Routine, ritme en
register
Over het
schrijven van artikels
Het schrijven van
artikels blijkt vooral een kwestie van ritme en routine, van een beheerste timing
in de schriftuur. Maar je moet ook altijd goed weten in welk register je hoort
te schrijven. Dat is afhankelijk van het onderwerp, van het soort bericht dat
je brengt, van de ruimte die je is toegemeten. P.C. schreef in een vorig leven
heel wat artikels. Hij stond ons te woord in zijn appartement in Brugge.
‘Ik heb er toch
wel een aantal geschreven, denk ik, voldoende in elk geval om dat geëigende ritme
in de vingers te hebben. Op den duur schrijf je artikels zoals ik denk dat een jazzmusicus
improviseert: schijnbaar gedachteloos variërend, maar altijd binnen de perken
van de conventie.’
P.C. laat zich
verleiden tot een lesje journalistiek schrijven. Hij haalt met zichtbaar genoegen
herinneringen op aan zijn journalistieke tijd. Uit een map met gefotokopieerde
artikels, alle van zijn hand, haalt hij er willekeurig eentje boven en
illustreert zijn theorie. ‘Kijk. Een inleiding die al de kern van de mededeling
bevat, gaat het stuk vooraf. Het stuk zelf begint met een aanloop, waarin vaak nog
eens het belangrijkste wordt geëxpliciteerd. Zo heeft de aandachtige lezer de
boodschap al meteen na titel, inleiding en die eerste zinnen behoorlijk ingepeperd
gekregen.’
P.C. toont ons
hoe de journalist na die eerste inleidende zinnen ingaat op de aanleiding of de
voorgeschiedenis van de kwestie die hij behandelt. Hij moet in elk geval een situering
geven, waarna eventueel een vooruitblik of een algemene opmerking als coda kan
fungeren. Als dat alles – ‘meestal in één geut’ – op papier is gezet, en de
zinnen mooi op maat zijn opgepoetst en bijgeschaafd, volgt het laatste werk: het
bedenken van een titel. ‘Die moet,’ aldus P.C., ‘de aandacht trekken, catchy zijn. De essentie van het bericht
moet erin vervat zijn, maar dan op zodanige manier dat er nog iets te raden
overblijft. Je kunt de lezer prikkelen met iets woordspelerigs of paradoxaals,
of met een klank die blijft hangen. Uiteraard doet het er wel toe om welk soort
artikel het gaat. Bij recensies of beschouwingen kun je je al wat gemakkelijker
een literaire frivoliteit permitteren, het sec-feitelijke wat meer achterwege
laten.’
Uiteraard kunnen
we het niet nalaten P.C. om een mooi voorbeeld te vragen. Hij zegt dat hij daar
redelijk goed in was, in het bedenken van die wat meer literaire titels. ‘Al
zeg ik het zelf’, voegt hij er glimlachend aan toe. En hij diept het artikel ‘Tuinieren
op ’s werelds rand’ op, een recensie van Hetverkoolde alfabet van Paul de Wispelaere. ‘Maar die mogelijkheid heb je
enkel met dat soort literaire artikels. Als je artikels moet schrijven die je
als een artikel in een winkel moet verkopen, op maat geschreven stukjes die
enkel een feit melden, een verkeersongeluk of een brand, of die verslag uitbrengen
van een poëzieavond, iets waar nauwelijks duiding bij komt kijken of een
persoonlijke mening, of een stukje waarin je iemand laat uitleggen hoe je een
goed artikel schrijft, van die artikels die je schrijft op commando van
één-twee-drie, pure broodschrijverij eigenlijk – ja, dan staat zo’n titelspielereitje
daar toch maar wat potsierlijk, dan kun je je bij het bedenken van een titel
maar beter op de vlakte houden en tot pure communicatie beperken.’
Gevraagd naar de
ideale lengte van een artikel, antwoordt P.C. gevat, alsof hij haast heeft: ‘Dat
hangt er een beetje van af, maar vijfhonderd woorden lijkt mij ideaal,
exclusief titel en inleiding.’ (PC)