ASCETISME
Ik denk na over
het leven en over hoe te leven (hoe het leven te beleven), en dus denk ik ook aan
de dood want leven is zich daarop voorbereiden. Enkele jaren nog iets, en dan alle tijd niets: dat het weinig oordeelkundig is verdeeld,
is het minste wat je hierover kunt zeggen. Waarom zou ik dan ascetisch moeten zijn,
of zelfs gematigd? Waarom zou ik de genietingen waaraan ik mij nu nog kan
overgeven veronachtzamen? Ik zal nog tijd genoeg hebben voor een uitermate ascetisch
niet-bestaan.
Nu weet ik wel
dat de asceet kwaliteiten nastreeft waarvan hij gelooft dat zij in de soberheid
resideren. Dat is zijn goed recht en hij doet maar, maar ik begrijp het niet zo
goed. Heeft zijn streven misschien te maken met angst voor overvloed en
mateloosheid?
De asceet oefent
zich in het niets dat ook hem wacht. Maar daarvan, van dat niets, komt er nog zoveel
op ons af! Bovendien: hoe zal de asceet ooit weten dat hij zich goed heeft
voorbereid? Als hij het niets zal hebben bereikt, zal hij zelf er immers niet
meer zijn.
Enige troost: hij
zal geen spijt meer kunnen hebben over wat hij allemaal heeft laten passeren. Maar
dat is een sofisme.
Ondertussen neemt
de genieter tot zich, of aanvaardt hij dankbaar. Hij weet dat enkel het nu
telt. En het morgen en misschien ook nog het overmorgen. Het iets slaat hij hoger aan dan het niets, het veel ziet hij voor voller aan
dan het weinig, en hij schrijft het minder lang genieten van dat iets – genot is jammer genoeg meestal
levensverkortend – hoger aan dan het langer ondergaan van het niets.
Ja zelfs de enige
beweegreden die het ascetisme het overwegen waard maakt, schuift de genieter voor
zich uit en van zich af: de beweegreden die te maken heeft met de mogelijkheid
voor de toekomstige generaties om ook nog te genieten. Après nous le déluge is zijn parool en ook daarin is hij mateloos.