fragment uit Het maaiveld
Het bleef niet bij zinloze boekhoudingen, bij nooit tot iets volwaardigs uitgegroeide journalistieke ondernemingen en bij correspondenties die nooit anders dan uitzichtloos konden zijn, in die zin dat ze nooit ofte nimmer uitgroeiden tot iets wat de kiem in zich zou dragen van een werkelijke ontmoeting of een ontmoeting in de werkelijkheid – en dat is toch waar je als mens altijd op uit bent? Toen ik begon te puberen, begaf ik mij op onverkend terrein: ik waagde mij aan het schrijven van wat ik gedichten waande.
Ik maakte in die tijd vaak wandelingen, ook ‘s avonds laat nog. De Populierendreef was en is nog altijd, bekeken vanuit de kern van de randgemeente Assebroek, die zelf in de periferie ligt van de Brugse binnenstad, een van de laatste straten. Daarachter liggen weiland en bos. Ik had de leeftijd bereikt om een soort van bijzondere band te onderhouden met wat we dan maar de natuurlijke fenomenen zullen noemen – ook al was er ook toen al van natuur in de strikte zin nauwelijks nog sprake. Vooral de zon, wolken, bomen, mist, sneeuw en de maan kaapten mijn romantiserende belangstelling weg en reikten mij de thema’s aan van mijn vroege poëzie.
Vooral de maan.
Ik cultiveerde mijn eenzaamheid en capteerde de gevoelens die in mij steeds heftiger opborrelden tijdens mijn wandelingen – die vaak niet veel langer duurden dan de tijd die ik nodig had om een zelfgerolde en niet al te dik gedraaide sigaret te roken – en projecteerde ze op kosmische objecten die daar in de verste verte geen uitstaans mee hadden en daar ook niet om vroegen. Ik beleed een vorm van natuurreligie waarvoor ik zelf de gebeden leverde want ik begon gedichten te schrijven! En dat leidde dan tot gestamel als het hier volgende, dat ik aaneenreeg op 8 november 1976 en ‘Herfstavond’ noemde:
een
grijs voorbijdrijvend wolkenpak
een
ster
een
volle maan
op
de achtergrond van zwart
en
een druilerige wind die me tegen het gezicht slaat
Als een jankende wolf huilde ik naar het verre hemellichaam en ik wist toen nog niet dat mijn kreten het gevolg waren van een leeftijdsgerelateerde en bijzonder normale verstoring in mijn hormonale huishouding. Ik voelde mij eenzaam en onbegrepen, maar tegelijkertijd koesterde ik grootse verwachtingen. Ik vond het in elk geval de moeite waard om mijn primitieve beschouwingen op te schrijven in een geheim en in de grootst mogelijke verborgenheid bewaard cahier.
Ik heb die vroege geschriften altijd zorgvuldig bijgehouden, tot op vandaag. Ik zou hier, bij wijze van voorbeeld, nog een van die gedichten, of gedichtachtige teksten (vaak door niet meer dan de afgebroken regels en witlijnen op poëzie lijkend) kunnen overschrijven, maar roep toch mijn recht op zelfcensuur in: mijn gêne over die woordspinsels is groter dan mijn rousseauïaanse voornemen om betreffende mijn leven zo dicht mogelijk bij de waarheid te blijven (en om daarin schoonheid te betrachten).