetrouw getuigenis afleggen: dat is het waar het in een literair dagboek om hoort te gaan en dat is ook waarin Warren, voor zover ik daarover gezien mijn slechts gedeeltelijke lectuur kan oordelen, ook geslaagd is. Dat is het ook wat de publicatie van een intiem dagboek rechtvaardigt.
Hans
Warren, Geheim dagboek (22 delen uitgegeven vanaf 1981)
Hans
Warren, Het dagboek als kunstvorm (1987)