woensdag 30 juni 2004

Uit het nieuws

…en dan hebben we met Michel Fourniret, ontvoerder, verkrachter en moordenaar van zes meisjes, een nieuwe aflevering in de soap die het volk nodig heeft: het Grote Verhaal waarin het zijn angsten en afkeren kan projecteren en waarmee het zichzelf graag aan de praat houdt om de échte problemen niet onder ogen te moeten zien. Vreemd toch, hoe de hele Dutroux-story naadloos overgaat in dat nieuwe pedofilieverhaal. Je kunt het eigenlijk zo gek niet verzinnen…

Mijn woordenboek (8)

AANGEBOREN
De belangrijkste aangeboren eigenschap is: geboren te zijn. Meestal zegt men van gebreken dat ze aangeboren zijn. Ik laat in het midden of geboren zijn een gebrek is. Het is niet duidelijk in verhouding waarmee in dat geval van een gebrek zou kunnen worden gesproken. Toch niet in verhouding met niet-geboren zijn, met niet-bestaan dus. Dat heeft geen zin, daarover kan niet worden geoordeeld. (Hoewel er filosofen zijn die dat hebben gedaan.) Nu goed. Niet dat ik volmaakt ben, maar ik heb weinig aangeboren gebreken. Als ik er zo over nadenk, eigenlijk heel weinig. Of als ik er heb, bijvoorbeeld in medisch opzicht – want daar is het toch dat de meeste aangeboren gebreken zich manifesteren –, dan moeten zij zich nog openbaren. De meeste gebreken die ik heb zijn niet aangeboren. Ze zijn er bijgekomen, onderweg. Ik heb ze opgeraapt, ze zijn mij opgedrongen. Een gebrek dat wél aangeboren is, is mijn gebrek aan fantasie. Daar lijd ik onder. Onder meer daarom schrijf ik mijn woordenboek.

dinsdag 29 juni 2004

44 * 27,76 * 2073

Je denkt: het is een oude man, de boer die naar zijn koeien komt kijken, maar als je dichterbij komt zie je dat hij met een handpomp driftig het onkruid in de sloot naast de wei te lijf gaat en god weet wat er daarvan in de maag van die zwart-witte beesten terechtkomt. Geen pittoreske, Emile-Clausiaanse idylle maar een bittere realiteit. Wat verderop, in de diepte van de dijk naast het Afwateringskanaal, zitten drie bakvissen het begin van een eindeloze vakantie te vieren. Een ervan trekt juist haar slipje uit – of aan, dat is niet duidelijk – en een glimp van nog ongezien en onbemind vlees is even zichtbaar. Het is al bij al een vreemd gezicht: welke spelletjes worden daar gespeeld? Een fractie van een seconde ben je niet een argeloos fietsende veertiger maar een vieze ouwe gluurder.

Mijn woordenboek (7)

AANDRIFT
Aandrift lijkt hem altijd te worden bezwaard door iets negatiefs: noem het remming, inhibitie, controle. Een aandrift lijkt hem nagenoeg altijd iets waarvan hij bijna op het moment zelf dat het zich aan hem voordoet weet dat het niet tot een concrete actie aanleiding zal geven. De aandrift leidt tot niets. Het is wrakhout dat aanspoelt. Hij is nooit driftig. Hij is altijd beheerst. Kon hij maar eens onbeheerst zijn. Maar hij levert zich niet uit aan aandriften. Wellicht omdat hij het onverwachte ervan, het onaangekondigde, niet aankan. Omdat hij bang is dat het hem uit evenwicht zal brengen. Hij heeft de aandrift om in de supermarkt allerlei niet noodzakelijke dingen te kopen. Hij doet het niet. Hij heeft de aandrift om uit te vliegen tegen iemand. Hij doet het niet. Hij heeft de aandrift om alles overhoop te gooien en helemaal overnieuw te beginnen. Telkens duwt hij de aandrift terug. Hij laat het wrakhout liggen. Telkens valt hij in de plooi. Hij verdwijnt in die plooi en wordt onzichtbaar. Hij leidt een bestaan met aandriften die aandriften blijven. Tot hij opeens…

Buurjongen met – inmiddels - embonpoint

Gisterenavond, op het afscheidsfeestje van het zesde studiejaar, ontmoette ik dan eindelijk DDB. Hij komt er, net als ikzelf, al meer dan zes jaar regelmatig en het aantal keren dat we elkaar gezien hebben – visueel gezien, met de ogen dus – is legio. Maar we hebben elkaar altijd ontweken. En nu, de laatste keer dat ik in die school kom, kunnen we elkaar niet ontlopen. ‘Moâh’, zegt DDB, met zwaar aangezet Brugs accent, ‘heb jij hier ook kinderen?’ Ik geef het overbodige antwoord. En zeg dan niets meer. Ik realiseer me dat het een kwarteeuw geleden is dat ik DDB voor het laatst heb aangesproken – en hij mij. Hij was de buurjongen. Er lag een smalle strook onbebouwde grond tussen beide percelen en daar ging ik dan tijdens de lange vakanties vaak tussen de netels en het onkruid staan om aan DDB’s omheining toe te kijken hoe D en z’n zus hun tuin niet mochten verlaten van hun ouders. En op weg naar school heb ik D ooit eens omstandig uitgelegd wat ik over de loop der planeten wist. In de klas vroeg D af toe: ‘Meester, is dat verplicht?’ Nu is D een beroepsmilitair-met-embonpoint. We wisselen enkele obligate formuleringen uit en betalen elkaar een drankje. Ik heb niet de indruk dat we elkaar veel te zeggen hebben. De woorden ‘We zien elkaar nog wel eens’ op het eind van deze ontmoeting klinken dan ook net zo hol als in dergelijke situaties van de woorden ‘we’, ‘zien’, ‘elkaar’, ‘nog’, ‘wel’ en ‘eens’ (in die volgorde) kan worden verwacht.

maandag 28 juni 2004

Heldenmoed

Op http://www.heldenmoed.be/ lanceren de dichters Peter Holvoet-Hanssen en Kurt De Boodt een petitie ter ondersteuning van het geschrapte cultuurprogramma ‘Heldenmoed’ waarin in de vooravond op zaterdag cultuur- en kunstmensen op luchtige wijze hun zeg kwamen doen. Soms wat pedant en/of oppervlakkig, maar toch altijd een kanaal om dingen die iets moeilijker lagen en ernstiger waren tot bij ‘een breder’ publiek te brengen. Ik onderteken – uiteraard – de petitie en geeft haar ook, ter werving van andere ondertekenaars, volgende getuigenis mee:

Ik onderteken de petitie als verzet tegen het totalitaire commercialisme, maar ook omdat ik erin geloof dat het stilaan tijd wordt dat de goedmenende goegemeente van kunstenaars, intellectuelen, gewone mensen met gezond verstand, ecologisten van de geest... méér, en desnoods op een georganiseerde manier, van zich laat horen en zich niet langer monddood laat maken door alle betutteling, indoctrinatie, marginalisering, etc... klakkeloos te slikken.
Ik geef een hoopvol stemmend voorbeeld van wat ik bedoel.
Parijs, 23 juni, Zénith, concert PJ Harvey.
Tussen de eerste en tweede support act wordt een scherm neergelaten waarop reclameboodschappen worden geprojecteerd. Voor chocolade, jeans... dat soort dingen. Uit de massa stijgt een fluitconcert op. Dit wordt niet gepikt. Ik weet niet of het daar iets mee te maken heeft, maar tussen de tweede support act en het eigenlijke concert blijft deze indoctrinatie/betutteling uit.
Overigens is het mij altijd opgevallen dat na het eerste uur én na het tweede uur van 'Heldenmoed' er telkens een zeer mager gevuld reclameblok volgde. Wij moeten niet ver zoeken naar redenen voor het opdoeken van dit programma.
Pascal Digital
activist tegen reclameterreur en mediabetutteling

Nu ja, zoveel ‘heldenmoed’ vergt deze tussenkomst nu ook weer niet…

Zitten op zuilbasissen

Op een van de foto’s die ik vorige week in Parijs maakte zie ik enkele mensen neerzitten bij de ingang van de Madeleinekerk. Zij zitten op de hoeken van de vierkante zuilbasissen. Een beetje ongemakkelijk zitten is dat, je zou je kunnen afvragen waarom de architect niet wat meer ruimte heeft voorzien. Door bijvoorbeeld de verhouding tussen de cirkel van de zuilomtrek en het vierkant van de basis wat minder strak te tekenen. In plaats van een cirkel die ternauwernood in het vierkant past, zodat je aan de hoeken ongemakkelijk zittende quasi driehoekjes overhoudt, zou je dan een basis hebben die zo ruim is bemeten dat je comfortabel rondom de zuil zou kunnen zitten. En aangezien er in het voorportaal van de Parijse Madeleinekerk heel wat zuilen zijn, zouden daar veel meer mensen kunnen zitten en uitrusten en genieten van de plek dan nu het geval is.
Dat is natuurlijk een pragmatische, hedendaagse redenering. Een die geen rekening houdt met het strikte neoklassieke bouwschema waaraan die architect zich te houden had. Griekse of Romeinse zuilen hadden geen brede basis, dus hebben neo-Griekse of neo-Romeinse zuilen ook geen brede basis. Maar de redenering houdt ook – en het is die overweging die ik hier wil maken – geen rekening met het feit dat het in de laat-achttiende, vroeg-negentiende eeuw, toen deze kerk werd ontworpen en gebouwd, wellicht ondenkbaar was dat kerkgangers, wandelaars, flaneurs, toeristen of wie dan ook zomaar bij de ingang van de kerk zouden neerzitten. De vraag of het makkelijk zitten is op zuilbasissen, heeft die architect zich nooit gesteld.

Uit het nieuws

Wie deelt in dit land de lakens uit? Een overheidsdienst heeft vastgesteld dat een derde van de grote reclamepanelen langs de openbare wet illegaal is en legt dwangsommen op. De reclamesector protesteert en eist dat de verouderde wetgeving wordt aangepast.

zondag 27 juni 2004

Een gesmeed hek met ijzeren punten

Geert Mak heeft het in De eeuw van mijn vader over de sociale opgang die zijn voorzaten maakten. ‘Rond 1915 lieten mijn grootouders een stadsvilla bouwen in de lommerrijke uitleg aan de Schiedamseweg…’, schrijft hij. 1915, dat is de voor Nederland economisch interessante oorlogstijd wanneer enkele honderden kilometer meer naar het zuiden de vreselijkste dingen gebeuren en een derde van de mannelijke bloem van verschillende naties in de loopgraven tot moes wordt vermalen. Een villa, dat is al heel wat meer dan de enge behuizing waarmee de arbeidersklasse het in die tijd vaak moest stellen. Lommer wijst op bomen, da’s al heel wat anders dan het grijze grauw van de industrie. Een uitleg is hier, zo leert Van Dale, een ‘uitbreiding van een stad buiten de bestaande muren of grenzen’ (‘veroud.’). Hier wordt afscheid genomen van de kern van de stad waar een opeengehoopte mensenmassa in allerlei ateliers en werkplaatsen en fabriekjes de touwtjes aan elkaar poogt te knopen. In het eerste deel van deze zin heeft bijna elk woord zijn gewicht. Mak vervolgt met een beschrijving van die stadsvilla: ‘…met een erker en een voortuintje met grint, en daaromheen een gesmeed hek met ijzeren punten.’ Met die luttele details weten we precies om welk soort huis het gaat. Dat is de kunst van het schrijven: summier in de gegevens, weids in het geschetste beeld. Het mentale oog kan op basis van een beschrijving die stadsvilla buiten Schiedam hoe dan ook nooit volledig vatten. Door dat mentale oog op enkele op zich schier onbeduidende details te richten wordt het volledige beeld gevormd: de verbeelding vult aan, en deze activiteit houdt haar alert.

Oranje is een lelijk kleur

Gisteren met lede ogen toegekeken hoe Nederland zich via strafschoppen plaatste voor de halve finale van het Europees Kampioenschap. Ik ben niet voor Nederland, hou niet van Oranje. B vertelde me laatst dat zijn dochter, M, uit Lissabon terugkeerde met een zeer aangename herinnering aan supporters van alle mogelijke landen behalve Nederland. Die mensen vond ze lomp, stijlloos, luidruchtig. Ik weet wel dat het gevaarlijk is om nationaliteiten te beoordelen, maar ik kan mij wel iets bij M’s observatie voorstellen. Dat land is zo calvinistisch, grijs, kil en saai dat het niet anders kan of bij de minste gelegenheid geven zijn inwoners zich collectief over aan dat georkestreerde carnaval waar ze zo sterk in zijn. Hup, Holland, hup! Komt daar nog bij dat oranje gewoon een lelijk kleur is… Als je daar het rood-en-groen van Portugal naast ziet…

74 * 29,03 * 2029

We doen met z’n achten het grootste stuk van de Kanalendriehoek: Brugge-Gent van Steenbrugge tot Merendree; het Afwateringskanaal van Merendree tot Oostkerke; de Damse Vaart van Oostkerke tot Brugge (dat laatste stuk doen we dit keer niet, we snijden de hoek af vanaf Strobrugge). Bij de aanvang van de rit is de lucht zwaar en vochtig: het heeft de hele nacht geregend. Er wordt stevig doorgereden. R wordt gelost en dan weer opgewacht. In Oostwinkel aan de Veldekesbrug (?) worden we een paar minuten opgehouden omdat enkele oudstrijders een plechtigheid houden: de driekleur aan de vlaggenstokken en rond de pens van de burgemeester; een knarsende Brabançonne door een aftandse luidspreker. R houdt zijn helm op het hart. De inmiddels tevoorschijn gekomen zon wordt op het einde van de rit toch weer verdrongen door regenwolken. We houden halt in het café aan de kerk van Donk. R, D en nog een andere kerel wiens naam ik niet ken besluiten voort te rijden. Het gesprek gaat over klimmen en lichaamsgewicht. D legt uit hoe hij in anderhalve maand twaalf kilo is kwijtgespeeld. Ondertussen somt R de vier landstreken van Normandië op. Na de stop kiezen we voor de kortste weg huiswaarts. Die leidt langs Sijsele, het vanwege een rommelmarkt drukke Male en de saaie Maalsesteenweg.

zaterdag 26 juni 2004

Mijn woordenboek (6)

AANDOENLIJK
Een kind weent hartsgrondelijk om iets waar ik zeker nooit om zou wenen en toch kan ik het kind geen ongelijk geven dat het weent. Het kind knutselt met legoblokken iets in elkaar en het wil maar niet lukken. Het verliest zijn geduld en dat is ergerlijk. Voor mij, welteverstaan. Maar dan begint het kind te wenen. Uit onmacht. Dat is dan weer aandoenlijk. Grote mensen vinden gebeurtenissen, die meestal met kleine mensen of met dieren te maken hebben, aandoenlijk omdat zij, waarschijnlijk ten onrechte, menen dat zij bóven de oorzaak staan van datgene wat aandoenlijk is – en vaak zijn dat tranen. Als het om dieren gaat is het een of andere vorm van disfunctioneren. Een klein dier dat een tepel zoekt om te zogen en die niet vindt. Een hond met een gebroken been. Wellicht zijn grote mensen te gemakkelijk onaangedaan; zij laten zich maar zelden iets aandoen door iets wat, in hun ogen, futiel lijkt. Wat zij daardoor allemaal missen en waartoe dat gemis allemaal niet leidt: het is onoverzienbaar.

vrijdag 25 juni 2004

44 * 27,93 * 1955

Is het dezelfde wind die eergisteren zowel in de Jardin des Tuileries het stof deed opwaaien en als hier heeft huisgehouden? Ja, dat zal wel. Of kan een wind in de Polders niet dezelfde zijn als een wind in Parijs – al is hij dan aan dezelfde anticyclonale wig (of wat het ook moge zijn) ontsproten? Hoe dan ook: terwijl ginds het stof opwoei, zijn hier blijkbaar arm- en zelfs beendikke takken en stammen afgeknapt. In zoverre dat ik een wei zag waarin kanjers van kruinstukken lagen en daartussen herkauwende koeien, zodat het leek alsof deze nietsvermoedend aan een ramp waren ontsnapt. Langs het afwateringskanaal ter hoogte van Moerkerke waren arbeiders de afgewaaide takken aan het opruimen. En in Donk was het nog niet opgeruimde gemeentelijke bord voor verkiezingsaffiches omgewaaid. Daar grijnsde de vorige keer dat ik er passeerde nog een kop van Blokker Vanhecke, uitgeknipt en in de cirkel van de wereldbol van de Groen!-affiche gekleefd. Dat wat de wind betreft. Tussen Donk en de steenweg naar Maldegem passeerde ik zo’n toestel dat met lichtcijfers je snelheid aangeeft: 28 op dat moment en dus niet bekeurenswaardig. Tussen Beernem en Moerbrugge moest ik wachten voor een boer die zijn koeien van de wei naar de stal leidt; een koord is over de weg gespannen, een van de zwart-wit gevlekte beesten schijt kletterend het wegdek onder. Gek genoeg had ik vijf minuten daarvoor gedacht aan eenzelfde situatie op die plaats, vorig jaar. En dan is er alweer het bizarre fenomeen van de muziek die door mijn hoofd dreint en de eigenaardige associatiemechanismen van mijn mentale dj: eerst een deel van het PJ Harvey-repertoire en dan, wanneer ik mij van dat mentale muziek reproduceren bewust word, Peter Koelewijn. Hoe komt het toch in godsnaam dat ik, telkens wanneer ik merk dat er muziek in mijn hoofd zit en dat ik, om het zo te zeggen, een andere plaat wil opleggen, telkens op ‘Robby’ uitkom (‘Hoe lang ken ik jou al Robby / jongens wat een lange tijd…’)? Vreemd, toch? Temeer omdat het al vaak gebeurd is dat ik mij die naam, Robby, niet kan herinneren wanneer ik me dat lied voor de geest wil halen. Het is bij uitstek iets wat in mijn hersenen is ondergebracht in de categorie ‘mémoire involontaire’… Hoe de hersenen werken: het blijft me fascineren. Welbeschouwd staan ze tijdens dat gefiets van mij nauwelijks stil. Er schiet vanalles door m’n hoofd, als ik fiets. Dit keer bijvoorbeeld had mijn innerlijke stem het, behalve over muziek, nadrukkelijk over fotografie… En over LP, die me vandaag mailde – ik had acht jaar niets van die man gehoord. Al fietsend ben ik natuurlijk ook al dit fietslogboek aan het schrijven… Woorden rijgen zich op het ritme van mijn tred aaneen tot de vloeiendste zinnen – die ik dan natuurlijk, wanneer ik na het douchen en de maaltijd voor mijn computer zit, niet meer kan reproduceren of anderszins evenaren…

De veerboot vaart toch uit

Een gelukkige ingeving bracht ons naar Oostende. Een wind met bijna stormkracht, een wolkenbouwer met gevoel voor dramatiek. Gezeten op een bank op de dijk vergat ik dat ik was vergeten dat vandaag de aangestreepte match Portugal-Engeland op het programma stond. We keken uit over de woelige zee naar een zon die eerst uit het wolkenpak viel en vervolgens, nog voor ze ‘ter kimme was genegen’ (dat kan alleen nog tussen aanhalingstekens), werd opgevangen door een ander, zich nog verderop bevindend pak. Op de voorgrond zorgden enkele wandelaars voor fraaie silhouetten en joeg het zand van links naar rechts voorbij. Achter het staketsel van de havengeul, rechts, doemde een veerboot op. Huizenhoog, zoals dan wordt gezegd. Zwoegend en dampend voer het schip het zeegat uit. Eenmaal achter de pier vandaan ving het de beukende wind volop in de linkerflank. Daardoor lag het meteen wat schuin in de golven. Het schip stevende westwaarts, naar waar de zon inmiddels nog steeds aan het ondergaan was. Ik miste de match – naar verluidt een heel spektakel – maar het alternatief was toch ook niet te versmaden.

donderdag 24 juni 2004

Mijn woordenboek (5)

AANDACHT
Waarop moet je letten? Waar moet je aandacht naar uitgaan? Het antwoord op deze vraag geeft aan dat aandacht een begrip is met een dubbele bodem. Je aandacht moet uitgaan naar datgene wat aan je aandacht ontsnapt. Hier zijn op z’n minst twee verschillende soorten aandacht in het spel. Je kunt niet tegelijk aandachtig en niet-aandachtig zijn. Zo geraken we er niet uit. Waarvoor moet je aandachtig zijn? Wat verdient je aandacht? Het interessante. Datgene wat binnen een bepaald patroon als interessant verschijnt. En wat is binnen dat patroon interessant? Juist: datgene wat dat patroon doorbreekt. Pas dan is er vernieuwing mogelijk. Want mocht het dat niet doen, dan was het voorspelbaar en had je er geen aandacht voor hoeven te hebben. Dit brengt ons een stap dichter bij het antwoord. Als je zegt: je moet aandacht hebben voor wat aan je aandacht ontsnapt, en je erkent dat de eerste aandacht verschilt van de tweede, dan kun je daaruit afleiden dat de chronologisch eerste aandacht (waaraan datgene wat je aandacht opeist ontsnapt), de aandacht is die past binnen het patroon en eigenlijk een makke, conservatieve aandacht is, terwijl de chronologisch latere aandacht (deze die je datgene wat aan je eerste aandacht ontsnapt doet ervaren doordat het dat patroon doorbreekt) een actieve, progressieve, ingrijpende aandacht is.
Echt aandachtig, in beide betekenissen van dat woord, is slechts diegene die openstaat voor vernieuwing.

Rock-‘n-roll!

Ik ben geen voorstander om rockconcerten te laten voorafgaan door een zogenaamde support act. Het vreet aan de energie die je nodig hebt om de plat de résistance naar behoren te savoureren. Maar ik kan begrijpen dat het een goede manier is om jonge en veelbelovende artiesten alvast eens te laten proeven van het betere werk. En daarom, vanuit een soort solidariteit, laat ik het over me waaien. Zoals gisterenavond in de Zénith in Parijs, waar we een grandioos concert van PJ Harvey bijwoonden. (En dat na a perfect day for Elise in een stralende Franse hoofdstad – méér moet het echt niet zijn.) Twee niet nader genoemde groepen mochten ons geduld op de proef komen stellen. (Dat ze niet nader werden genoemd, getuigt op zich al van niet al te veel respect voor zowel het publiek als de artiesten zelf.) De eerste groep, bestaande uit een onduidelijk brallend heerschap dat werd bijgestaan door een bedienaar van het samplertoestel, die bij enkele ‘songs’, of wat daarvoor moest doorgaan, ook al eens een drumstok ter hand nam, teisterde onze oren en uithoudingsvermogen slechts een dik halfuur. Dat viel dus nog mee. De tweede groep, door onze deskundige kompaan J ‘een typisch exponent van britpop’ genoemd, swingde al wat meer en ook langer uit de pan. Best genietbaar, maar geef mij er maar een lekker schuimloze pint bij in de pub waar deze jongemannen vast en zeker beter gedijen dan voor een zevenduizendkoppige massa die voor iets anders gekomen is en die deze opwarmertjes dus, zoals gezegd, enkel vanuit ‘een soort solidariteit’ voor lief neemt. Wat niet voor lief werd genomen – en het verheugt mij dat ik het hier mag melden – waren de reclameboodschappen die de onzichtbare Zénith-hand tussen de eerste en de tweede support act op een speciaal daartoe neergelaten filmdoek meende te moeten projecteren. De trailer van een historische avonturenfilm werd nog voor lief genomen: dat kan per slot van rekening met wat goede wil nog onder de noemer ‘cultuur’ worden geplaatst. Maar toen werd gepoogd de rockminnende massa – en daartussen zaten er beslist een paar duizend inrockuptibles, we bevonden ons tenslotte in Parijs tussen een vrij intellectueel publiek (PJ Harvey, nietwaar!) – te overtuigen van de noodzaak om een bepaald type snoep te vreten en een bepaald type jeans aan te trekken, steeg uit de zaal een niet mis te verstaan boegeroep op. Ik kan u verzekeren: dat deed deugd! Hier zag ik voor het eerst wat ik al zolang wens te zien: dat de massa zich uitdrukkelijk verzet tegen de reclame, en dat ze dat doet met méér dan een sticker op de brievenbus. Hier reageerden de mensen spontaan op de ervaring op een betuttelende manier geïndoctrineerd te worden – en onder indoctrinatie versta ik: de poging om iemand te beïnvloeden zonder dat die persoon over de vrijheid beschikt om zich aan die poging te onttrekken.
Maar goed, dat alles neemt niet weg dat het concert zélf, van de onwaarschijnlijke, PJ Harvey genaamde brok energie, buitengewoon goed was. Rock-’n-roll is here to stay! En hoort haaks op zoiets als reclame te staan.

dinsdag 22 juni 2004

Uit het nieuws

'Rusland heeft vanmorgen vroeg duizenden militairen naar de zuidelijke deelrepubliek Ingoesjetië gestuurd. Vermoedelijk Tsjetsjeense rebellen bestormden daar vannacht in de hoofdstad Nazran overheidsgebouwen en vielen bijna gelijktijdig de plaatsen Karaboelak en Ordzjonikidzevskaja bij de grens met Tsjetsjenië binnen.'
(bron: www.standaard.be)

Ik wist niet eens dat het land Ingoesjetië bestond, en ik ben nu toch ook niet van gisteren. Laat staan de steden ‘Nazran’, ‘Karaboelak’ en ‘Ordzjonikidzevskaja’ – jaja, voor dat laatste is het al de moeite om ‘knippen & plakken’ te gebruiken. Op de website van De Standaard vind ik dit onheilspellende nieuws bij de faits divers. En ook op het tv-journaal zijn de reacties van het stilaan onuitstaanbare echtpaar Marchal op de uitspraak in de zaak-Dutroux blijkbaar belangrijker dan de inval van een buitenlandse mogendheid in een soeverein land.

Blaas de plot op

Ik heb Paul Austers De muziek van het toeval uit en wat ik had voelen aankomen is bewaarheid: het draait uit op een tegenvaller. Auster zet op zijn geheel eigen wijze een plausibele constructie op waarin steeds meer irrationele elementen beginnen mee te spelen zonder dat het geheel begint te wankelen, lees: ongeloofwaardig wordt. Maar hij kan de aanzetten die hij geeft niet waarmaken. Welke rol speelt de muziek? Wat heeft Auster eigenlijk over het toeval te vertellen? Is het hoge Kafka-gehalte méér dan gratuit? Wat betekent die muur eigenlijk? En wat gebeurt er met Flower en Stone? Naarmate je begint te voelen dat Auster zich vertilt, krijgt zijn roman meer en meer het karakter van een ordinaire thriller. Terwijl je tegelijk de stellige indruk hebt dat zijn ambities veel vérder strekken. En het slot is natuurlijk een beetje al te gemakkelijk. Hoe rond je een plot af? Door de hele zaak op te blazen. De muziek van het toeval leest aangenaam weg, daar niet van, maar aan bijvoorbeeld The New York Trilogy of Orakelnacht kan deze roman toch niet tippen.

21 * 27,57 * 1911

Ik zie de bui hangen en besluit mij niet al te ver uit de buurt van mij droge thuis te wagen. Na drie rondjes van vijf – waarbij ik vooral oog heb voor de naderende onweerswolk en voor een paard dat alvast onder een boom staat geparkeerd tegen het op til staande onheil – doe ik er nog een stuk of drie van twee bij. Dat rondje van twee is een beetje lullig – Dampoortstraat-Ring-Dampoortstraat-Ring… - en hangt mij dan ook al vlug de keel uit. Nu ben ik alweer een halfuur thuis en nog is het niet beginnen te regenen. Maar goed, we zijn toch eens buiten geweest.

Obsceen

Twee beelden die op het eerste gezicht niets maar op het tweede zeer veel met elkaar te maken hebben.
Eén. Een foto van een jonge islamiet die in een krantenwinkel de uitgestalde tijdschriftcovers monstert. Britney Spears etaleert vrouwelijke vormen en lacht verleidelijk-pervers; computerspelletjeshelden rollen met spierballen en zwaaien met kalasjinikovs; snelle bolides vullen de westerse droom aan met een illusie van snelheid en stoerheid. Twee. Een Zuid-Koreaan in handen van gemaskerde fanatiekelingen smeekt de wereld: Your life is important. But my life is important too. Please! Please! Hij wordt vandaag wellicht gekeeld omdat zijn thuisland niet zwicht voor de chantage. En de beelden daarvan worden dan ook weer de wereld ingestuurd.
Ik denk niet dat de westerse decadentie en de arrogantie waarmee het Westen die decadentie uitdraagt door sommige fanatiekelingen als minder pervers en obsceen worden ervaren als wij deze beelden als pervers en obsceen ervaren. Wij worden met gelijke munt terugbetaald. Ik denk dat wij moeten proberen te begrijpen waarom zij ons zo haten. En misschien moeten wij wel durven aanvaarden dat die haat niet helemaal onterecht is.

maandag 21 juni 2004

Tellertje

Alle pogingen om een tellertje op deze blog te installeren, zijn voorlopig mislukt. Dat heeft alles te maken met mijn computeronkunde, en met daarbovenop de omstandigheid dat ik eigenlijk niemand anders durf lastig te vallen met zo’n onnozele verzuchting als: ‘Zeg, kan jij me helpen een tellertje op m’n blog te plaatsen?’ (Alleen al omdat zoiets nogal suffig klinkt, doe ik het niet.) Het alsnog niet aantreden van een tellertje biedt me anders wel de gelegenheid me te bezinnen over de vraag waarom ik dat dan zo nodig moet hebben. Waarom moet ik per se weten hoeveel mensen deze blog bezoeken? En stel dat ik het al zou weten, zou ik dan ook weten hoeveel mensen zich effectief de moeite getroosten om de teksten erop te lezen? Wat wil ik eigenlijk aan de weet komen met zo’n tellertje? Vanaf hoeveel bezoekers zou ik tevreden zijn? Of zou ik er almaar méér willen, records willen breken? Wat is mijn streefcijfer? Zou ik in paniek slaan als de lijn zou dalen? Zou ik alle gegevens mooi uitzetten op een statistiek? Ik weet het niet. Misschien is de enige bevestiging die ik van zo’n tellertje verwacht wel de zekerheid dat er minimum één andere persoon dan ikzelf leest wat Pascal Digital meent wereldkundig te moeten maken. Doet er niet toe wie dat dan is. Als hij (zij) maar leest. En eigenlijk, nu ik er zo over nadenk: zolang ik, zoals nu, het gevoel heb dat ik hier niet in een woestijn sta te roepen, hoef ik zo’n tellertje niet.

Mijn woordenboek (4)

AANBELLEN
Ik sta voor een voordeur. Ik kijk naar de deurbel. Ik voel elke vezel van mijn hand, van mijn wijsvinger. Er is een knop. Die moet worden ingeduwd. Maar ik aarzel. Alle gewicht van mijn leven – en het is zwaar – ligt in die aarzeling vervat. Ik durf niet aan te bellen. Maar ik doe het toch: ik hef die hand op, duw op die bel, schrik van het geluid. Dat kon ik alleen door, eventjes maar, het denken aan de gevolgen van dit aanbellen uit te schakelen. Met het geluid van de bel – schril of een al te knus dingdong – keert het denken terug. Maar het is al te laat. Ik ben volledig overgeleverd aan de onzekere uitkomst van mijn daad. Er bestaan immers twee mogelijkheden: ofwel zal ik het mij beklagen dat ik mijn angst heb overwonnen, ofwel niet. Dat hangt af van wat er te gebeuren staat nadat de deur is opengegaan; ik heb het vervolg niet meer in de hand (in tegenstelling tot het ogenblik dat ik nog aarzelde of ik zou aanbellen). De deur kan natuurlijk ook níet opengaan. Dan is opluchting mijn deel. Heel even maar want onmiddellijk volgt de spijt. Want ik wílde natuurlijk aanbellen. Daarover heeft nooit twijfel bestaan. Anders had ik uiteraard nooit voor die voordeur gestaan.

128 * 23,53 * 1888

Een door talloze stops (op kruispunten om de weg te zoeken, boven op hellingen om de mindere klimmers op te wachten...) onderbroken rit door de Boulonnais met negen zondagvoormiddagwielervrienden. De stevige wind draait met ons mee en blaast meer in ons voordeel dan wij op basis van statistische meteorologie hadden kunnen verwachten. Op de talrijke hellingen voel ik mij te zwaar. In Lesses houden we halt in een typisch Frans hoekcafé. We mogen er een halfuur getuige zijn van een gemoedelijk familiefeestje met moppentappers, luidruchtig gelach en de bazin die nog eens rondgaat met de pastisfles. Het pasgetrouwde koppel – hij joviaal lachend, zonnebril op de kop; zij rondboezemig en bulkend van vruchtbaarheid in een strakke t-shirt – komt eventjes aanzitten en smasht vervolgens, na eerst – bisou, bisou – afscheid te hebben genomen en ook ons te hebben gegroet – ah!, les sportifs –, een grote ronde paarse ballon met daarop in allerlei feestelijk gekrulde letters ‘les mariés’ naar binnen. Het stadje Samer staat op zijn kop voor een kermis annex rommelmarkt. En in Belle stoppen we nog eens, toevallig in hetzelfde café (opnieuw een hoekcafé) waar ik een jaar of zeven geleden ook al eens was geweest. Opnieuw dezelfde situatie: een oude vrouw, een winkeltje, een tafel en alle stoelen daaromheen. ‘Bij ons had dit interieur allang in het Museum voor Volkskunde gestaan’, zegt iemand. Er wordt luid gelachen en hoewel de bazin – rode neus, rode koontjes - ons ongetwijfeld niet verstaat, lacht ze mee. Wellicht zal samen met haar ook dit stukje Frankrijk-zoals-we-het-graag-hebben verdwijnen.

zaterdag 19 juni 2004

Mijn woordenboek (3)

AALSCHOLVER
Een vliegend kruis. Een zwarte vogel. Vaak alleen. Soms volgt de aalscholver in kleine groepjes de loop van een rivier. Ooit zag ik, hoog in de hemelsblauwe lucht boven La Chârité aan de rand van de Bourgogne, zeven aalscholvers boven de Loire. Ik bevond mij samen met P op de eeuwenoude brug over de rivier. Ik herkende, toen, deze vogels niet. Ik kénde ze wel, maar hun aanwezigheid op die plek, zo diep landinwaarts, was voor mij totaal onverwacht. Ik heb, in het volle besef dat het niets zou geven want ik bezat geen telelens, een foto gemaakt van deze vlucht. Later, thuis, bleek dat op de foto behalve het blauw van de lucht en de zeven zwarte stippen, ook de maan in het beeld was gevat. Het beeld van die zeven onverwachte en niet onmiddellijk geïdentificeerde aalscholvers boven La Charité-sur-Loire is in mijn geheugen gegrift als een moment van gestold, gevat, bewaard geluk. Sindsdien heeft de aalscholver, die nu veel vaker in het binnenland kan worden waargenomen, bij mij een streepje voor.

44 * 29,40 * 1760

Het licht van de late namiddag, de lucht wolkenwit en hemelsblauw uitgeklaard, het diepe voorjaarsgroen van bomen en beemden, het zonbeschenen knalrood van stallingdeuren en het terracotta van de daken. De frisse noordwestenwind is net niet te strak. Een heerlijke rit. In de oortjes: de sublieme – ik ben spaarzaam in het gebruik van dat woord – nieuwe PJ Harvey, de hele Uh huh her rond en nog eens de eerste drie songs, tot en met ‘Shame’ (met ingehouden woede, op het randje van de melancholie) en het baldadige ‘Who the fuck?’.

De roep van het huis

Regelmatig waren ze de voorbije maanden voorbij het huis gekomen. En telkens hadden ze een oude man, die achter het raam aan de voorzijde van het huis in zijn bed lag, horen roepen. Het leek een ruwe schreeuw, de kreet van een gek. Telkens hadden ze het huis, dat hen fascineerde, gewoon links laten liggen en hadden ze hun wandeling voortgezet. Maar ze keerden altijd terug naar die plek waar je bovenop de heuvel een prachtig uitzicht had op de nog onbebouwde glooiingen in het zuiden. Wat zou het mooi zijn hier te wonen. Alles zagen ze al in de kern aanwezig: de kamers waar ze zouden wonen, eten, vrijen, werken, slapen. Er zou een moestuin kunnen worden aangelegd, en de schuren achterin konden ateliers worden. Maar ze moesten het uit hun hoofd zetten: dit huis zou nooit het hunne worden.
Uiteindelijk gingen ze toch in op de roep van het huis. De man achter het raam leek hen te wenken. En toen ze de oprit betraden zwaaide hij nog harder. Hij wachtte hen op aan de achterdeur. Hij stapte moeilijk. Op de schoorsteenmantel in de armetierige keuken stond de foto van een jongeman in militair uniform: de Eerste Wereldoorlog. De oude man stroopte een broekspijp op en toonde zijn schotwonden.
Hij vertelde over de geschiedenis van het huis en over de mensen in de buurt. Ooit was het huis in tweeën verdeeld geweest. In het andere deel was een snoepwinkel gevestigd. De kinderen stopten er na schooltijd – dat was in de tijd dat er in het dorp nog een school was. Zij kochten hun snoep voor een paar centen en beschouwden Georges als een vreemde kerel. Misschien was hij dat ook wel. De buren van vandaag (misschien waren zij ooit die kinderen geweest) dachten er niet anders over. Zij brachten Georges zijn eten en zorgden min of meer voor hem: het allernoodzakelijkste. Maar praten? Neen.
Met de jonge man en vrouw die zijn huis betraden en die, op dat ogenblik nog onbewust, op dat huis hun zinnen hadden gezet, met het jonge koppel dat gevolg had gegeven aan de roep van het huis, praatte George wel. Honderduit. Die keer, en ook al de volgende keren dat ze er op hun wandelingen langskwamen. Dat gebeurde ongeveer één keer per maand, en zo nog een jaar of drie.
Tot de dag dat George er niet meer was. Hij was overleden. De zomer was net begonnen, de verwilderde rozen in de voortuin stonden in bloei.
Toen ze er drie weken na hun vorige wandeling nog eens passeerden bleef het stil, en het was dit keer die stilte die hen riep. Achter het venster aan de voorkant zagen ze Georges niet. Ze liepen de verwilderde tuin in achter het huis en keken door het keukenraam naar binnen. Er was niemand. Toen ze het perceel opnieuw verlieten aan de straatkant stond een buurman hen op te wachten. Georges is vorige week gestorven. In het ziekenhuis in O. Wie erfde het huis? Het huis zou worden verkocht. Ge gaat zo’n krot toch niet kopen, zeker?
De jonge man en vrouw namen contact op met de notaris. Er was al een bod maar ze hadden het recht een hoger bod te doen. Iedereen met wie ze over hun wens hadden gesproken verklaarde hen gek dat ze in zo’n onderkomen huis wilden wonen. Het onkruid, het vocht, het half ingezakte dak… Zij trokken zich er niets van aan. Zij kochten het huis en wonen er nu, vijftien jaar later, nog. En af en toe, wanneer de geest van Georges over het huis waart, denken zij aan de oude man met de schotwonden aan zijn been en hoe hij hen in zijn, in hun huis had geroepen.

vrijdag 18 juni 2004

Flipperbakmuziek

Opeens krijg ik zin om op de computer een rondje te flipperbakken. Hé, dat is lang geleden. Ik kan me niet herinneren dat ik hier beneden, sedert de computer naar hier is verhuisd, al heb geflipperbakt. En die computer staat hier toch al zeker anderhalf jaar. Hoe kom ik nu ineens op dat flipperbakken? Dan dringt het tot me door: op de radio spelen ze Saint-Germain, nu alweer een vergeten rage maar toentertijd behoorlijk populair. Lounge, weet u het nog? Ik legde het plaatje altijd op omdat ik er, in combinatie met het flipperen (dat ik toen regelmatig deed, ik kwam een keer boven de 6 miljoen punten uit), op aangename wijze zenuwachtig van werd. Het leek me wel een goede combinatie – ik had meteen de indruk dat ik ergens in een of andere stationsbar stond te kegelen. Alleen de drank en de rook ontbraken nog. En het geroezemoes op de achtergrond. En nu spelen ze dus dat muziekje – ‘I want you to get together…’ – en krijg ik, daardoor, zin om te flipperbakken. Doe ik niet, hoor. Ik schrijf dit stukje in de plaats, dat lijkt me op de een of andere manier zinvoller. En ik ruil, omdat ik me daarvoor concentreren moet, ‘Rose rouge’ in voor een strijkje op Klara.

Dubbel toeval

Gisteren mocht ik bij de buren foto’s nemen van dochterlief, die op haar lentefeest volgende week portretjes wil uitdelen. Dat is een plezierige opdracht, ook al omdat Juliette voorbeeldig poseert. Een van die foto’s plaats ik op mijn fotoblog http://17oktober.fotopages.com (allen welkom!). Daaronder komt dan een zin uit het boek dat ik aan het lezen ben en die ik – toevallig – gisteren, een uur of twee na de fotosessie, onder ogen kreeg: 'Zijn laatste gedachte voordat hij onder zeil ging, was aan Juliette en haar verjaardag. Over zesenveertig dagen was het twaalf oktober, zei hij tegen zichzelf.' Op zich is die coïncidentie – tweemaal Juliette – niet buitensporig, en het gegeven dat het telkens om een meisje van min of meer dezelfde leeftijd gaat verandert daar weinig aan. Merkwaardiger is het toeval dat ook ikzelf, via de datum, in het citaat aanwezig ben en zo een tweede keer met buurmeisje Juliette word verbonden (het is in de roman van Paul Auster háár geboortedatum). Een dergelijk dubbel toeval met drie termen – werkelijke Juliette, fictieve Juliette, waarnemer – lijkt mij eerder zeldzaam. Het boek waarin ik het citaat vond heet dan ook zeer toepasselijk De muziek van het toeval.

Twee Verhofstadts

Het kan niet anders of er zijn twee Verhofstadts.
De ene is premier van dit land en probeert, het zou eraan mankeren, zijn job zo goed mogelijk te doen, bijvoorbeeld door er 200.000 andere te zoeken. Deze Verhofstadt, in de jaren tachtig de auteur van bevlogen ‘burgermanifesten’ en destijds ook door het Belgische establishment ‘da joenk’ gedoopt omwille van zijn niet altijd diplomatische verbetenheid, is een gedreven, bijwijlen sympathieke maar vaak ook erg onhandige politicus. Hij blies de liberale partij nieuw leven in en wist het land gedurende een korte periode een zeker enthousiasme aan te praten, dat moet gezegd, maar hij raakte op de duur verstrikt in zijn eigen utopieën. Hij laat zich begeleiden – sommigen zeggen: leiden – door een ‘Slangen’ genaamde spindokter die, overigens (maar dat ‘geheel en al terzijde’), fysiek opvallende gelijkenissen met hem vertoont. Het lied van deze eerste Verhofstadt is zo goed als uitgezongen. Straks valt de federale regering over de ambities van de Vlaamse christen-democraten en komt voor het eerst sinds de schertsfiguur Leburton opnieuw een Waal aan het hoofd van de regering: een allochtone homoseksueel dit keer die met zijn hautaine en geaffecteerde gemekker nog meer Vlaamse radicalen de boom in zal jagen en wiens rode strikje even ver verwijderd lijkt van de werkmansmisère – waarvoor zijn partij dan toch in het leven is geroepen – als een limousine van een klomp. Terwijl Di Rupo de laatste regering van de onafhankelijke staat België leidt, wordt de eerste Verhofstadt opnieuw wat meer op de fiets, bij de haard en in de olijfgaard gesignaleerd, waar hij zich voor het eerst sinds lang nog eens aan de meesterwerken van de internationale literatuur kan begeven. Schnabbelgewijs gaat hij zetelen in de raden van bestuur van de laatste grote Belgische bedrijven en spreekt, vet betaald, managers en eurocraten toe. De eerste Verhofstadt is een overwegend redelijke, rationele, verstandige mens, die af en toe weliswaar door zijn emoties beentje wordt gelicht. Gegeven de politieke constellatie in dit land en zijn eigen partijpolitieke aanhorigheid heeft hij het – dat zullen de historici later beamen – onwaarschijnlijk ver geschopt.
Over de andere, de tweede, Verhofstadt kan ik korter zijn. Dit is een instinctieve, onberekenbare, ondiplomatische machtsmens die, naar verluidt, onhandelbaar, nors, ja zelfs carrément onmogelijk is in zijn streven naar het hoogste wat hij in dit leven denkt te kunnen bereiken. Hij kent maar één richting: vooruit, verder, hoger. Of hij nu op een fiets zit, een boek schrijft of een politieke carrière uitbouwt: zijn streven is blind en verdraagt geen tegenwerking. Deze tweede Verhofstadt wacht vandaag in grote angst het verdict af dat de ondoorzichtige cenakels van Europa over hem zullen uitspreken: wordt hij ja dan neen voorzitter van de Commissie, het hoogste wat in Europa voor een Europese politicus te bereiken valt? Deze tweede Verhofstadt is allang vergeten dat hij ook nog Belgisch premier is, dat hij ook nog een Verhofstadt nummer één is in een functie die Verhofstadt nummer twee allang niet meer vermag te motiveren. Deze tweede, instinctieve, machtsbeluste, door macht geobsedéérde Verhofstadt lijkt mij, mocht het verdict negatief uitdraaien, niet anders dan in een gigantisch zwart gat te kunnen vallen. Slangen zal zijn werk hebben.

donderdag 17 juni 2004

Oprecht

R. vraagt mijn reactie op de emotionele uitbarsting van Etienne Vermeersch op tv, de avond van de verkiezingen (zie http://users.belgacom.net/politics/vermeersch_vlaamsblok.wmv).
*
Ja, Rik, ik had het gezien - en ik was er niet goed van. 't Is ondoordacht en waarschijnlijk ook niet erg efficiënt, maar deze oprechtheid is mij liever dan de hypocrisie van Annemans in de linkerbovenhoek. Ik heb een grote, instinctieve bewondering voor Vermeersch. Hij is een van de weinigen die zijn mond nog durft open te doen.
*
Overigens was dat het enige wat Vermeersch mocht zeggen. De hoge pief van een of andere werkgeversorganisatie naast hem kreeg nog minder spreekkans. Dat hij hoopte dat de verrechtsing in Vlaanderen geen buitenlandse investeerders zou afschrikken. Dan waren de drie minuutjes voorbij en werd weer overgegaan tot de orde van de dag. Hoewel ik, en met mij wellicht vele anderen, meer behoefte had aan duiding en troost dan aan nog preciezere cijfers en nog meer verschrikking.

Mijn woordenboek (2)

AALMOES
Ik geef zelden iets, en het gebeurt nooit met de vooraf duidelijk uitgemaakte intentie om iets te geven. De bedelares pakt mij op m’n nest. Zij confronteert mij met m’n onmacht. Nooit ben ik naar de plek waar de bedelares bedelt getogen om haar een aalmoes te schenken. Ik tref haar altijd onverwacht. En nooit tot mijn vreugde. Een bedelares grieft. Zeker als ze een kind op haar arm houdt. Wat ik haar geef omdat ik het niet over mijn hart kan krijgen haar niets te geven, wordt met een raar woord aangeduid: splits het maar eens. Aal is gier, een brijachtig mestresidu. En moes van aal is nog brijachtiger. Het heeft er alle schijn van dat wat ik de bedelares schenk wordt aangeduid met een woord dat, op deze wijze uiteengehaald, iets zegt over mijn onoprechtheid, mijn verveeldheid, mijn onmacht.

Droog

De stofwolk achter de fazant die over het maïsveld wegvlucht verraadt hoe droog het is.

woensdag 16 juni 2004

Uit het nieuws

‘Le gouvernement mauritanien commence cette semaine une opération de reboisement contre l’avancée du désert dans l’extrême-nord du pays. Aujourd’hui le sable progresse à la vitesse de 7 km par an.’
Bron: http://www.lunetoil.net/crepusculePage.php?setj=16062004

44 * 31,01 * 1716

Ja!, een eerste piekje. Hep flink op die grrrrote mole doorgedouwd. (Weet u hoe het komt dat Hollanders – Tim Krabbé, Peter Winnen – het best over wielrennen schrijven? Ik wel: omdat het land waarin ze trainen moeten zo saai is, ze vluchten als vanzelf in hun gedachten. Het poldergevoel, het is me zeer vertrouwd: ik schrijf ook terwijl ik fiets.) Ik haal dus 31 gemiddeld, hoewel ik word afgeremd door tientallen vliegjes die het op m’n ogen hebben gemunt, door de observatie van een witte koe die door de ondergaande zon roze wordt gekleurd, door een peloton motorrijders waarin ik vlak voor Donk verzeild geraak, door de hemeltergend eentonige muziek in m’n oortjes: The Hilliard Ensemble geeft de religieuze liederen uit het Praagse ‘Codex Speciálník’ (ca. 1500) ten beste – ik zwichtte in de discotheek voor die toch wel gekke titel. Bij het ‘Gloria’ van een anonieme componist heb ik er genoeg van en berg ik mijn ambulante geluidsinstallatie op in een van de rugzakjes van mijn koerstrui. Van de weeromstuit duikt ‘De onverbiddelijke zoener’ weer op (hardnekkige deuntjes achtervolgen mij altijd een paar dagen, waarna ze weer verdwijnen). Ik probeer dat liedje te verdrijven door middel van een mentale reproductie van een bezwerende PJ Harvey-song, Angelene, wat me dan, via ‘de blonde sexmachine’ weer doet denken aan Peter Koelewijn (‘Hoe lang ken ik jou al Robby’)… De gedachten staan nooit stil. En ik maal maar door en maal maar door en moet me haasten om voor het donker thuis te zijn.

De dag dat James Nora ontmoette

Vandaag wordt Bloomsday gevierd. En niet alleen dat: vandaag wordt de honderdste Bloomsday gevierd. Dat is natuurlijk flauwekul. Je mag van mij gerust verjaardagen vieren, daar niet van – maar dan toch liefst verjaardagen van iets wat werkelijk heeft plaatsgegrepen: de geboorte van Christus, de Slag der Guldensporen of, zoals onlangs nog, de Landing in Normandië. Wat vieren we op Bloomsday, 16 juni? Toch niet het feit dat vandaag precies een eeuw geleden in Dublin een jonge twintiger met hoge eigendunk, genaamd James Joyce, de ietwat oudere Nora Barnacle ontmoette en dat – zoals de overlevering het wil – eerstgenoemde het op dezelfde dag nog klaarspeelde om zijn zaad door laatstgenoemde in een zakdoek te laten opvangen? Neen, dergelijke trivia herdenken we niet vandaag. De talloze activiteiten in Dublin en op vele andere plaatsen zijn vandaag opgehangen aan de 16de juni 1904 die in het boek Ulysses, dat diezelfde hooggestemde jongeman toen al in zich moet hebben gedragen, dé dag is, de énige dag waarop het hele ‘verhaal’ van Joyce’s meesterwerk zich afspeelt. Dat betekent, strikt genomen, dat we (a) de verjaardag vieren van een fictieve gebeurtenis (we spreken dan ook van ‘Bloomsday’ en niet van ‘Nora’s day’ of iets dergelijks – en Leopold Bloom is tot nader order een fictief personage), en dat we (b) vandaag, anno 2004, niet de honderdste Bloomsday vieren maar welgeteld de 82ste: Joyce slaagde er pas in 1922 in om, dankzij enkele vooruitziende literatuurliefhebsters die in Parijs een boekhandel runden (ik geloof ‘Shakespeare & C°’), zijn geesteskind gepubliceerd te krijgen. De fictieve, vandaag herdachte, datum waarop Bloomsday valt kan, strikt genomen, niet ouder zijn dan het boek waarin hij voor het eerst is beginnen te bestaan (hoe vreemd dat ook moge klinken voor iets wat fictief is). Dus berust dat hele gedoe rond ‘de honderdste Bloomsday’ op een denkfout van overspannen joyceanen – voorzover dat laatste geen pleonasme is…

dinsdag 15 juni 2004

44 * 28,72 * 1672

Langs het kanaal tot het sas van Oudenburg, en dan terug door de polders van Stalhille, Houtave en Meetkerke. Ik rij drie keer in het gezelschap van andere fietsers. Eerst neem ik er een een kilometer of acht op sleeptouw, tot hij afdraait aan de radio, dan volg ik tot aan het keerpunt gedurende één kilometer een US Postal, en de laatste drie kilometer leg ik af in het spoor van een afgetrainde dertiger uit Oostende, die elke dag na zijn werk, zegt hij, tachtig kilometer wegmaalt, nochtans zes maanden heeft ‘stilgelegen’ en vorig jaar zowel De Ronde Van Vlaanderen als Parijs-Roubaix heeft gereden… De edities voor wielertoeristen weliswaar, maar toch.
Op de heenweg zie ik hoe in het kanaal een aalscholver zijn vleugels te drogen uitspreidt. Op de terugweg: een roofvogel. Zoals alle roofvogels die ik niet onmiddellijk weet te determineren en die dus – in onze contreien – geen uil, torenvalk, buizerd, wouw of sperwer zijn, houd ik hem maar voor een kiekendief. Een man op een brommer heeft het beest, dat achterna wordt gezeten door een paniekerige leeuwerik, ook gezien en houdt halt. Hij ziet dat ik de vogel heb gezien, én dat ik heb gezien dat hij hem heeft gezien, én dat ik heb gezien dat hij heeft gezien dat ik hem, de vogel heb gezien. Dat schept een band.
De baan van het kanaal naar Stalhille leg ik niet zo vaak af. Het is tegen wind en ik weet dat ik ergens rechtsaf moet maar ik weet niet precies waar. Het lijkt in elk geval verder dan ik dacht. Op een gegeven ogenblik – hoe het komt weet ik ook al niet – dreint het oeroude kleinkunstlied ‘De onverbiddelijke zoener’ van Lamp, Lazarus en Kris door mijn kop. En precies dan sla ik verkeerdelijk een baantje rechtsaf dat blijkt een uit de kluiten gewassen oprit naar een alleenstaande boerderij te zijn. ‘De onverbiddelijke zoener…’, zing ik mentaal, terwijl ik merk hoe – ik maak al aanstalten om rechtsomkeert te maken want ik heb mijn vergissing ingezien – achter het raam een gordijn opzijgaat en een stoer vrouwspersoon zich opmaakt om mij wellicht niet al te vriendelijk te woord te staan. Ik maak dat ik wegkom.

Mijn woordenboek (1)

AAK
‘Er moest een sterke noordenwind zijn opgestoken, want de hekvlaggen van de stroomopwaarts de grauwe golven doorploegende aken wapperden niet naar achteren, maar zoals op een kindertekening naar voren toe, wat het gehele beeld iets evenzo verkeerds als vertederends gaf.’ Dat beeld is mij, sinds ik het voor het eerst las (mei 1992) altijd bijgebleven als een schoolvoorbeeld van wat poëzie is. Niet dat het poëtische in die aak resideert, of in de rivier, of in de noordenwind. Neen, het ontstaat – hier althans – in de waarneming, de ervaring van iets onverwachts, iets dat, doordat het zich ánders aan ons voordoet dan we het hadden voorzien, vertedert. En vertederen is hier niets minder dan: het doorbreken van het rationele net dat we over de wereld gooien om haar samen te houden, om er niet in onder te gaan. Wellicht is daarom ook de verwijzing naar de kindertekening in het citaat betekenisvol. Het citaat komt uit Melancholische dwaalwegen van W.G. Sebald, een van mijn dierbaarste boeken.

maandag 14 juni 2004

Zwartste zondag

Is het u ook opgevallen dat de term ‘zwarte zondag’ gisteren en vandaag nog niet werd gebruikt? (Onder voorbehoud: ik lees geen kranten en sluit natuurlijk niet uit dat een inspiratieloze redacteur toch zijn toevlucht heeft genomen tot die stoplap.) Het lijkt of de uitdrukking krachteloos is geworden. Zwarter dan zwart kan inderdaad niet, en iedereen is blijkbaar in die mate voorzichtig geworden, inmiddels, om het ultieme ‘zwartste zondag’ te lanceren. Dat zou immers van de weeromstuit te optimistisch klinken. En daar is inderdaad weinig reden toe.
Ondertussen is niet alleen politicus-zijn klote, ik zou vandaag ook niet graag journalist zijn. Door systematisch de politiek op te voeren als entertainment, door de kracht en de traagheid van het argument op te offeren aan de snelheid van het zaptoestel, door gemakzuchtig alle ernst weg te wuiven, door de tomeloze zelfgenoegzaamheid waaraan sommige journalisten blijkbaar ten prooi zijn gevallen, hebben zij – daaraan lijkt mij nu toch echt niet meer te kunnen worden getwijfeld – de anti-politiek mede in de hand gewerkt. In de stugge houding van de politici in de postelectorale tv- en radiodebatten meen ik het begin van een weigering te ontwaren om zich nog langer tot dat verderfelijke spelletje te lenen. Mochten ze nu eindelijk eens tot een afspraak kunnen komen met betrekking tot een boycot van alle overbodige tv- en radioprogramma’s. En met ‘overbodig’ bedoel ik bijvoorbeeld een gesprek waaraan wordt deelgenomen met in het achterhoofd het duidelijke besef dat het ‘te vroeg’ is om iets te lossen. Of: de groots opgezette mediaspektakels die gedekt door de aanspraak op wetenschappelijkheid een karikaturaal beeld ophangen van kandidaten en programma’s. Zo’n boycot zou al iets zijn. Democratie is gebaseerd op het gedoseerd en rustig opbouwen en uiten van argumenten, niet op losse flodders en de al dan niet sexy perceptie van narcisten die zich, dat weze duidelijk, aan beide kanten van de microfoon opstellen.
Misschien is het wishful thinking, maar ik heb toch de indruk dat het sommige journalisten een beetje begint te dagen. In hun lichaamstaal en onhandig geformuleerde vragen meen ik een begin van onzekerheid te ontwaren. Als bepaalde politici nu toch – eindelijk! – luidop zeggen dat iedereen zich eens grondig moet bezinnen over de oorzaken van de opkomst van extreem-rechts, dan hoop ik dat ze daarbij ook denken aan de rol van de media.

R.,

We gaan altijd leuke weken tegemoet: dààr verandert niets aan. En drie paar tieten, ach...
Wat mijn facteur betreft, verwijs ik hier naar de recente bijdrage 'Koffiepauze'. Als je er toch bent, moet je ook maar eens naar het stukje 'Pronostiek'.
Ik deel uw bezorgdheid. Ik bewonder de moed van Leterme om midden in het 'kopstukkendebat' op de VRT te wijzen op de gedeelde verantwoordelijkheid van de televisiemakers. Ik ben blij met de uitslag van de groenen.
En afgezien van dat alles is mijn geloof in mijn minder van gezond verstand voorziene medemensen er niet op vooruitgegaan. Ik vraag me in alle ernst af of iedereen wel in gelijke mate het stemrecht verdient. En of we derhalve niet de stemplicht moeten afschaffen.
Hartelijke groet,

zondag 13 juni 2004

34 * 28,30 * 1628

Ik luister tijdens het fietsen naar het binnenstromen van desastreuze verkiezingsuitslagen en heb oog voor niets. Ik maal een paar rondjes. Nu het nog kan, zou ik geneigd kunnen zijn te zeggen, maar ik zeg het niet en ben ook niet daartoe geneigd.

Koffiepauze

Voor stembureau nummer 94, in normale doen het derde kleuterklasje van de school om de hoek, staat een lange rij. Niet voor 93 en 95, wel voor 94. U raadt: ik moet uitgerekend in 94 zijn.
Van rekenen gesproken, ik wil hier iets berekenen.
Het stembureau houdt koffiepauze. Het is half elf, ze zijn van half acht vanmorgen bezig, dus dat mag wel. Elk goed werkend mens heeft recht op een koffiepauze. Als daarenboven die goede werkende mens quasi pro deo een verdomde burgerplicht komt vervullen, dan is dat kopje koffie zeker op zijn plaats. Op zondag zijn vast leukere dingen te doen dan ervoor helpen zorgen dat een paar honderd zich vaak helemaal niet om democratie bekreunende burgers hun verdomde democratische plicht kunnen vervullen (België is nu eenmaal een van de laatste landen met stemplicht). De koffie is welverdiend. Het weze het kiesbureau gegund koffie te drinken. Santé!
De rij voor stembureau 94 is lang. Zeer lang. Eerst tien, dan vijftig, dan honderd keer langer dan voor de stembureaus 93 en 95 want daar staan hooguit een koppel met kinderwagen, een lichtelijk doorzopen uitziende medemens en een bejaarde die niet zo goed meer uit de voeten kan aan te schuiven. Het duurt niet lang of die rijen zijn helemaal opgelost. Reken maar.
De deur van 94 blijft dicht. Tien minuten, twintig minuten, een halfuur. Stembureau 94 neemt een halfuur koffiepauze. Burgerplicht, zondag, gegund. Maar ik reken uit. Een halfuur maal zeg maar tweehonderd, dat is honderd uur. Dat ene kopje koffie voor vijf man slaat bij tweehonderd anderen een gat van bijna drie werkweken in de zondag.
Reken maar dat ik niet zo goed weet of dat kopje koffie mij zou smaken indien ik deel zou uitmaken van bureau 94 en zou weten dat ik door gebruik te maken van mijn recht-op-koffiepauze buiten in de gang zo’n ravage zou aanrichten. En reken maar dat ik, wachtend in die rij, mij begin af te vragen wat het werkelijke motief is achter dat koffie-pauzeren: behoefte aan koffie en rust of behoefte aan wraak op een onzichtbare wettelijke hand die de tweehonderd mensen in de gang niet en de vijf mensen in de klas wél een halve dag van hun vrijheid berooft.
Vooraan in de rij staat een man van wie ik nu toevallig weet dat hij een maand geleden ernstig overwoog om voor het Blok te stemmen. Ik weet niet of hij nu nog twijfelt.

zaterdag 12 juni 2004

43 * 29,27 * 1594

Wanneer ik onder de elektriciteitsmast door rijd, valt mijn radio uit. Ik denk nog, straks gaat ie weer, maar neen: de batterij is op. Ik was net naar een niet onaardig liedje van Sarah Bettens aan het luisteren en aan het denken dat ze nu misschien wel gelukkiger is nu ze zich heeft geout – dat soort gedachten. Een koppel boerenzwaluwen wentelwiekt laag tegen de grond voorbij en dat maakt míj dan weer gelukkig. Ik kom D en B tegen die ook een fietstochtje aan het maken zijn. Ze zijn naar Maldegem, Moerkerke en Damme geweest en zien er ook al gelukkig uit. Iedereen is gelukkig.
Ik doe m’n kleine toertje van zes kilometer vanwege het onstabiele weer en de harde wind: liever een afwisseling van tegenwind en wind mee dan eerst een kilometer of twintig tegen de wind in de ploeteren. Ik háát tegenwind, zeker als er geen rug vóór me is om me achter weg te stoppen, waarna ik dan weer de genoegdoening kan hebben die gepaard gaat met de generositeit van zelf weer eens een stukje kop te trekken: dat wordt altijd gewaardeerd. Neen, wij doen niets voor niets. Klein parcours, dat betekent: rijden tegen het gemiddelde. Dat gaat zo. Kies een vast punt uit op het parcours, bij voorkeur vlak bij het eindpunt – en dat is dan weer het punt dat het dichtst bij huis ligt, waar je het parcours verlaat. Vertrek niet te snel. Kijk welke gemiddelde snelheid je hebt wanneer je de eerste keer voorbij dat uitgekozen punt komt. In mijn geval was dat 27,80. En draai dan je rondjes, zodanig dat je altijd op dat punt een hogere gemiddelde snelheid kunt noteren. (Mentaal noteren, weliswaar.) Dat is een goede stimulans, een prettig duel tussen enerzijds de aandrang om telkens je dat punt passeert gewoon meteen naar huis te fietsen en te douchen, en anderzijds de ambitie om er nog een rondje bij te doen en dat gemiddelde met nog enkele tienden, later honderdsten, op te krikken. Nu, echt koersen heb ik ook weer niet gedaan. Niet genoeg in elk geval om niet ten volle te genieten van het prachtige licht: hoe het op het groen van de weilanden en het wit-rood van de gebouwen valt, die dan weer fel afsteken tegen de donkere onderkanten van de wolken. Wolken die voorbijzeilden. In het stuk waar ik, wind mee en zonder al te veel door te trappen, gemakkelijk 35 haalde, was er telkens weer zo’n wolkenschaduw die me inhaalde en achter zich liet. Met een snelheid van zo’n 50 of 60 per uur, schatte ik. Prachtig vind ik dat. Ingehaald en voorbijgestoken worden door een wolk.

Positief denken

In welk land zullen we morgen opstaan? Een waarin – en ik baseer me op mijn pronostiek (hieronder) – 3 op 4 mensen conservatief en materialistisch zijn; 1 op de 4 haat en misnoegdheid propageert; 9 op 10 mensen zich niet met de enige essentiële vragen bezighouden – zij worden immers gedreven door de vraag hoe ze hun op basis van fundamentele ongelijkheid verworven materiële welvaart kunnen behouden en zelfs nog uitbreiden? Ach, ik weet het: het is allemaal te zwaar om er op die manier over na te denken. Je moet de zaken positief zien: 3 op 4 zijn oprecht bezig met werken aan een betere wereld; van die 9 op 10 zijn er zeker ook een groot deel die zich de juiste vragen stellen en die het hart op de juiste plaats dragen; ja zelfs bij die 1 op 4 Blok-stemmers is er een groot deel dat het goed meent… En domheid is een relatief begrip dat enkel in de geest van lichtelijk depressieve elitaristen tot een argument kan uitgroeien...

@comment bij ‘Moedig van Michel’

Gaat het hier wel om 'verwrongen waarheden'? En niet om 'meningen'? Ik heb er geen problemen mee dat Martine deze mening is toegedaan, net zomin als ik er problemen mee heb dat jij deze mening hebt.
Ik vind het wel jammer dat je misselijk wordt wanneer iemand een mening heeft die van de, volgens jou, meest ethische afwijkt. En dat je dan in één beweging ook de democratie hierom in vraag stelt, bedroeft me zeer.
Het moet echter wel gezegd dat je postjes wel reacties uitlokken, en in die zin zeker geslaagd zijn.


Ja, natuurlijk gaat het om een mening. Een waarheid kan, stricto sensu, nooit verwrongen zijn, eigenlijk. Martine mag haar mening hebben, maar Martine is journalist. En in de journalistiek heb je een deontologie. Het hebben van meningen kan een weerslag uitoefenen op de geloofwaardigheid die je als journalist moet nastreven. ‘Misselijkmakend’ is natuurlijk een te sterk woord. Maar sterke woorden heb je soms nodig om een mening kracht bij te zetten. Democratie is altijd ook: klaar en duidelijk spreken, retoriek, overtuigingskracht (daarom alleen al is ‘democratisch’ nooit een werkelijkheid maar hoogstens een na te streven doel, niet alle mensen immers zijn even mondig; een goede democratie zal de niet-mondigen een voordeel bezorgen, daarom is de rol die de media erin te spelen hebben zo enorm groot). En ja, ik stel de democratie, zoals we die nu kennen, ter discussie. Vanuit een fundamenteel democratische gezindheid. Want, zeg nu eens eerlijk, Anonymous, zo ideaal is die democratie waarin we leven nu toch ook weer niet? In een ideale democratie distantiëren journalisten zich niet hautain van het democratische afbraakwerk dat ze verrichten. O ja, ik weet het wel: ze verschaffen de politici een podium en ze laten de gewone mens aan het woord. Dat komt de democratie ten goede. Maar in een 30-seconden-democratie, die onderbroken wordt door ‘boodschappen’ en waarin de waarin de mediamensen (Bracke, De Aguirre, Desmet, Alloo & tutti quanti) wegkolken in een nefaste eigendunk, weiger ik te geloven.

Hyperbewustzijn

Wat Paul de Wispelaere in 1965 met de experimentele roman Mijn levende schaduw beoogde was behoorlijk ambitieus. (We moeten oppassen met het woord ‘experimenteel’ want het is al te vaak een stoplap voor ‘moeilijk’ of ‘bizar’ of ‘eigenzinnig’.) De Wispelaere wou niet minder dan een evocatie van wat het betekent schrijver te zijn, dat wil zeggen: voortdurend een waarnemer te zijn van het eigen waarnemen, een gevangene van het eigen hyperbewustzijn, een lijder aan het besef dat de enige authenticiteit van de schrijver erin bestaat dat hij niet authentiek kan zijn: ‘…beseffen dat juist die dubbelzinnigheid van het schrijven mijn enig mogelijke vorm is van authenticiteit, ik bedoel: alleen schrijvende kan ik de authenticiteit rechtvaardigen van het niet-authentiek zijn’. Steeds komt ‘het verhalen’ tussen de persoon van de schrijver en de werkelijkheid in staan; steeds zijn er die ongemakkelijke verdubbeling en het daaruit voortvloeiende isolement (want niemand vindt het leuk slechts een personage te zijn in een nog te schrijven verhaal). De Wispelaere brengt dit beeld op overtuigende wijze aan. Voor een spannend verhaal moet je niet bij hem zijn, maar voor poëzie en schitterende, zeer citeerbare zinnen en een intelligent gecomponeerd geheel dan weer wel.
Tot nu toe vond ik De Wispelaere de auteur van één meesterwerk (Het verkoolde alfabet) en voor het overige een onder topzware theorievorming gebukt gaande en zich weinig van de impact van zijn schrijfsels op zijn omgeving aantrekkende verkenner van de eigen luxeprobleempjes. Maar ik had Mijn levende schaduw nog niet gelezen (althans: ik kan mij niet herinneren het ooit te hebben gelezen).
Wie het boek zou zoeken: het ligt voor € 4,99 te verkommeren bij De Slegte.

Moedig van Michel

Stilistisch valt er een op ander op aan te merken – hij is zo mogelijk nog lomper en stugger dan zijn Vlaamse collega-zwaargewicht Dehaene – maar het moet gezegd: af en toe slaat onze minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel de nagel op de kop. Zo verklaart hij in Knack deze week, en ik vind dat bijzonder moedig van hem: ‘Programma’s als Doe de stemtest zouden moeten worden afgeschaft: ze zijn een gevaar voor de democratie.’ In hetzelfde blad verklaart Martine Tanghe, een van de journalisten die zich met dat soort programma’s encanailleert: ‘Dat ze dan niet komen, de politici, en op zondagavond doen wat ik doe: een goed boek lezen.’ Kijk, dat vind ik dan weer van een misselijkmakende arrogantie: zich met lijf en leden inzetten voor een zaak waarvan men weet dat ze verderfelijk is en er zich dan van af maken met een ‘ach, ik lees wel een goed boek’.
Als de democratie dit soort verwrongen waarheden oplevert, dan lijkt het mij steeds onwaarschijnlijker dat zij de ideale samenlevingsvorm is. Ofwel wordt zij verkeerd begrepen.

Gratuit

Wie de ware machthebbers zijn, kan om het even wie begrijpen die een beetje aandachtig naar de reclameboodschappen op bijvoorbeeld de radio luistert. Tegenwoordig drijft de commercie daar al openlijk en onbeschaamd de spot met de over de vloer kruipende, kruiperige politiek. Neem bijvoorbeeld de reclame voor De Morgen een week of twee geleden: daar werd belangstelling geworven voor een reeks dvd’s (ik weet al niet meer welke), met daarbij een volkomen gratuite verwijzing naar de politiek – mét onmiddellijk de nog veel gratuitere associatie ‘steekpenningen’. Het lijkt als grap bedoeld, maar het is in werkelijkheid slechts één van die talloze aanzetten om het vertrouwen in de politiek en de over het algemeen toch goedmenende politici te ondergraven. Een bewuste strategie of gewoon domheid? Dat het hier gaat om een publiciteitscampagne van een zogenaamd progressief en onafhankelijk dagblad, maakt de zaak alleen maar schrijnender. Nog een voorbeeld: een publiciteitsboodschap voor opendeurdagen van Peugeot. Een ‘reporter’ brengt verslag uit: ‘We zijn hier op het politieke congres, maar er is niemand komen opdagen. Ja, ook de politici zijn er niet met hun loze beloften.’ Waarna de verklaring volgt: natuurlijk is er niemand op dat congres want er zijn opendeurdagen van Peugeot! Op zich kan dat best natuurlijk, maar waarom moet die verwijzing naar ‘loze beloften’ daar per se bij?
Ik weet het, dit lijkt spijkers zoeken op laag water – maar iemand moet het toch signaleren? Ik hoor niemand iets zeggen. Hoort men het niet meer, is men al verdoofd? Comfortably numb?

vrijdag 11 juni 2004

Debat der titanen

Wat moet het klote zijn om vandaag voor politicus te spelen. Ik heb net het laatste halfuurtje, inclusief 'boodschappen' (dit zijn: reclameboodschappen ofte boodschappen van de échte machthebbers, de economische machthebbers), gezien van het 'grote debat' op VTM. De vijf kopstukken van de vijf partijen achter een pupiter die komen afdreunen wat hun spindoctors hen hebben ingefluisterd en voorgedaan. Het absolute dieptepunt wordt bereikt wanneer ze alle vijf helemaal op het eind nog eens dertig seconden krijgen om de laatste twijfelaars te overtuigen. Moderator Yves Desmet, meestercynicus, geeft ze nog mee dat ze ervan moeten profiteren want als ze die dertig seconden reclame (boodschaptijd, had hij eigenlijk moeten zeggen) zouden moeten betalen... Terwijl in de hoek van het scherm een chronometer de seconden aftelt, zeggen ze nog een laatste keer hun lesje op. De minst professionelen (Vera Dua en Steve Stevaert) kijken nog naar de moderatoren, de wat meer doorwinterde en beter begeleide 'politici' kijken, zoals het hoort, recht naar de camera. Ik vind het dieptreurig. Zeker wanneer ik plots een beeld voor mij zie, een herinnering aan het programma 'Blind date' dat ik ooit eens zag: ook daar mocht de kandidaat zich in luttele seconden aan zijn of haar mogelijke partner voorstellen. Het had toen iets hoerigs en totaal onderworpens, en mijn indruk is nu niet anders. Er is maar één mogelijkheid om uit deze impasse te geraken: politici moeten voor zichzelf het recht opeisen om niet aan deze flauwekul mee te doen. Dat ze maar eens de waardigheid hebben om daar gezamenlijk werk van te maken.

correctie

Anonymous had wel degelijk zijn of haar commentaar op de website zelf geparkeerd, maar dat was niet onmiddellijk zichtbaar. U kan deze commentaar nalezen door te klikken op 'comments'.

Anonymous

Een ‘Anynomous’ mailt mij commentaar op twee van de tot hiertoe op deze blog aan ‘de openbaarheid’ prijsgegeven berichten. Het eerste gaat over het stukje ‘Dode bibliotheken’. Bibliotheken, betoogt ‘Anynomous’, duidelijk een boekenliefhebber, zijn gedoemd af te sterven als de boeken erin zijn verworven onder druk van de ‘Zeitgeist’. Boeken gaan maar mee, blijven maar leven, als de eigenaar ze met liefde verwerft en in leven houdt. Ik antwoord Anynomous:
U heeft gelijk, maar ik denk dat je ook niet mag uitsluiten dat de bibliotheekeigenaar zelf verandert, veroudert. Boeken kunnen veel, maar ze kunnen niet mee-evolueren met hun eigenaar en lezer. Het idee van 'dode bibliotheek' is ingegeven door de idee dat een bibliotheek idealiter een levend iets is. Zoals je een boom of een druivelaar moet snoeien, zo moet je ook regelmatig in een bibliotheek wieden. De boekenkoper is overigens niet onfeilbaar. Het getuigt juist van kritische zin en bescheidenheid om de eigen vergissingen te durven erkennen.
Zeven minuten later heeft ‘Anynomous’ commentaar op het stukje ‘Ontroering’, over Boontje die thuis komt na een avondje doorzakken en, tegen de verwachtingen van de lezer in, níet onder zijn voeten krijgt. ‘Anynomous’ vindt mijn ontroering vrouwonvriendelijk en Boon dom en egocentrisch. Ik antwoord:
Of u Boon graag leest of niet, daar heb ik niets aan te zeggen. De ontroering waar ik het over had is meer ingegeven door de literaire verrassing: je verwacht dat hij onder zijn voeten krijgt, en hij krijgt nu net niet onder zijn voeten. Het is superieure ironie. Want wie zegt mij dat hij in werkelijkheid niet juist wél onder zijn voeten heeft gekregen?
Boon was inderdaad niet de meest vrouwvriendelijke mens, maar hij zag wel graag zijn vrouw (dé vrouw). En zij zag - en ziet - hem graag. En dat iemand pinten drinkt... Ach, als hij boeken heeft geschreven die veel mensen vijfentwintig jaar na zijn dood nog weten te appreciëren, zij, wat mij betreft, veel hem vergeven.

Ik wou u deze commentaren en mijn antwoorden erop niet onthouden. Ik ben blij met die commentaren, en nodig iedereen uit er te geven. Het mag voor mijn part anoniem, maar eigenlijk heb ik liever dat het op de website zelf gebeurt, zo hebben de anderen er ook nog iets aan. De mogelijkheid ertoe bestaat, je moet gewoon dubbelklikken op ‘comment’ onderaan elk berichtje.

Leesavontuur

Na meer dan een half jaar neem ik eindelijk nog eens Ulysses ter hand. Ik begon mijn huidige, ik geloof inmiddels al derde, poging om dit onleesbare maar toch zo ongelofelijk schitterende boek helemaal uit te lezen in juni 2001. En nu is eindelijk het einde in zicht: ik ben in episode 16 aanbeland, de heer Bloom zit - alweer - oeverloos uit zijn nek te lullen over alle mogelijke onbelangrijkheden en bijkomstigheden waaruit, per slot van rekening, een banaal mensenleven als het zijne blijkt te zijn samengesteld. Ik neem me dus voor om eindelijk eens die turf uit te lezen. Niet dat ik me op sleeptouw laat nemen door de honderdste 'Bloomsday' (16 juni 1904, datum waarop de schaarse gebeurtenissen in het vuistdikke boek zich afspelen, en van dan af alle verjaardagen van die illustere datum, al werd die natuurlijk niet gevierd voor 1922 want pas in dat jaar werd Ulysses gepubliceerd, en meteen gecensureerd), maar ik kan niet ontkennen dat de idee me tegenstaat om mijn lectuur over dat eeuwfeest heen te moeten tillen. Ik heb dus nog een dag of vijf om de laatste 150 pagina's te overwinnen - het woord is welbewust gekozen. En dan zal ik mij eindelijk kunnen verlossen van de snobistische smet die op talloze aspirant-Ulysses-lezers hangt: 'Ja, ik ben er aan begonnen en ja, het is wel goed - maar helaas...'
Ter informatie: ik lees, om er toch iets van te begrijpen, de schitterende vertaling van Mon Nys en Paul Claes (af en toe sla ik er een passage in het Engels op na), en parallel lees ik ook de hoofdstuk-per-hoofdstuk begeleidende tekst van Harry Blamires, The New Bloomsday Book.

donderdag 10 juni 2004

Trekpaard

En intussen zien we op de televisie Jean-Luc Dehaene, zelfverklaard Brabants Trekpaard, voormalig eerste minister van Belgenland en huidig medesamensteller van de Europese Grondwet en burgemeester van Vilvoorde, in een morsige propagandatent. Hij baant zich in een walm van boerse arrogantie en ranzige oksellucht met triomfantelijk geheven armen een weg naar het podium dat is opgesteld tussen plastic tafeltjes en met lauw bier gevulde plastic bekertjes. Om er doodleuk te verklaren dat een regering zonder de CD&V niet anders dan een sléchte regering kan zijn. Zelden zag ik zo’n onverbloemd cynisme en dédain voor iedereen die zich dichter bij de werkelijkheid ophoudt. Stijl kan een gebrek aan inhoud verbergen, maar welke hidden agenda zit achter een manifest gebrek aan stijl?

Dag P.,

Antwoord op een mail waarin mijn zus bericht dat ze 'al voor de vijfentwintigste keer' groen zal stemmen
In weerwil van het gebrek aan stijl in die partij - dat eeuwige ludieke en het idiote uitroepingsteken in haar naam - stemmen wij opnieuw en ook voor de zoveelste keer groen: na, met de kudde mee, een kortstondige roodgekleurde dissidentie te hebben gepleegd vanwege allerlei groen geklungel. In onze omgeving wordt druk groen gestemd, dus ze halen die kiesdrempel wel.
Je broer

Uit het nieuws

Er is vorig jaar wereldwijd 11% meer aan wapens besteed dan het jaar daarvoor. Met 850 miljard euro wordt nu meer aan wapens uitgegeven dan in 1987, het hoogtepunt van de Koude Oorlog. Nochtans ligt het aantal gewapende conflicten, negentien, aan de lage kant. De VS alleen is goed voor de helft van het wapenbudget.

woensdag 9 juni 2004

Dode bibliotheken

Arthur selecteert in de open koffer van mijn voor zijn tweedehandse-boekenwinkel geparkeerde auto boeken die ik uit de greep van de papiermolen heb gered. Jacques Maritain, Ludwig Binswanger, Teilhard de Chardin: dat leest geen mens meer, zegt hij. Ik hoorde onlangs nog van iemand die dat nog wél doet, maar val zijn strenge oordeel niet aan. Voor de helft van de stapel, die mijn schoonmoeder me heeft toevertrouwd, heeft hij nog 60 euro veil. We hebben het over dode bibliotheken. Die van mijn schoonvader was gedoemd om het te zijn: achter de boekenrijen en tussen de bovenkant van de boeken en de onderkant van de plank erboven (of het plafond voor de bovenste plank) woekerde het spinrag. Wanneer is een bibliotheek dood? Ik vertel Arthur over de bibliotheek van mijnheer Mertens waar ik ooit met deze inmiddels ook overleden man over diens boekenbezit heb zitten keuvelen. Tot ik een boek over een Britse spion tijdens de Koude Oorlog wilde bekijken. De achterkant was aangevreten door een of andere zwam. Waaruit ik afleidde dat wellicht het merendeel van de waarschijnlijk al geruime tijd niet meer geconsulteerde boeken in deze vochtige kamer moest zijn aangetast. Ik verborg mijn lugubere ontdekking voor de oude man, die overigens toen al niet meer erg bij de pinken was. Zoveel was duidelijk: dit was een dode bibliotheek. Arthur haalt het voorbeeld aan van de boeken van een onlangs overleden Vlaamse intellectueel, een notoir Verschaeve-kenner. Hoe ze, goed en wel voorzien van opdrachten en ex-librissen, voor een appel en een ei op allerhande boekenmarkten hengelden naar de aandacht van onverschillige passanten die met zakken vol huisraad en bric-à-brac voorbijkuierden. Daar waren waardevolle boeken bij, zegt Arthur, die zeker een plaats verdienden in een of ander archief van de Vlaamse Beweging. X had zelfs een hele Heidegger-collectie.

37 * 28,40 * 1551

In de Karthuizerstraat is een rolluik neergelaten om de late-namiddagzon buiten te houden, maar niet helemaal, zodanig dat het laag tegen de vensterbank opgehangen portret van politicus Renaat Landuyt nog zichtbaar blijft voor de buitenwereld, althans voor dat deel van de buitenwereld dat nog kan overtuigd worden om zondag rood te stemmen. Langs het Afwateringskanaal denk ik na over deze blog, hoeveel mensen ik ermee kan bereiken en hoe hard ik wens dat dat er veel zijn. Zou kwaliteit bovendrijven? De legende van de in zee gegooide gouden ring, die dan later in de maag van een vis terug aan land komt. Op weg naar Donk zie ik tegen de achtergevel van een boerderij een jongeman plassen. De krachtige straal, die pas neerwaarts neigt na eerst een opwaartse boog te hebben beschreven, licht op tegen de beschaduwde muur. Onder de bomen aan de kerk van Donk pauzeert een koppel oudere fietsers. Het deelt een blikje frisdrank. Als ik passeer boert de man luidruchtig het koolzuurgas op. Na het keerpunt, waar ik aan een gemiddelde van 29,50 kilometer per uur zit, waait er een stevige tegenwind. In de 17 gemetenstraat (of zijn het er 18) wacht een volwassen kraai tot het laatste moment om voor mij uit op te vliegen; achter de hoek ligt er een doodgereden op het asfalt.

Pronostiek

Zondag moeten/mogen (schrappen wat niet past) we gaan kiezen. Ik stem groen. Groen - ik laat het uitroepteken in de officiële benaming hier vallen want ik krijg kramp van die ludieke typografietjes - haalt ruim de kiesdrempel. Laat ons zeggen dat ze 9% halen. De rest van de uitslag gaat als volgt:
CD&V 26%
VB 23%
VLD 19%
SPa 19%
De overige 4% gaat naar ongeldige stemmen en stemmen op klein grut.

Tunnel

Hij richtte zich op met de herinnering aan een lange reis door een tunnel, en hoe hij, eens daar terug uit en nadat zijn ogen zich hadden aangepast aan het felle zonlicht, had vastgesteld dat niets had stilgestaan tijdens zijn afwezigheid. Alles was veranderd; op hem was niet gewacht. Alsof de wereld virtueel was geworden. Om daarin terug opgenomen te worden, zou hij zelf op een of andere manier virtueel moeten worden, zo leek hem.

dinsdag 8 juni 2004

Ontroering

'Ontroeringen', heb ik hierboven geschreven. Een beetje onbedachtzaam, realiseer ik mij nu, want zeg nu zelf: hoe vaak is een nuchter mens nog ontroerd, 'op heden'. Het zal wel een onbewuste wens zijn om vaker ontroerd te worden, die mij dat heeft doen schrijven. Ik zal er misschien een inspanning voor moeten doen. Welnu, bij deze beginnen we eraan. In het boek van Boon, dat hieronder onder de kop 'Boontje' wordt vermeld, staat onder de titel 'In "De Jaegher"' een ontroerend verhaal. Ik vat het kort samen.
Jeanneke is ziek en wil bronwater. Louis gaat er halen. Hij moet daarvoor door de sneeuw en van de kou - en van lieverlee - belandt hij in café 'De Jaegher'. Daar begint hij 'schietbak' te spelen en hij drinkt. En 't is geen bronwater dat hij drinkt. Eerst verliest hij bij het spel, dus moet er nog eens worden gespeeld. En omdat hij dan wint, komt er een 'belle'. Ondertussen worden er volop druppels aangevoerd. Uiteindelijk verlaat Louis enigszins aangeschoten de herberg en hij komt, mét het bronwater dat hij bijna straal vergeten was, thuis.
Ontroerend? Wacht, het moet nog komen. Waar elke lezer, gevormd door de beelden van de met een deegrol zwaaiende echtgenote van Nero, zich verwacht aan een reprimande van Jeanneke, maakt zij zich, zéér onverwacht, niet boos. '"Och, ge moogt toch ook eens iets hebben in het leven," zei ze.'
Kijk, dat vind ik ontroerend...

42 * 27,25 * 1514

Tussen de populieren langs het Afwateringskanaal vliegt vlak voor mijn wiel een winterkoninkje van links naar rechts over de smalle weg. Op de heuvelrug van Oedelem-Berg zie ik in een tuin een krankzinnige schikking met flessen: hier moet ik eens langskomen met mijn fototoestel. In de Bruggestraat in Oedelem zijn na jaren van verzakkingen en miserie de rioleringswerken begonnen. Ze zullen meer dan een jaar duren, staat op een bord te lezen. De meubelwinkels die zich in dit dorp hebben gevestigd zullen het voelen. Het wordt merkelijk koeler, het begint te waaien: het laatste stuk zal ik tegen de wind in moeten afleggen. In een wei langs het Beernems 'Kassietje' (dat allang geen kasseibaan meer is, maar ik herinner het me wel dat het er ooit een is geweest zodat de naam in mij als vanzelf blijft voortleven) huppelt een ponymerrie met haar jong (een half veulen) naar de stal.

Boontje

Met het citaat hierboven, het motto voor deze 'blog', wordt het boek Memoires van Boontje afgesloten (De Arbeiderspers, 1988). Het is de laatste zin van het laatste stukje dat Louis Paul Boon schreef voor het in Brugge gevestigde Vlaams Weekblad van, toen nog (1977), Frank Van Acker - zoon van staatsman Achilles, latere burgemeester en inmiddels ook al zaliger. Ik heb die memoires bijzonder graag gelezen. Het is zeker niet wat men Grote Literatuur noemt (wat dat dan ook moge zijn), maar ik hou van de onduidelijkheid die Boon als geen ander weet te creëren: is dit nu vermoeid mededogen, flauwe grappenmakerij of superieure ironie? Bovendien zijn de stukjes stilistisch zeer geslaagd: gemaakt om snel te lezen en dus met nergens een hapering en zeer ritmisch, ja, muzikaal opgesteld. Boon schrijft zoals een goede verteller vertelt - en aan goede vertellers heerst er een groot gebrek.

Negenproef

De socialisten komen een week voor de verkiezingen op de proppen met hun 'negenproef'. Eén week is tegenwoordig al de maatstaf bij de berekening: wanneer is iemand of, in dit geval iets, een programma, opgebrand in de 'publieke opinie'. Kijk naar de CD&V: die scoren 'te vroeg' goed in de peilingen. Politiek is zoals wielrennen: een kwestie van pieken. En wat die 'negenproef' betreft: wat overheerst daar, de vorm of de inhoud? Of anders geformuleerd: stelde men vast dat er negen programmapunten waren - en geen acht of tien - en kwam men dan op het idee 'negenproef', of was er eerst die idee, en kwam pas dan de invulling. Diezelfde SP.a gooide hier een folder in de bus met '20 hefbomen'. Een mooi rond getal, niet?