Ja!, een eerste piekje. Hep flink op die grrrrote mole doorgedouwd. (Weet u hoe het komt dat Hollanders – Tim Krabbé, Peter Winnen – het best over wielrennen schrijven? Ik wel: omdat het land waarin ze trainen moeten zo saai is, ze vluchten als vanzelf in hun gedachten. Het poldergevoel, het is me zeer vertrouwd: ik schrijf ook terwijl ik fiets.) Ik haal dus 31 gemiddeld, hoewel ik word afgeremd door tientallen vliegjes die het op m’n ogen hebben gemunt, door de observatie van een witte koe die door de ondergaande zon roze wordt gekleurd, door een peloton motorrijders waarin ik vlak voor Donk verzeild geraak, door de hemeltergend eentonige muziek in m’n oortjes: The Hilliard Ensemble geeft de religieuze liederen uit het Praagse ‘Codex Speciálník’ (ca. 1500) ten beste – ik zwichtte in de discotheek voor die toch wel gekke titel. Bij het ‘Gloria’ van een anonieme componist heb ik er genoeg van en berg ik mijn ambulante geluidsinstallatie op in een van de rugzakjes van mijn koerstrui. Van de weeromstuit duikt ‘De onverbiddelijke zoener’ weer op (hardnekkige deuntjes achtervolgen mij altijd een paar dagen, waarna ze weer verdwijnen). Ik probeer dat liedje te verdrijven door middel van een mentale reproductie van een bezwerende PJ Harvey-song, Angelene, wat me dan, via ‘de blonde sexmachine’ weer doet denken aan Peter Koelewijn (‘Hoe lang ken ik jou al Robby’)… De gedachten staan nooit stil. En ik maal maar door en maal maar door en moet me haasten om voor het donker thuis te zijn.