maandag 24 maart 2014

mijn woordenboek 377



ASCETISME

Ik denk na over het leven en over hoe te leven (hoe het leven te beleven), en dus denk ik ook aan de dood want leven is zich daarop voorbereiden. Enkele jaren nog iets, en dan alle tijd niets: dat het weinig oordeelkundig is verdeeld, is het minste wat je hierover kunt zeggen. Waarom zou ik dan ascetisch moeten zijn, of zelfs gematigd? Waarom zou ik de genietingen waaraan ik mij nu nog kan overgeven veronachtzamen? Ik zal nog tijd genoeg hebben voor een uitermate ascetisch niet-bestaan.

Nu weet ik wel dat de asceet kwaliteiten nastreeft waarvan hij gelooft dat zij in de soberheid resideren. Dat is zijn goed recht en hij doet maar, maar ik begrijp het niet zo goed. Heeft zijn streven misschien te maken met angst voor overvloed en mateloosheid?

De asceet oefent zich in het niets dat ook hem wacht. Maar daarvan, van dat niets, komt er nog zoveel op ons af! Bovendien: hoe zal de asceet ooit weten dat hij zich goed heeft voorbereid? Als hij het niets zal hebben bereikt, zal hij zelf er immers niet meer zijn.

Enige troost: hij zal geen spijt meer kunnen hebben over wat hij allemaal heeft laten passeren. Maar dat is een sofisme.

Ondertussen neemt de genieter tot zich, of aanvaardt hij dankbaar. Hij weet dat enkel het nu telt. En het morgen en misschien ook nog het overmorgen. Het iets slaat hij hoger aan dan het niets, het veel ziet hij voor voller aan dan het weinig, en hij schrijft het minder lang genieten van dat iets – genot is jammer genoeg meestal levensverkortend – hoger aan dan het langer ondergaan van het niets.

Ja zelfs de enige beweegreden die het ascetisme het overwegen waard maakt, schuift de genieter voor zich uit en van zich af: de beweegreden die te maken heeft met de mogelijkheid voor de toekomstige generaties om ook nog te genieten. Après nous le déluge is zijn parool en ook daarin is hij mateloos.