Op een van de foto’s die ik vorige week in Parijs maakte zie ik enkele mensen neerzitten bij de ingang van de Madeleinekerk. Zij zitten op de hoeken van de vierkante zuilbasissen. Een beetje ongemakkelijk zitten is dat, je zou je kunnen afvragen waarom de architect niet wat meer ruimte heeft voorzien. Door bijvoorbeeld de verhouding tussen de cirkel van de zuilomtrek en het vierkant van de basis wat minder strak te tekenen. In plaats van een cirkel die ternauwernood in het vierkant past, zodat je aan de hoeken ongemakkelijk zittende quasi driehoekjes overhoudt, zou je dan een basis hebben die zo ruim is bemeten dat je comfortabel rondom de zuil zou kunnen zitten. En aangezien er in het voorportaal van de Parijse Madeleinekerk heel wat zuilen zijn, zouden daar veel meer mensen kunnen zitten en uitrusten en genieten van de plek dan nu het geval is.
Dat is natuurlijk een pragmatische, hedendaagse redenering. Een die geen rekening houdt met het strikte neoklassieke bouwschema waaraan die architect zich te houden had. Griekse of Romeinse zuilen hadden geen brede basis, dus hebben neo-Griekse of neo-Romeinse zuilen ook geen brede basis. Maar de redenering houdt ook – en het is die overweging die ik hier wil maken – geen rekening met het feit dat het in de laat-achttiende, vroeg-negentiende eeuw, toen deze kerk werd ontworpen en gebouwd, wellicht ondenkbaar was dat kerkgangers, wandelaars, flaneurs, toeristen of wie dan ook zomaar bij de ingang van de kerk zouden neerzitten. De vraag of het makkelijk zitten is op zuilbasissen, heeft die architect zich nooit gesteld.