Langs het kanaal tot het sas van Oudenburg, en dan terug door de polders van Stalhille, Houtave en Meetkerke. Ik rij drie keer in het gezelschap van andere fietsers. Eerst neem ik er een een kilometer of acht op sleeptouw, tot hij afdraait aan de radio, dan volg ik tot aan het keerpunt gedurende één kilometer een US Postal, en de laatste drie kilometer leg ik af in het spoor van een afgetrainde dertiger uit Oostende, die elke dag na zijn werk, zegt hij, tachtig kilometer wegmaalt, nochtans zes maanden heeft ‘stilgelegen’ en vorig jaar zowel De Ronde Van Vlaanderen als Parijs-Roubaix heeft gereden… De edities voor wielertoeristen weliswaar, maar toch.
Op de heenweg zie ik hoe in het kanaal een aalscholver zijn vleugels te drogen uitspreidt. Op de terugweg: een roofvogel. Zoals alle roofvogels die ik niet onmiddellijk weet te determineren en die dus – in onze contreien – geen uil, torenvalk, buizerd, wouw of sperwer zijn, houd ik hem maar voor een kiekendief. Een man op een brommer heeft het beest, dat achterna wordt gezeten door een paniekerige leeuwerik, ook gezien en houdt halt. Hij ziet dat ik de vogel heb gezien, én dat ik heb gezien dat hij hem heeft gezien, én dat ik heb gezien dat hij heeft gezien dat ik hem, de vogel heb gezien. Dat schept een band.
De baan van het kanaal naar Stalhille leg ik niet zo vaak af. Het is tegen wind en ik weet dat ik ergens rechtsaf moet maar ik weet niet precies waar. Het lijkt in elk geval verder dan ik dacht. Op een gegeven ogenblik – hoe het komt weet ik ook al niet – dreint het oeroude kleinkunstlied ‘De onverbiddelijke zoener’ van Lamp, Lazarus en Kris door mijn kop. En precies dan sla ik verkeerdelijk een baantje rechtsaf dat blijkt een uit de kluiten gewassen oprit naar een alleenstaande boerderij te zijn. ‘De onverbiddelijke zoener…’, zing ik mentaal, terwijl ik merk hoe – ik maak al aanstalten om rechtsomkeert te maken want ik heb mijn vergissing ingezien – achter het raam een gordijn opzijgaat en een stoer vrouwspersoon zich opmaakt om mij wellicht niet al te vriendelijk te woord te staan. Ik maak dat ik wegkom.