ARTICULEREN
Hoewel het een dovemansgesprek was, gebood mijn
vader mijn zoon duidelijker te articuleren. Hij sprak daarbij op ergerlijke
wijze de lettergrepen afzonderlijk uit – ze passeerden als een colonne
vrachtwagens op weg naar het front: ar-ti-cu-le-ren. Van de weeromstuit zei T.
helemaal niets meer: hij was geïntimideerd. Hij was dertien en zag zijn
grootvader voor het eerst.
Voor dit gesprek waren we dertienhonderd
kilometer zuidwaarts gereisd. Mijn zoon had te kennen gegeven dat hij zijn opa
wou leren kennen en dus waren we vertrokken. We hadden geslapen in de auto, die
ik had geparkeerd in een Oostenrijkse verkaveling. De volgende dag waren we de
Brenner overgestoken. Het was een avontuur.
Maar echt prettig verliep de kennismaking niet.
Nu geef ik toe: mijn zoon had wel degelijk gemummeld, en mijn vader was al
hardhorig. Maar het transgenerationele gebod klonk toch streng. Dat de
pedagogie de afgelopen generaties was verzacht, was mijn vader duidelijk ontgaan.
Bovendien had ik hem nooit op veel empathisch vermogen ten aanzien van pubers
kunnen betrappen. Dat wist ik uit eigen ervaring – en ik herkende het in mezelf.
Zo gaat dat met vaders en zonen en wat ze aan elkaar doorgeven.
Pubers hebben de neiging onduidelijk te spreken.
Zo ook mijn zoon. Hij was onzeker, vond dat gesprek met die oude, wankele man
niet echt cool en durfde het niet aan om voluit rekening te houden met diens
deficiënte gehoorfunctie en gammele aandacht en om dus luider en trager en
duidelijker te spreken dan hij vanuit zijn schuchterheid en ontzag voor de
hoogst ongewone omstandigheden geneigd was te doen. Daartoe miste hij het
zelfvertrouwen.
Het was een dovemansgesprek om nog andere
redenen. Mijn vader – een eenkennige en extreem egocentrische autist die zijn reden
van voortbestaan had herleid tot het uitschreeuwen van zijn verongelijktheid –
had hoe dan ook weinig oren naar wat ik en laat staan mijn zoon, die hij dus
voor het eerst zag, te vertellen hadden. Waarom überhaupt, zo zou ik mij
achteraf afvragen, hadden wij ons de reis getroost, gehoor gegeven aan de
lokroep van het bloed? Mijn vader vulde met zijn luide, hoogst onaangename
gebral de volledige ruimte en tijd die ons was toegemeten. Alleen zíjn verhaal
telde, zijn versie van de feiten, zijn kijk op het leven. Ik verdenk hem ervan
dat hij, toen wij een paar uur later onthutst vertrokken, niet eens onthouden
had hoe mijn zoon heette.
Maar dat ene antwoord dat T. moest geven op een
van de obligate vragen die grootvaders plegen te stellen aan kleinzoons die ze
voor het eerst zien, had hij niet meteen verstaan en dat had hem niet gezind.
Ondertussen, zo stel ik mij nu voor, moet T. de gelijkenissen hebben gezien. De fysieke verwantschappen, de houding, de tongval die in zijn oren toch heel vreemd moet hebben geklonken, met al die sporen van Frans, Limburgs en – inmiddels, na bijna vijfentwintig jaar zoals ik hem ergens tussen München en Brennerpas had uitgelegd – ook wel Italiaans.
Goed articulerend stortte mijn vader al zijn
zwartgalligheid en cynisme over ons uit. Ik had er nog eens vijfhonderd kilometer
en een oversteek van de Alpen voor nodig om de hierdoor veroorzaakte pijn te
lenigen met zacht en sussend uitgesproken woorden. Waarmee ik ook mezelf
probeerde te troosten en te kalmeren. Maar helemaal goed is het met deze
transalpijnse articulatie van het ancestrale verband niet meer gekomen, vrees
ik.