donderdag 20 maart 2014

mijn woordenboek 376



ARTIKEL

Routine, ritme en register
Over het schrijven van artikels

Het schrijven van artikels blijkt vooral een kwestie van ritme en routine, van een beheerste timing in de schriftuur. Maar je moet ook altijd goed weten in welk register je hoort te schrijven. Dat is afhankelijk van het onderwerp, van het soort bericht dat je brengt, van de ruimte die je is toegemeten. P.C. schreef in een vorig leven heel wat artikels. Hij stond ons te woord in zijn appartement in Brugge.

‘Ik heb er toch wel een aantal geschreven, denk ik, voldoende in elk geval om dat geëigende ritme in de vingers te hebben. Op den duur schrijf je artikels zoals ik denk dat een jazzmusicus improviseert: schijnbaar gedachteloos variërend, maar altijd binnen de perken van de conventie.’

P.C. laat zich verleiden tot een lesje journalistiek schrijven. Hij haalt met zichtbaar genoegen herinneringen op aan zijn journalistieke tijd. Uit een map met gefotokopieerde artikels, alle van zijn hand, haalt hij er willekeurig eentje boven en illustreert zijn theorie. ‘Kijk. Een inleiding die al de kern van de mededeling bevat, gaat het stuk vooraf. Het stuk zelf begint met een aanloop, waarin vaak nog eens het belangrijkste wordt geëxpliciteerd. Zo heeft de aandachtige lezer de boodschap al meteen na titel, inleiding en die eerste zinnen behoorlijk ingepeperd gekregen.’  

P.C. toont ons hoe de journalist na die eerste inleidende zinnen ingaat op de aanleiding of de voorgeschiedenis van de kwestie die hij behandelt. Hij moet in elk geval een situering geven, waarna eventueel een vooruitblik of een algemene opmerking als coda kan fungeren. Als dat alles – ‘meestal in één geut’ – op papier is gezet, en de zinnen mooi op maat zijn opgepoetst en bijgeschaafd, volgt het laatste werk: het bedenken van een titel. ‘Die moet,’ aldus P.C., ‘de aandacht trekken, catchy zijn. De essentie van het bericht moet erin vervat zijn, maar dan op zodanige manier dat er nog iets te raden overblijft. Je kunt de lezer prikkelen met iets woordspelerigs of paradoxaals, of met een klank die blijft hangen. Uiteraard doet het er wel toe om welk soort artikel het gaat. Bij recensies of beschouwingen kun je je al wat gemakkelijker een literaire frivoliteit permitteren, het sec-feitelijke wat meer achterwege laten.’

Uiteraard kunnen we het niet nalaten P.C. om een mooi voorbeeld te vragen. Hij zegt dat hij daar redelijk goed in was, in het bedenken van die wat meer literaire titels. ‘Al zeg ik het zelf’, voegt hij er glimlachend aan toe. En hij diept het artikel ‘Tuinieren op ’s werelds rand’ op, een recensie van Hetverkoolde alfabet van Paul de Wispelaere. ‘Maar die mogelijkheid heb je enkel met dat soort literaire artikels. Als je artikels moet schrijven die je als een artikel in een winkel moet verkopen, op maat geschreven stukjes die enkel een feit melden, een verkeersongeluk of een brand, of die verslag uitbrengen van een poëzieavond, iets waar nauwelijks duiding bij komt kijken of een persoonlijke mening, of een stukje waarin je iemand laat uitleggen hoe je een goed artikel schrijft, van die artikels die je schrijft op commando van één-twee-drie, pure broodschrijverij eigenlijk – ja, dan staat zo’n titelspielereitje daar toch maar wat potsierlijk, dan kun je je bij het bedenken van een titel maar beter op de vlakte houden en tot pure communicatie beperken.’

Gevraagd naar de ideale lengte van een artikel, antwoordt P.C. gevat, alsof hij haast heeft: ‘Dat hangt er een beetje van af, maar vijfhonderd woorden lijkt mij ideaal, exclusief titel en inleiding.’ (PC)