vrijdag 31 mei 2024

7211

Brugge, Karel de Stoutelaan - 240508


donderdag 30 mei 2024

notitie 421

HET CONCLAAF

De vorige twee periodes vlak voor de verkiezingen ontvluchtte ik het land om me, ergens alleen in een buitenland fietsend, zo ver mogelijk van de overkill aan pre-electoraal theater te houden. Dit jaar lukte me dat – door omstandigheden – niet. Dus moet ik, hoezeer ik mij ook eraan probeer te onttrekken, door de bagger van wervende slogans, door reclamebureaus gedicteerde oneliners, steeds onbeschaamder fascistisch triomfalisme en de sprekende hoofden op de tv. Ik selecteer zeer streng maar kan niet verhinderen dat toch nog een en ander weet door te dringen tot in mijn ivoren toren. Ik bekijk en beluister het met de ogen en oren van de ongeschoolde en onprofessionele mediaspecialist die ik in mijn ergste nachtmerries soms ben.

Het programma Het conclaaf trok mijn aandacht. Dat moest ik toch eens bekijken: een realityshow waarin de protagonisten van het Vlaamse politieke speelveld definitief vrede nemen met het laatste statusrestant dat hun door de postmoderniteit nog wordt toegeworpen, heel goed beseffend dat de ernst van hun bedrijf enkel nog kan bestaan dankzij de luim van het amusement, dat hun onbeduidendheid in het werkelijke reilen en zeilen van de economische en ecologische stormen die op veel grotere schaal woeden enkel nog kan worden gecompenseerd door het opnemen van een rolletje in het nieuwste product van Eric Goens. Ze doen dat overduidelijk zeer tegen hun zin, maar het kan nu eenmaal niet anders in een van politiek gelul en gescheld vergeven medialandschap. Hoe zouden ze anders nog die anderhalve paardenkop die nog niet weet voor welke kar hij zich zal laten spannen van hun eigen gelijk kunnen overtuigen?

Het conclaaf is theater dat voorwendt geen theater te zijn, waarbij van de acteurs, die weten dat het theater is, wordt verwacht dat ze voorwenden dat ze het niet weten.

Uiteraard vernemen we inhoudelijk niets nieuws. Ziet dat van hier, dat de heren (en mevrouw) politici het achterste van hun tong laten zien en ook maar een halve jota zullen afwijken van wat iedereen die een klein beetje de politiek volgt allang weet. De nieuwswaarde van Het conclaaf is derhalve: nul. Of toch zo goed als nul: uit datgene wat niet wordt uitgesproken, de lichaamstaal bijvoorbeeld, blijkt wel het een en ander. Dat de burgemeester en de premier zelfs vanuit een professionele attitude nauwelijks door één deur kunnen, kan relevante informatie zijn voor wie benieuwd is naar hoe de regeringsonderhandelingen zullen verlopen. Idem voor bijvoorbeeld mevrouw De Sutter, die er blijkbaar in slaagt om door niemand gehaat te worden.

Maar Het conclaaf is wel, ondanks zijn geringe politieke nieuwswaarde, een interessant programma. En wel hierom. Het viel me op dat het voor een keer niet onaangenaam was om deze politici te horen praten. Dat heb ik niet als ze op elkaar zitten in te hakken in een televisiestudio. Ik vroeg me af hoe dat kwam. Ik vond twee oorzaken.

Ten eerste is er natuurlijk de montage. Eric Goens kan voor het samenstellen van een paar afleveringen putten uit een vele malen grotere hoeveelheid materiaal. Uiteraard zit er in dat monteren veel inhoudelijke manipulatie. We kunnen er alleen maar op rekenen dat hier een journalistieke deontologie werkzaam is geweest waarbij zoveel mogelijk de objectiviteit en een evenredige verdeling van aandacht en spreektijd werd nagestreefd.

Maar er is nog iets. Het was een verademing om de moderator nu eens buiten beeld te houden. Goens beperkte zich tot het stellen van vragen – en ik moet zeggen: die waren meestal pertinent. Maar wat mij vooral opviel, was dat de sprekers niet door de moderator onderbroken werden. Wel door elkaar – en het ging er soms heftig aan toe – maar niet door de moderator. Het deed me inzien hoezeer we daar ondertussen gewoon aan geworden zijn: aan het onbehouwen inhakken op personen die vaak broodnodige nuanceringen proberen aan te brengen en daarvoor meer nodig hebben dan de zestien seconden die indertijd volgens Siegfried Bracke de maximale aandachtsboog vormden van wat volgens hem de gemiddelde kijker was. Werden die zestien seconden overschreden, dan moest de spreker worden onderbroken. Dat werkte uiteraard het alsmaar herhalen van dezelfde slogans en oneliners in de hand want de sprekers begonnen zich aan dat onderbroken worden aan te passen. Welnu, in Het conclaaf was dit niet het geval. En daarom alleen al vond ik het bekijken ervan de moeite waard – ondanks al mijn reserves bij de theatralisering en opleuking van het politieke bedrijf dat, gezien de omstandigheden waarin we met z’n allen zijn terechtgekomen, toch nog altijd een uitermate serieuze aangelegenheid is of zou moeten zijn. In die mate zelfs dat het zich in een ideale wereld wellicht wat minder in de openbaarheid zou afspelen. Niet buiten de democratische controle welteverstaan, maar wel buiten de door kijkcijfers en clicks geregeerde media die ons kapot moeten amuseren.

https://www.vtmgo.be/vtmgo/het-conclaaf~b1c837b1-640b-47a8-b342-c2131285fb75




7210

240502


driekleur 555

Toch kon, althans ‘s morgens, de dag je doen geloven dat de zomer nog niets aan kracht had ingeboet, en dat het rood in de bomen louter het gevolg was van de langdurige hitte. Voor het huis begonnen heel langzaam de kruinen van de kastanjes, die al lang hun vruchten hadden verloren, de eerste tekenen van verval te vertonen, en hier en daar begonnen, heel aarzelend, de bladeren, geel en geurig als tabaksbladeren, van de takken los te laten. Mijn moeder dacht dat we konden vertrouwen op de kleur van de hemel – aquamarijn – en op de belofte die de ochtendzon voor ons in petto leek te hebben. Toch had mijn moeder, terwijl we op de brug stonden, een wonderlijk voorgevoel van het naderende offensief van de herfst, en inderdaad, het water van de Donau was op een vreemde manier veranderd, troebel-groen, ondoorzichtig door een eigenaardig soort slik dat alleen maar kon wijzen op zware regenbuien ergens in het Zwarte Woud.

Danilo Kiš, Tuin, as, in: Familiecircus, 96


woensdag 29 mei 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 360

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

21 juli 2014


ATAVISME

In het woordenboek staat:

(erfelijkheidsleer) het opduiken bij een nakomeling van een kenmerk dat vroegere generaties bezaten, maar in tussenliggende generaties niet (meer) voorkwam

Ik moet dus vaststellen dat ik het woord in oneigenlijke zin gebruik. Maar goed, binnen de grenzen van die oneigenlijkheid heeft dat gebruik dan toch ook zijn consistentie. Althans voor mij. Het helpt mij om mijn plaats in de tijd te bepalen, om orde op zaken te stellen in mijn interne, intieme huishouding.

Ik zou het geleerd en omzwachtelend kunnen hebben over transgenerationele onontkoombaarheid. Dat klinkt behoorlijk omineus en dat is het ook. Maar het is niet precies genoeg. Als ik het woord ‘atavisme’ gebruik – en meestal is dat gebruiken geen uitspreken maar enkel een denken – dan heb ik die onontkoombaarheid niet in de evolutionaire zin voor ogen, waarbij de morele lading van datgene wat, zonder dat daar verhaal tegen mogelijk is, wordt overgeleverd geen enkel belang heeft (positieve kwaliteiten zoals een absoluut gehoor, goede karakters, intelligentie en een empathisch vermogen worden net zo goed als vatbaarheden voor de gruwelijkste ziektes of neiging tot criminaliteit en normvervaging door de moreel indifferente instantie, die de natuur toch is, en zonder onderscheid te maken doorgegeven) – neen, als ik het over atavismen heb, dan altijd in de context van de ontwikkelingspsychologie en de karaktervorming, en dan gaat het wel degelijk over eigenschappen die moreel in ongunstige zin te duiden zijn: niet de kleur van de ogen, dat is moreel indifferent, maar de inborst. Niet het hart als spier maar als zetel van de ziel. Als ik in mijn voorstellingswereld een eigenschap als atavisme duid, dan heb ik het altijd over een persoonlijkheidstrek met een hoek af, iets wat onvolmaakt is, mogelijk zelfs een bron van mislukking, een enkele keer iets kwaadaardigs.

Maar er speelt nog iets anders mee. Door de een of andere niet nader te duiden kronkel (wellicht heeft het feit dat ik deel uitmaak van de mannelijke kunne er wel iets mee te maken) is het zo dat ik met het woord meer in het bijzonder vaderlijke deficiënties beoog die in de mannelijke afstammingslijn worden doorgegeven. Van vader op zoon dus.

Het vervelende met dat in dubbel opzicht eng begrepen atavisme (overheveling over de generaties heen van in moreel opzicht enkel negatief te duiden eigenschappen, en daarenboven ook nog eens enkel in de mannelijke lijn) is dat het gevaar bestaat dat de afstammeling het op een bepaald ogenblik dóór heeft dat hij bepaalde nare trekken van zijn vader, waarvan die vader hem heeft verteld dat hij ze van zíjn vader heeft overgeërfd, binnenkort in zichzelf zal kunnen ontwaren.

Het wordt vooral in die zin iets onontkoombaars; het rust met een loden gewicht op je toekomst: datgene wat je in je vader verwerpt, zal je ooit in jezelf moeten herkennen. Zie je in je vader op een gegeven ogenblik een zelfzuchtige zak, of een hopeloos en misselijk stemmende mislukkeling, dan is de kans groot dat je ooit met betrekking tot jezelf die pijnlijke diagnose zult moeten maken.

Het atavismedenken moet overwonnen worden. Volwassen worden is een pijnlijke en moeizame onderneming. Maar het moet, anders ontaardt de vadermoord in een vorm van zinloos geweld.

7209

Ryckevelde - 240429


dinsdag 28 mei 2024

Bart Moeyaert, Een ander leven

notitie 420

WAT ANDEREN OVER MIJ DENKEN

Gerard Walschap heeft zijn in het begin van de jaren zeventig geschreven Autobiografie van mijn vader bij leven nooit laten publiceren. Het boek verscheen postuum, pas nadat dochter Carla het manuscript in haar vaders nalatenschap had aangetroffen. Biograaf Jos Borré merkt wijs op dat het ‘een precaire onderneming blijft je vader te portretteren en jezelf te beschrijven zoals je vermoedt dat hij je zag’. Uiteraard moest ik denken, toch bij het eerste deel van dit citaat, aan mijn eigen autobiografische onderneming waarbij ik, in het binnenkort te verschijnen vierde deel, een uitgebreid hoofdstuk aan mijn vader wijd. (Hoe hij over mij dacht, daar heb ik, hoe graag ik het ook zou weten, het raden naar.) Maar ik dacht ook, en dan vooral met betrekking tot het tweede deel van het citaat, aan Een ander leven van Bart Moeyaert. En dan kan ik niet anders dan het betreuren dat Moeyaert de wijze raad van Jos Borré waarschijnlijk niet heeft gelezen maar zeker ook niet in acht heeft genomen. En dan niet alleen als het over zijn vader gaat: Moeyaert is zeer begaan met hoe zowat iedereen van enig literair belang met wie hij ooit in aanraking is gekomen over hem denkt.

Het achterplat en de geruchten die ik al heb opgevangen proberen aan te geven dat Een ander leven niet alleen over Bart Moeyaert zelf gaat maar ook over zijn moeder. Dat is zeker waar, maar de hoeveelheid woorden die Moeyaert aan zijn vader besteedt mogen dan al veel geringer in aantal zijn, op de een of andere manier komt vader Moeyaert toch harder, scherper en duidelijker naar voren. Als de dwarsbomer van zoonliefs ambities, maar vooral als een man die de geaardheid van zijn zoon uitdrukkelijk verwerpt, toch zeker in eerste instantie – later zegt hij, volgens de zoon op weinig overtuigende wijze, er ‘geen enkel probleem’ mee te hebben. Neen, deze man komt niet fraai uit dit grotendeels impliciete portret naar voren. Gelukkig vergeet Bart Moeyaert niet te melden dat hij, wanneer zijn vader is overleden, in diens nalatenschap een doos met mappen aantreft waarin zeer minutieus alle knipsels en documenten zijn bijgehouden waarin de literaire successen van de jongste zoon aan bod komen.

In Een ander leven zoekt Moeyaert voortdurend in de mening van anderen zelfbevestiging. Heeft hij dan aan al die prijzen die hij tot nu toe heeft vergaard – een indrukwekkend palmares! – niet genoeg om overtuigd te zijn van zijn eigenwaarde? Blijkbaar niet. Voortdurend citeert hij anderen die het over hem hebben. Altijd in positieve zin welteverstaan. Het gaat zeer vaak om figuren die belangrijk zijn geweest voor de ontwikkeling van deze bijzonder succesvolle literaire carrière. Hoe hoger het aanzien van die figuren, hoe beter natuurlijk: Moeyaert noteert en etaleert de lof van onder meer Judith Herzberg, Anthony Horowitz en Aidan Chambers. Ik kan mij niet van de indruk ontdoen dat hier een lucht hangt van zelfbewieroking. Dit op zichzelf gerichte perspectief irriteert en wordt op den duur zelfs gênant. Moeyaert slaagt er in elk geval niet in om de wijze raad op te volgen die hij zichzelf geeft (bij het bijhouden van een ‘cultureel dagboek’, een opdracht van Lieven Tavernier, leraar Nederlands aan de Sint-Lucashumaniora te Gent): ‘ik probeer uit de buurt van mijn navel te blijven’ (223).

Deze vaststelling stemt me in elk geval niet gunstig genoeg om de vaak krakkemikkige stijl en taal waarin dit boek is geschreven er voor lief bij te nemen. Ik probeer alvast de les ter harte te nemen en doordrongen te zijn van het besef dat het autobiografische schrijven altijd het gevaar inhoudt zelfingenomen over te komen, zeker dat schrijven in onvoldoende mate wordt gekenmerkt door literaire kwaliteit.



Jos Borré, Gerard Walschap. Een biografie, 2013
Bart Moeyaert, Een ander leven, 2024




7208

Ryckevelde - 240429


maandag 27 mei 2024

7207

Ryckevelde - 240429


zondag 26 mei 2024

7206

Brugge, Kristus-Koning - 240429


zaterdag 25 mei 2024

getekend 450



7205

Brugge, Stil Ende - 240428


vrijdag 24 mei 2024

23 * 81,1 * 25,9 * 1277,1

Assebroek - Oedelem - Sijsele - Oedelem - Beernem - Hertsberge - Ruddervoorde - Veldegem - Aartrijke - Snellegem - Varsenare



afscheid van mijn digitaal bestaan 359

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

27 maart 2014


ASKRUISJE

Om de zoveel jaar wijdt het Journaal op Aswoensdag een item aan het stilaan in onbruik gerakende katholieke ritueel van het toedienen van het askruisje. Zo ging het ook dit jaar. De toon is respectvol, dat wel, maar je zou toch ook de indruk kunnen krijgen dat een soort antropologisme de invalshoek enigszins kleurt. De blik van de reportagemaker is extern-observerend, als van een ontdekkingsreiziger die in een of andere trieste troop of een door boskappers vergeten uithoek van de Amazone nog maar eens een laatste indianenstam met één ruk naar de beschaving katapulteert. Een schaamlapje, mollige rompen, kleurstrepen op de wangen, oorringen, een stok door de neusvleugels, die verbaasde blik onder een froufrou van steil blauwzwart haar.

Vooral oude mensen verlaten gemerkt de kerk, maar ook een paar nog jonge meisjes – zij het dat die toch vooral de reportage lijken te hebben gehaald om het katholicisme niet helemaal als een toekomstloze aangelegenheid voor te stellen. Ze stralen dat naïef-fanatieke uit, dat anachronistische… Iets seuterigs ook. Maar op mijn sympathie kunnen ze rekenen – alleen al omdat ze moedig zijn en niet malen om dat grauwe teken op hun voorhoofd, dat wijst naar iets waar zij hopelijk nog zeer ver vandaan zijn.

Een van de oude vrouwen zegt dat ze vanavond op haar rug gaat slapen. Om het teken dat ze heeft ontvangen niet uit te vegen tegen haar hoofdkussen.

Ik herinner me hoe ook ik devoot probeerde om minstens tot ’s anderendaags en indien mogelijk zelfs tot de vrijdag het askruisje op mijn voorhoofd te showen, tot het was vervaagd tot een schimmige vlek. Ik moet zeven of acht geweest zijn – Aswoensdag was in het Journaal nog geen item.




7204

Brugge, Gulden-Vlieslaan - 240425


donderdag 23 mei 2024

7203

Brussel - 240421


woensdag 22 mei 2024

driekleur 554

Het zwart onder de randjes van zijn vingernagels. Je hebt zijn nagels te lang laten worden, want het is lastig zoiets kleins dat voortdurend beweegt precies goed te knippen. Nu zou er een heel klein nagelborsteltje nodig zijn om ze schoon te maken.

De kleuren van zijn gezicht: zijn roze voorhoofd, zijn blauwige oogleden, zijn roodgouden wenkbrauwen. En de piepkleine zweetdruppeltjes die in de piepkleine porietjes van zijn huid staan.

Hoe, als gij gaapt, zijn neusvleugels geel worden.


Lydia Davis, Varianten van ongemak in: De verzamelde verhalen, 530



afscheid van mijn digitaal bestaan 358

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

22 maart 2014


Met de hier volgende zinnen, waarvan ik om de een of andere reden vind dat ik ze dringend moet uitschrijven, word ik wakker. Ik sta op, zoek een stuk papier en iets om te schrijven en noteer (ik pas hier toch wat eindredactie toe):



Zij wilde mij niet binnenlaten om mijn tweede boek in ontvangst te nemen omdat zij van oordeel was dat ik haar in het eerste onrecht had aangedaan. De deur stond op een kier en vanachter de deur sprak zij mij bestraffend toe. Om zich onaantrekkelijk voor te doen, droeg zij haar oorbellen op haar neus. Ik probeerde haar nog op andere gedachten te brengen maar zij was niet te vermurwen. Zelfs mijn zoon, die met de hele zaak niets te maken had, wilde zij niet binnenlaten. Door de deur voor mijn neus dicht te slaan, zadelde zij mij op met de vervelende taak hem tekst en uitleg te verschaffen.


7202

Brussel - 240421


dinsdag 21 mei 2024

parallel 212

Een medische conditie die veroorzaakt wordt door medicijnen is een iatrogene aandoening.

Salman Rushdie, Mes, 88



Na het inbrengen van de pacemaker traden er medische klachten op die veroorzaakt bleken te zijn door de medische ingrepen zelf.

Lydia Davis, Varianten van ongemak in: De verzamelde verhalen, 572


afscheid van mijn digitaal bestaan 357

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

20 maart 2014

ARTIKEL


Routine, ritme en register

Over het schrijven van artikels


Het schrijven van artikels blijkt vooral een kwestie van ritme en routine, van een beheerste timing in de schriftuur. Maar je moet ook altijd goed weten in welk register je hoort te schrijven. Dat is afhankelijk van het onderwerp, van het soort bericht dat je brengt, van de ruimte die je is toegemeten. P.C. schreef in een vorig leven heel wat artikels. Hij stond ons te woord in zijn woning te Brugge.


Ik heb er toch wel een aantal geschreven, denk ik, voldoende in elk geval om dat geëigende ritme in de vingers te hebben. Op den duur schrijf je artikels zoals ik denk dat een jazzmusicus improviseert: schijnbaar gedachteloos variërend, maar altijd binnen de perken van de conventie.’

P.C. laat zich verleiden tot een lesje journalistiek schrijven. Hij haalt met zichtbaar genoegen herinneringen op aan zijn journalistieke tijd. Uit een map met gefotokopieerde artikels, alle van zijn hand, haalt hij er willekeurig eentje boven en illustreert zijn theorie. ‘Kijk. Een inleiding die al de kern van de mededeling bevat, gaat het stuk vooraf. Het stuk zelf begint met een aanloop, waarin vaak nog eens het belangrijkste wordt geëxpliciteerd. Zo heeft de aandachtige lezer de boodschap al meteen na titel, inleiding en die eerste zinnen behoorlijk ingepeperd gekregen.’

P.C. toont ons hoe de journalist na die eerste inleidende zinnen ingaat op de aanleiding of de voorgeschiedenis van de kwestie die hij behandelt. Hij moet in elk geval een situering geven, waarna eventueel een vooruitblik of een algemene opmerking als coda kan fungeren. Als dat alles – ‘meestal in één geut’ – op papier is gezet, en de zinnen mooi op maat zijn opgepoetst en bijgeschaafd, volgt het laatste werk: het bedenken van een titel. ‘Die moet,’ aldus P.C., ‘de aandacht trekken, catchy zijn. De essentie van het bericht moet erin vervat zijn, maar dan zodanig dat er nog iets te raden overblijft. Je kunt de lezer prikkelen met iets woordspelerigs of paradoxaals, of met een klank die blijft hangen. Uiteraard doet het er wel toe om welk soort artikel het gaat. Bij recensies of beschouwingen kun je je al wat gemakkelijker een literaire frivoliteit permitteren, het sec-feitelijke wat meer achterwege laten.’

Uiteraard kunnen we het niet nalaten P.C. om een mooi voorbeeld te vragen. Hij zegt dat hij daar redelijk goed in was, in het bedenken van die wat meer literaire titels. ‘Al zeg ik het zelf’, voegt hij er glimlachend aan toe. En hij diept het artikel ‘Tuinieren op ’s werelds rand’ op, een recensie van Het verkoolde alfabet van Paul de Wispelaere. ‘Maar die mogelijkheid heb je enkel met dat soort literaire artikels. Als je artikels moet schrijven die je als een artikel in een winkel moet verkopen, op maat geschreven stukjes die enkel een feit melden, een verkeersongeluk of een brand, of die verslag uitbrengen van een poëzieavond, iets waar nauwelijks duiding bij komt kijken of een persoonlijke mening, of een stukje waarin je iemand laat uitleggen hoe je een goed artikel schrijft, van die artikels die je schrijft op commando van één-twee-drie, pure broodschrijverij eigenlijk – ja, dan staat zo’n titelspielereitje daar toch maar wat potsierlijk, dan kun je je bij het bedenken van een titel maar beter op de vlakte houden en tot pure communicatie beperken.’

Gevraagd naar de ideale lengte van een artikel, antwoordt P.C. gevat, alsof hij haast heeft: ‘Dat hangt er een beetje van af, maar vijfhonderd woorden lijkt mij ideaal, exclusief titel en inleiding.’ (PC)

7201

Brussel - 240421


maandag 20 mei 2024

afscheid van mijn digitaal bestaan 356

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

7 maart 2014


ARROGANTIE

Arrogantie, hoogmoed, pretentie, hybris, eigendunk, zelfverzekerdheid, assertiviteit – en er zijn er wellicht nog te bedenken: schakeringen van een bepaalde instelling ten aanzien van hoe je je op een ‘sterke’ manier kunt verhouden ten overstaan van je medemensen en van de dingen die je onderneemt. (De tegenpolen zijn: bescheidenheid, onzekerheid, zelfgeringschatting, faalangst…) Probeer de nuances tussen al die begrippen in te zien. Om te begrijpen wat ze precies behelzen, helpt het om na te gaan in hoeverre je er het adjectief ‘gezond’ naast kunt plaatsen. Een gezonde dosis eigendunk, dat gaat nog net. Pretentie kan iets positiefs zijn, zelfverzekerdheid zeker ook. Maar kun je hoogmoed en hybris in bepaalde omstandigheden gezond noemen? Hier klinkt de onvermijdelijke afloop al mee: hoogmoed komt voor de val en hybris wordt afgestraft. Arrogantie is een in alle opzichten negatief begrip. Een gezonde portie arrogantie, dat bestaat niet. Neen, in de connotatiewolk die dat woord met zich meevoert, waait het ziekelijke mee aan. Arrogantie is een symptoom van iets wat verborgen hoort te blijven. Hierachter gaat een slecht zelfbeeld schuil, een lage dunk, een zwakheid. Iets wat je zeer kwetsbaar maakt.







7200

Brussel - 240421

 

zondag 19 mei 2024

22 * 64,4 * 27,1 * 1196,0

Nieuwege - Plassendale - Roksem - Gistel - Oudenburg - Vlissegem - De Haan - Klemskerke - Stalhille - Meetkerke



7199

S. - 240420


zaterdag 18 mei 2024

Quentin Dupieux, Le deuxième acte

notitie 419

HET ACTEREN GEACTEERD

In de trailer van Le deuxième acte zegt de acteur die in de film de figurant speelt dat hij eigenlijk de hoofdrol heeft. Dat is uiteraard waar. Maar ook bijzonder tragisch.

Het is waar omdat er voor onze wereld geen tweede bedrijf is. Wat zich nu afspeelt, speelt zich nu af en er is geen tweede kans. Ook niet in de kunst, lijkt deze film te zeggen.

Daarover gaat Le deuxième acte. Het klinkt topzwaar en dat is het ook. Maar Quentin Dupieux levert wel een sobere, zeer humoristische maar tegelijkertijd ook intrieste prachtfilm af.

Le deuxième acte is geen dijenkletser of visueel spektakel. Liefhebbers van cinematografische hoogstandjes en geweld moeten vrede nemen met de naar verluidt langste tracking shot uit de wereldfilmgeschiedenis, een bloedneus en wat verbaal spervuur. Ja, u voelt mij al aankomen: dit is zo’n typisch Franse praatfilm voor intellectuele cinefielen!

Daar zorgen de fenomenale acteerprestaties van Léa Seydoux, Vincent Lindon, Louis Garrel, Raphaël Quenard en Manuel Guillot voor. En uiteraard is er ook het thema van de film. De inhoud, zeg maar, want jawel, Quentin Dupieux heeft het ergens over.

Le deuxième acte gaat over film in het bijzonder en fictie, of de verhouding tussen fictie en waarheid, in het algemeen. De acteurs wisselen voortdurend van register: ze spelen de rol die het script hun voorschrijft, en dan spelen ze zogezegd zichzelf, waarbij ze het over het maken van deze film hebben en zich soms zelfs rechtstreeks tot de camera of de geluidsman richten. Ze spelen dus dat ze spelen. Ze acteren het acteren – waarbij dat dubbelop acteren natuurlijk zelf ook weer een acteren is. Waarna ze weer naar hun rol terugkeren. Uiteraard staan de passages waarin ze ‘uit hun rol vallen’ ook in het script. De film wordt een dolgedraaide spiegeling en weerspiegeling waarbij de acteurs (en de filmmaker) hun eigen activiteit kritisch tegen het licht houden. Het virtuoze wisselen van registers zorgt voor hilarische momenten.

Dupieux stelt de vraag: hoe nog cinema maken in een tijd waarin woke, fake truth en artificiële intelligentie regeren? De film bestaat hoofdzakelijk uit gesprekken. Het verhaal is met opzet uitermate dun en ongeloofwaardig: hier is het Dupieux duidelijk niet om te doen. In de slotdialoog tussen David (Louis Garrel) en Florence (Léa Seydoux) zegt David dat hij eindelijk het licht heeft gezien: de werkelijkheid is niet zoals we gewoon zijn te denken de werkelijkheid maar fictie, en fictie is de werkelijkheid. Onze dromen en fantasieën, de kunst, muziek, literatuur en uiteraard ook film zijn werkelijker dan wat wij voor de werkelijkheid houden. Enkel als je het zo bekijkt, is het leven zoals het nu is leefbaar. Florence verwerpt deze filosofie: ‘La réalité est la réalité. Point final.’ We zitten op de Titanic en het orkest speelt tot het samen met de boot in de golven ten onder gaat. Daar moeten we het mee doen, iets anders hebben we niet.

Point final. Het zijn de laatste woorden van de film. Wat volgt is een woordeloze, schrijnende, gitzwarte epiloog waarin de zogezegde figurant Stéphane (Manuel Guillot), uitbater van het in the middle of nowhere gelegen, ‘Le deuxième acte’ genaamde restaurant (‘ouvert 7/7’), het hele gewicht van de film op zijn schouders laadt.

Quentin Dupieux, Le deuxième acte (2024)


7198

Brussel, Kanselarijstraat - 240416


vrijdag 17 mei 2024

7197

Brugge, Karel de Stoutelaan - 240414


donderdag 16 mei 2024

notitie 418

DECADENT WESTEN

Het Eurosongfestival van het voorbije weekend vond ik veruit de boeiendste editie van de afgelopen vijftig jaar, sinds Abba won met ‘Waterloo’. Niet dat ik ze alle vijftig gezien heb. Integendeel, ik denk niet dat ik in die halve eeuw drie keer heb gekeken. Ik herinner me één keer de puntentelling te hebben uitgezeten, mij verwonderend over de ellendige langdurigheid van de procedure.

Maar goed, daarover wil ik het niet hebben. En nog minder over de abominabele kwaliteit van het overgrote deel van de liedjes. Want het moge duidelijk zijn: over muziek gaat de liedjeswedstrijd allang niet meer. Eurosong is – op nogal vervelende wijze, het moet gezegd – verveld tot een lgbtqia+-manifestatie waarbij de liedjeswedstrijd enkel nog als kapstok of structurerend element fungeert. Op zich heb ik daar geen probleem mee, zolang ik niet word verplicht om ernaar te kijken. Op dezelfde wijze heb ik geen probleem met gay parades, zolang ik er maar niet bij hoef te worden betrokken. Ze doen maar. Blijkbaar kan het niet zonder geluidsvolume, wansmaak en een overdosis narcisme, maar daar hoef ik mij niets van aan te trekken. Dan nog altijd liever een – volgens Poetin en islamisten – ‘decadent Westen’ dan een repressieve dictatuur of een intolerant religieus fanatisme, twee andere manieren om samenlevingen te organiseren, die, overigens, eenzijdig masculien zijn.

Vrijheid blijheid dus. Maar is de toe-eigening door de regenbooggemeenschap van het Eurosongfestival wel iets vrijs om vrolijk van te worden?

Het gezwaai met vlaggen is niet bepaald iets wat mijn vertrouwen vermag op te wekken. Ik vind het een vreemde combinatie: een manifestatie van hoogstindividuele expressiviteit samen met het vertoon van nationalistische aanhorigheid. Zeker als met sommige van de vertoonde vlaggen tezelfdertijd ook op militaire fronten wordt gezwaaid. Letterlijk op hetzelfde moment dat de Israëlische kandidate haar act kwam brengen, prijkte diezelfde blauwe zespuntige ster op de bommen die op Rafah vielen. Hoeveel Palestijnen werden tijdens de Eurovisie-uitzending gedood?

Een andere zaak, die mij eigenlijk nog meer stoort – enfin, ik druk me te aseptisch uit, eigenlijk moet ik zeggen: die ik nog weerzinwekkender vind – is deze. Ik zie het beeld voor mij van de ‘non-binaire’ winnaar uit – ironisch genoeg – het neutrale Zwitserland. (Ik plaats dat ‘non-binaire’ tussen aanhalingstekens omdat het in zowat alle berichten als een epitheton werd toegevoegd aan de naam van de zanger. Die – ook ironisch! – Nemo heet. Je zou verwachten dat een kenmerk zou worden toegevoegd dat niet naar zijn seksuele identiteit maar naar zijn zangkwaliteit zou verwijzen, bijvoorbeeld ‘de tenor Nemo’, maar niet dus. Zei ik niet al dat het liedjesfestival niets meer met muziek te maken heeft?) Ik zie dus, zei ik, het beeld van die non-binaire Zwitser voor me, tijdens de achterafpersconferentie. Hij zei dat hij niet ten volle kon genieten van zijn overwinning door alle heisa met het boegeroep voor de Israëlische kandidate, en dan was er ook nog eens de diskwalificatie van zijn Nederlandse collega. Dat kon ik begrijpen. Je wint, behalve als je Johnny Logan heet, maar één keer in je leven het Eurosongfestival en dan wil je niet dat jouw party gespoild wordt. Nemo zei dit, zittende achter een tafel met microfoons en voor een wand met daarop de logo’s van de sponsors van het festival. Ik zag de naam van de Israëlische hoofdsponsor, de namen van twee luchtvaartmaatschappijen, en ook nog het logo van een Chinese spionage- en beïnvloedingsgigant die in zijn eentje meer bijdraagt aan het decadent maken van het Westen dan alle lgbtqia+-organisaties en -manifestaties bij elkaar, met name TikTok.

Kijk, daar is het mij om te doen. Dat lgbtqia+ Eurosong gekaapt heeft, het zal mij Conchita Wurst wezen. Maar de regenbooggemeenschap lijkt niet te beseffen voor wiens kar ze zich heeft laten spannen. Of ze lijkt zich daar toch niet bijzonder hard aan te storen. Ik zie hier het individuele narcisme van deze al dan niet non-binaire homo’s, lesbiennes, transpersonen en welke varianten er mogelijk nog zijn uitvergroot in een soort van collectief narcisme, en wel van een gemeenschap die zozeer gericht is op haar eigen identiteit en op het recht om ‘zichzelf’ te zijn – een zeer terecht streven, uiteraard – dat ze geen oog meer heeft voor de context waarin ze deze strijd aangaat: een context waarin in ecologisch en ideologisch opzicht totaal foute giganten zichzelf schaamteloos afficheren. Als het Eurosongfestival decadent is, dan niet omdat het een manifestatie is van veranderende opvattingen over persoonlijke identiteit, op zich zeer verdedigbaar, maar omdat ook hier, net als in bijvoorbeeld de sport, het geld en bijgevolg de corruptie en de achteloosheid ten aanzien van het voortbestaan van de planeet regeren. Jammer dat de lgbtqia+-gemeenschap te zeer op zichzelf gericht is om dat te zien.





7196

Brugge, Kolenkaai - 240411

 

woensdag 15 mei 2024

getekend 449



7195

Brugge, Burg - 240411


dinsdag 14 mei 2024

7194

Brugge, Beenhouwersstraat - 240409


maandag 13 mei 2024

pauwenveren 53

Le paon / De pauw


En faisant la roue, cet oiseau,
Dont le pennage traîne à terre,
Apparaît encore plus beau,
Mais se découvre le derrière.


Ontplooit de pauw de vedertooi
Die hij op aarde slepen liet,
Dan lijkt die vogel eens zo mooi,
Ofschoon je zo zijn billen ziet.


Guillaume Apollinaire, Bestiaire ou Cortège d’Orphée / Beestenboek of stoet van Orpheus (vertaling Paul Claes)


220214

pauwenveren 52

Paris Guide vatte het spitsuur op de Boulevard Haussmann tussen de Passage Jouffroy en de Chaussée d’Antin – rond zes uur, wanneer de avondkranten in de kiosken aankwamen en het flaneren kon beginnen – in een fraaie montage van klanken en geuren: ‘het metalige zwart, de glans van muskus, het ruisen van zijden jurken en hoeden met pauwenveren.’

Eric Min, Gare du Nord, 22

2201




afscheid van mijn digitaal bestaan 355

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

20 februari 2014


ARREN MOEDE

Je zou soms de joker moeten kunnen inzetten – maar er zijn van die situaties. Niet voor alles bestaat een joker. En dan doe je maar iets, omdat het beter is dan niets en er geen betere middelen voorhanden zijn.

Voorwaarde is wel dat je weet wanneer je hem moet inzetten als je er een ter beschikking hebt.

Mensen van mijn generatie – gek, ik begin die uitdrukking steeds vaker te gebruiken; als je jong bent doe je dat niet; alsof je maar van generaties spreekt in retrospectief – mensen van mijn generatie zullen zich, toch als het Vlaamse mensen zijn wier ouders over een televisietoestel beschikten, maar ik spreek over de late jaren zestig-begin zeventig, dus dat zal dan waarschijnlijk wel het geval zijn geweest… – ik herneem: Vlaamse mensen van mijn generatie, geboren in het begin van de jaren zestig van de vorige eeuw, zullen zich vast en zeker het televisieprogramma ‘Spel zonder grenzen’ herinneren. Die mensen weten nu wellicht al wat ik in dit lemma, dat ik met een opmerking over het inzetten van jokers aanvatte, zal vertellen.

In ‘Spel zonder grenzen’ namen landenteams het tegen elkaar op in een competitie die bestond uit allerlei dwaze spelletjes zoals elkaar, gekneld in een autoband en strijdend op een met bruine zeep ingesmeerde tatami, de loef afsteken, met water gevulde houten tobben over concurrerende ploegen uitstorten, met een reuzebal cyclobal spelen op driewielers met wielen van ongelijke omvang, enzovoort. Je kon het zo gek en dwaas niet verzinnen, of de bedenkers van de spelletjes waren jou al voor geweest. ’t Waren de beginjaren van de kleuren-tv, dus werd er bij de opbouw van de bordkartonnen decors kwistig en zonder al te veel zorg voor coloristieke harmonie met kleurenverf gesmost. De spelleiding was in handen van twee zebra’s, ik bedoel een als ijshockeyscheidsrechters uitgedost arbitrageduo afkomstig uit een of ander niet nader genoemd belastingparadijs dat te klein was om als afzonderlijk land deel te nemen, waardoor de neutraliteit van het duo verzekerd leek. België (toen was van Vlaanderen nog geen sprake) eindigde steevast laatste of, als het een keer niet over de hele lijn slecht afliep, voor- of derdelaatste.

Een van de verklaringen hiervoor was: domheid.

De Belgen kregen immers het jokerreglement nooit echt goed onder de knie. De joker, die goed was voor een verdubbeling van de behaalde punten, kon je in één van de spellen (manches) inzetten. Dat kon je uiteraard het best doen in een spel waarin geen enkel ander land zijn joker inzette. Dat kon je echter niet op voorhand weten; je maakte het meeste kans als enige je joker in te zetten in wat je als het moeilijkste spel beschouwde. Maar ook dat was niet zeker want ook de anderen konden die redenering maken. Enfin, dat was in elk geval een spannend spelelement. In elk spel was er telkens een land dat vrij was, dat niet mee mocht doen en dan van op de zijlijn mocht toekijken hoe de anderen een terugkaatsende boksbal tegen hun kop kregen, een reuzegroot kaartenhuis deden instorten vlak voor ze de laatste kaart hadden geplaatst, pijnlijk uitgleden op een schuin vlak en onherroepelijk tussen andere gesjeesde kandidaten in een met een niet nader genoemde maar in elk geval bijzonder smeuïge slijkgroene (kleuren-tv!) substantie gevuld bad terechtkwamen. Waarin ze, alvorens zelf slijkgroen gekleurd terug boven te komen, uiteraard eerst volledig kopje onder gingen. Enzovoort enzovoort, zo’n ‘Spel zonder grenzen’-avond diende uiteraard goedgevuld te zijn met luim en jool. Het valt nu nog maar moeilijk voor te stellen maar de mensen bleven er indertijd voor thuis.

Wat je niet mocht doen, was je joker inzetten in het laatste spel. Dat was het enige waarin álle landen aantraden en de behaalde punten werden er sowieso dubbel geteld.

Dan zullen we onze joker in dat laatste spel inzetten, dacht dus de Belgische delegatie, die het reglement niet tot in de allerkleinste lettertjes had gelezen. Twee keer dubbel, dat is maal vier: daar zal niemand aan gedacht hebben!

Wij, thuis gezellig voor de buis gezeten, zoals op datzelfde ogenblik een paar miljoen andere Vlamingen en over heel Eurovisie-Europa ongetwijfeld vele tientallen miljoenen voltallige huisgezinnen, zagen het aankomen. Maar toch vooral wij, wij die ons vereenzelvigden met onze ploeg, met de pijnlijke afgang waarop onze ploeg afstevende, met de gêne die ons bekroop toen het scheidsrechterlijke duo in het wit-zwartgestreepte T-shirt (met borstzakje, waarin steevast een dure chronometer of een opschrijfboekje stak) onze delegatieleider bij aanvang van het laatste reguliere spel erop attent maakte dat België de joker nog niet had ingezet. Een van die twee scheidsrechters heette – heel toepasselijk – Gennaro. Onze gegeneerdheid zat al in die man zijn naam ingebakken. Jan Theys, de BRT-commentator die ons de hele avond met zijn voorgewende betrokkenheid enthousiast had proberen te maken, maar die ook zijn wrevel niet had kunnen wegstoppen toen stilaan bleek dat de hoogste eer ook deze keer weer niet zou worden behaald; Jan Theys, die ooit live, met microfoon en al (die waren toen nog niet draadloos) in een van die ellendige waterbaden sukkelde en dat helemaal niet prettig vond; Jan Theys dus zag het aankomen en zei: ‘Zeg dat het niet waar is, wij denken dat wij de joker in het laatste spel mogen inzetten, maar, beste kijkers, dat mag helemaal niet! Dit is het laatste spel waarin wij de joker kunnen inzetten. Als wij het nu niet doen, zijn we hem gewoon kwijt!’ ‘Ai-ai-ai’, zuchtten wij gezamenlijk voor de buis. Wij hadden het eerlijk gezegd ook zien aankomen, maar bescheiden en dociel als wij waren, hadden wij tot op het moment dat Jan Theys begon te zuchten de mogelijkheid niet uitgesloten dat niet de Belgische delegatie maar dat wij ons vergistten: in die tijd ging er van de tv een nog ongecontesteerd gezag uit. (Ook dat kunnen wij ons heden ten dage nog maar moeilijk voorstellen!)

Gennaro en zijn kompaan (wiens naam ik vergeten heb maar het moet op Wikipedia zeker gemakkelijk terug te vinden zijn, en wie weet, misschien zijn er nog wel fragmenten van die op Europese schaal georganiseerde lol terug te vinden op YouTube); Gennaro en zijn kompaan dus overlegden druk, en riepen na een ellendig lange stilte, die zelfs praatvaar Jan Theys maar met de grootste moeite wist te overbruggen – het scheelde geen haar of de BRT had ons het ‘Interludium’-pancarte voorgeschoteld –; Gennaro en zijn kompaan dus riepen de Belgische delegatieleider bij zich en wezen hem op het onherroepelijke verdict.

Waarna de Belgische delegatie uit arren moede in dat laatste spel, waarin het helemaal niet uitblonk, haar joker inzette.

Met de gekende gevolgen.

Toen de meeste lol ervan af was en de meest vooruitstrevende Eurovisie-televisielanden zich aan andere rotzooi waagden, kon je het spelprogramma nog wel eens zien opduiken in achtergebleven contreien. Dan namen landen als Portugal of Malta het op tegen obscure Balkanstaten, voor zover die al niet in een bloediger spel met elkaar verwikkeld waren. Een waarin geen jokers konden worden ingezet.





7193

Brugge, Karel de Stoutelaan - 240402


zondag 12 mei 2024

7192

Sint-Michiels - 240404


zaterdag 11 mei 2024

21 * 66,6 * 26,8 * 1131,6

 Dudzele - Oostkerke - Vivenkapelle - Donk - Oedelem - Moerbrugge - Steenbrugge



afscheid van mijn digitaal bestaan 354

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


16 februari 2014


ARMOEDE

Ik heb nooit méér over armoede horen praten of erover gelezen dan dezer dagen. We bevinden ons in het zesde jaar van de crisis die de grootste heet te zijn na die van de jaren dertig van de twintigste eeuw (waar volgens een bepaalde partij niet naar verwezen mag worden) en het ziet er niet naar uit dat we het einde al bereikt hebben en evenmin dat we, voor zover we dit einde ooit zullen bereiken, dit zonder kleerscheuren zullen doen.

Vroeger zag je af en toe een bedelaar, en wist je van bepaalde individuen, die door werkloosheid, ziekte, scheiding of drankzucht in het sukkelstraatje waren terechtgekomen, dat ze in precaire omstandigheden leefden. Je zag ze niet vaak, en je wist dat er méér van waren dan diegenen die je te zien kreeg, maar je wist ook dat ze met niet velen waren. Nu vallen de armen nog altijd niet op, maar je weet dat ze er wel degelijk zijn. En je leest dat tegenwoordig zowat 25 procent van de mensen met armoede wordt geconfronteerd. De armoede is dus niet langer incidenteel, zoals met het gros van die stakkers van destijds die door de toen nog kleine mazen van het strak gespannen sociale opvangnetwerk waren gedonderd het geval was, maar structureel: armen maken nauwelijks nog kans om, ook al werken ze hard, boven het zogenaamde bestaansminimum uit te geraken, een rekenkundig gegeven waarachter veel leed, schulden, energiekosten en veel te hoge pachtprijzen schuilgaan.

Onrustbarend is vooral – en dan heb ik het voor een keer over mezelf en bij uitbreiding over een aantal mensen in mijn omgeving, die zeker niet excessief rijk te noemen is – dat je als het ware voelt dat die armoede, als stijgend grondwater (in het Brugse dialect de kwel genaamd), van onderuit dichterbij komt. Je blijft maar hard doorwerken, niet harder dan vroeger (voor zover dat al mogelijk was) maar toch, en ’t is alsof je aan je voeten, of aan je zitvlak als je een zittend bestaan leidt, nattigheid begint te voelen. Steeds vaker valt het voor dat je ook zonder buitengewone kosten te hebben gemaakt de maand met meer uitgaven dan inkomsten afsluit; sparen lukt niet meer, extraatjes zijn er steeds minder bij – en je hoort steeds vaker van mensen die de eindjes niet of ternauwernood aan elkaar weten te knopen, die hun auto wegdoen, die besparen op verwarming of voeding, die naar de Aldi gaan in plaats van naar de Delhaize, die minder kleren kopen of enkel nog in de solden, die al eens gesignaleerd worden in de Kringwinkel en dan niet uit overwegingen van interieursnobisme of in de hoop vintage spullen aan te treffen (die je daar trouwens al lang niet meer aantreft). En niemand zegt nog, toch niet in mijn omgeving, dat zijn kinderen het beter zullen hebben dan zijzelf.

7191

Zeebrugge - 240406


vrijdag 10 mei 2024

notitie 417

TIENDE DAG 6-10


X – 6.

Koning Karel de Oude is te gast bij graaf Neri degli Uberti, een voormalig politiek tegenstander, in diens mooie tuinen te Castellammare di Stabia. Terwijl ze aan de dis zitten, komen de twee jonge dochters van Neri visjes vangen in de vijver. De koning is danig gecharmeerd van hun bekoorlijkheden. Hij verneemt dat Neri niet over de middelen beschikt om zijn dochters een voldoende grote bruidsschat mee te geven. Hij weet zich in die mate door verliefdheid overmand dat hij het plan opvat de meisjes te schaken. Zijn trouwe graaf Guido slaagt erin hem van dit plan te doen afzien. Na het overwinnen van talrijke politieke en militaire vijanden slaagt koning Karel er nu ook in om zijn grootste vijand, zijn begeerte, te overwinnen. Hij helpt Neri bij het financieren van een fatsoenlijke bruidsschat voor diens dochters.


X – 7.

Lisa, de dochter van Bernardo Puccini, een welvarende apotheker in Palermo, wordt verliefd op Peter van Aragon wanneer die, ter gelegenheid van de festiviteiten bij zijn kroning als koning van Sicilië, deelneemt aan een steekspel. Lisa beseft dat ze met haar geringe komaf geen kans maakt en valt ten prooi aan een depressie. Zij vraagt de bard Minuccio van Arezzo de koning op de hoogte te brengen van haar gevoelens door hem een door de dichter Nico van Siena geschreven lied te brengen. De koning is hierdoor aangegrepen en besluit de apothekersdochter van straat te helpen door haar te koppelen aan Perdicone, een jonge edelman die beter bij haar stand past.


X – 8.

De boezemvrienden Titus Quintius Fulvus en Hegesippos studeren filosofie in Athene. Hegesippos zoekt zich een bruid en vindt zijn gading in Sofronia. Maar Titus wordt hopeloos verliefd op haar. Hegesippos vindt zijn vriendschap belangrijker dan het vooruitzicht Sofronia te huwen. Hij stelt zijn vriend voor haar van hem over te nemen. Na lang aarzelen neemt Titus het voorstel aan. Maar om de familie van Sofronia niet voor het hoofd te stoten, moet zij wel eerst met Hegesippos trouwen. Daarna mag zij van haar wettige echtgenoot het bed delen met Titus. Kleine verwikkeling evenwel: Sofronia is van deze schikking niet op de hoogte en vrijt met Titus, denkende dat zij in Hegesippos’ armen ligt. Zo’n bedrog kan natuurlijk niet onopgemerkt blijven. Het komt uit en Sofronia’s familie keert zich tegen Hegesippos. Titus slaagt erin de familie te overtuigen dat zij Sofronia beter kan afstaan. Hij keert met haar naar Rome terug. Hegesippos blijft achter in Athene en geraakt aan lager wal. Hij zoekt hulp in Rome, maar Titus, die daar machtig en rijk is geworden, herkent hem niet. De wanhopige Hegesippos laadt de schuld van een misdaad die hij niet heeft begaan op zich. Hij zal worden geëxecuteerd, maar wordt op het laatste nippertje gered. Hij wordt nu wel herkend door Titus, die hem zijn zus Fulvia ten huwelijk aanbiedt. Eind goed al goed! Hegesippos aanvaardt het Romeinse staatsburgerschap en de twee stellen kunnen onder hetzelfde dak een fijn leven leiden, ‘in voorspoed en geluk’.


X – 9.

Sultan Saladin van Caïro reist, verkleed als koopman, naar Italië om er de christenen die zich voorbereiden op een volgende kruistocht te bespioneren. Op de weg van Milaan naar Pavia ontmoet hij messer Torello van Strada. Die biedt hem zijn gastvrijheid aan. Torello overlaadt de vermomde sultan met veel meer attenties dan iemand van een weliswaar rijke maar toch gewone burger kan verwachten. Maar Torello komt er niet toe de ware identiteit van zijn gast te achterhalen, laat staan diens ware bedoelingen te doorgronden. Enige tijd later vertrekt Torello op kruistocht. Met zijn vrouw spreekt hij de termijn af die moet verstrijken vooraleer zij, in het geval hem iets zou overkomen, mag hertrouwen. Torello’s kruistocht loopt niet goed af: hij belandt in de kerkers van – toevallig! – sultan Saladin. Ze herkennen elkaar niet. Omdat Torello een uitstekende valkenier is, neemt de sultan hem in dienst. Uiteindelijk herkennen ze elkaar toch. Saladin herinnert zich Torello’s gastvrijheid van weleer. Ondertussen heeft Torello’s echtgenote het foute bericht ontvangen dat haar man gesneuveld is. Na de rouwperiode kan zij de avances van de Lombardijse notabelen die naar haar hand dingen niet langer negeren. De met haar man afgesproken termijn staat op het punt te verstrijken. Geholpen door een van de magiërs van de sultan, slaagt Torello erin om, gebruikmakend van een vliegend bed, net op tijd thuis te komen. Daar kan hij vaststellen dat zijn echtgenote, die hem niet meteen herkent, zeer ongelukkig is met het vooruitzicht te moeten hertrouwen. Pas nadat Torello haar de ring heeft toegespeeld die zij hem bij de aanvang van zijn kruistocht heeft meegegeven, vallen de schellen haar van de ogen. De ‘bijna-bruidegom’ met wie zij op het punt stond te trouwen incasseert deze tegenvaller zeer sportief, dat moet gezegd!


X – 10.

Gualtieri, markies van Saluzzo, ‘dacht er niet aan een levensgezellin te nemen en zich van een nageslacht te verzekeren, wat als een niet gering blijk van wijsheid kan worden beschouwd’ (777). Maar uiteindelijk zwicht hij toch voor de druk van zijn onderhorigen, die vinden dat hij moet trouwen. Op één voorwaarde: dat hij zelf zijn echtgenote mag kiezen. Tot eenieders ontzetting neemt hij de boerendochter Griselda tot bruid. Zij overtreft evenwel alle verwachtingen en blijkt een goede echtgenote. Het is Gualtieri die uit zijn rol valt door haar, nadat zij van een dochter en vervolgens een zoon is bevallen, onheus te bejegenen. Hij neemt haar beide kinderen af en plaatst ze bij een verre tante. Griselda, die in de waan wordt gelaten dat haar kinderen zijn gedood, verbaast hem met de gelijkmoedigheid waarmee ze dat wrede lot ondergaat. Zelfs nadat Gualtieri haar zijn voornemen te kennen geeft haar te zullen verstoten, ondergaat zij ook deze ongein verduldig: voor haar is Gualtieri’s wil wet. Alsof dit alles nog niet wreed genoeg is, draagt Gualtieri Griselda op hem te helpen bij de festiviteiten voor zijn tweede huwelijk, ditmaal met een dame van stand. Ondertussen is hun dochter twaalf geworden. Gualtieri maakt Griselda wijs dat zij, de dochter dus, de nieuwe bruid is. Griselda vindt dat Gualtieri een goede keuze heeft gemaakt. Het feit dat zij ook bij deze beproeving geen krimp geeft, doet Gualtieri eindelijk besluiten dat hij zich geen betere vrouw kan wensen dan Griselda. Hij onthult haar de ware identiteit van de twaalfjarige jongedame en wat zijn tweede huwelijksfeest leek te zullen worden draait uit op een herenigingsfeest.


Giovanni Boccaccio, Decamerone (ca. 1352), vertaling Frans Denissen (2003)