donderdag 3 juli 2025

boekverhaal 57

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


februari 1990

MANAGEMENT

Ik, een Engelstalig managementboek lezen? Dat kan niet anders of het moet van moetens geweest zijn. En ja, zo is het ook geweest.

Door een onwaarschijnlijke samenloop van omstandigheden en ellebogenwerk was ik van de Hulpkas Voor Werklozenuitkering (het hash-vee-wee in de volksmond) tot tijdelijk werknemer aan de Vlerick School voor Management gebombardeerd. Een career move van jewelste! Ik denk niet dat ik ooit ergens meer miscast ben geweest dan daar, maar ja, brood op de plank was een must en mijn journalistieke blitzcarrière moest nog een aanvang kennen. Het was overigens wel een promotie na een jaar broekverslijten in de Stedelijke Informatiedienst van Brugge en na een week telefaxen proberen te verkopen bij de firma Duyvejonck. We schrijven eind de jaren tachtig van de vorige eeuw, de digitale tijden zaten eraan te komen.

In de Vlerick School werd ik, hoewel ik maar een tijdelijk medewerker was en dus zeker niet tot de vaste staf behoorde, verondersteld deel te nemen aan de lessen die professor, tevens directeur van de instelling, Marc Buelens gaf aan zijn personeel over een boek dat in die tijd in managementkringen furore maakte: Images of Organization van een zekere Gareth Morgan. Wij werden – logischerwijs – verondersteld dat boek te lezen.

Een wereld ging voor mij open.

Ik herinner mij van het boek uiteraard niets meer, en ik kan het ook niet raadplegen want ik heb het al geruime tijd geleden meegegeven met het oud papier, dus ben ik aangewezen op Wikipedia om te achterhalen waarover het ging. Daar vind ik, heel summier: ‘The book particularly describes the organization metaphorically as (1) machines, (2) organisms, (3) brains, (4) cultures, (5) political systems, (6) psychic prisons, (7) flux and transformation, and (8) instruments of domination.’

Dat klinkt best interessant: een typologie van organisaties met behulp van acht metaforen. En als ik zo terugblik op mijn tijd in de Vlerick School, ook een organisatie, dan lijkt nummer (6) wel de meest geschikte metafoor om mijn toenmalige subjectieve beleving te omschrijven, al ligt (5) wellicht dichter bij de objectieve waarheid: de Vlerick School was toen, en is waarschijnlijk nog, een systeembevestigende instelling, een bastion van neoliberale indoctrinatie.

Maar in die tijd zou ik dat nooit op die manier hebben omschreven. Daartoe ontbrak mij het vocabulaire.

Wat ik wel voelde was een louter subjectief, emotioneel onbehagen. Het boek, en wat Buelens en mijn over het algemeen zeer volgzame collega’s daarover vertelden, streek mij tegen de haren in en botste met zowat alles wat mij had gevormd en waarvoor ik toen al dacht te staan. Maar ik had er geen woorden voor. Ik was niet bij machte mijn intuïtie om te zetten in een sluitend betoog. En mocht ik dat al hebben gekund, dan zou ik het niet hebben aangedurfd. En bovendien stuitte dat amechtige managementtaaltje mij in esthetisch opzicht danig tegen de borst.

Ik weigerde mijn wereld te zien als een organisatie. Ik zocht niet in controle en beheersing (management) zin, maar in wat afwijkt, in het onaangepaste, in de onverwachte uitzondering. Voor de barthesianen onder ons: niet in het studium maar in het punctum.

Dat boek van Morgan, en mijn hele jaar in Vlerick, waarvan het interessantste de bedrijfsbezoeken waren die ik mocht afleggen (onder meer Volvo, Picanol, 3M), sterkten mij in mijn overtuiging dat dit niet mijn wereld was en ook nooit zou worden. Ik was er een buitenstaander en dat zou ik ook altijd blijven.

Wat ik daar deed in Vlerick? Ik was aangesteld als wetenschappelijk medewerker in een project van toenmalig minister van Arbeid wijlen Miet Smet, die in positieve discriminatie een weg had gevonden om vrouwelijke werknemers betere kansen te geven. Zeer terecht. ‘Positieve acties’, heette dat toen. We bezochten de bedrijven, leerden er de in mijn ogen vaak onthutsend-paternalistische en controlerende bedrijfscultuur kennen, namen interviews af van directieleden en personeel, peilden naar het welbevinden van de werknemers. Voor iemand als ik, die geen enkele economische of sociologische scholing had genoten, was die zogenaamde wetenschappelijkheid vooral nattevingerwerk. Ik blufte me er doorheen met kunstig geschreven verslagjes, de vrucht van mijn allereerste ervaring met een tekstverwerker. (Ik hoor nog het geratel van de printer op dat kettingpapier.) Van concrete resultaten van mijn werk heb ik nooit iets vernomen.


Gareth Morgan, Images of Organization (1986)