maandag 31 oktober 2011

gisteren en vandaag 303

Van gisteren wil ik onthouden dat we vlak voor de grensovergang in Rekkem twee dode vossen op de pechstrook zagen, dat we de queue bij de Diane Arbus-tentoonstelling in het Jeu de Paume te lang vonden en dat we dan maar naar het straatjeslabyrint van de marché aux puces in Saint-Ouen trokken.

Vandaag gaan we naar de Münch-tentoonstelling in het Centre Beaubourg en daarna verlaten we Parijs, we zien wel waar we uitkomen.

2670 / Via Bari 107

Bari - 110730

over essays 2

De wereld is groter


Stefan Hertmans, ‘De taal van de ander’ (2009), in De mobilisatie van Arcadia, pp. 38-59

Stefan Hertmans heeft het niet begrepen op te enge en verengende nationalismen. Zonder zich daarom een adept te voelen van een nostalgisch of ouderwets belgicisme – je kunt het nationalisme ook afwijzen om andere reden, bijvoorbeeld pragmatische –, en zonder zich iets aan te trekken van het feit dat hij met zijn standpunten in de ogen van de achterban van Vlaams Belang en de Nieuw-Vlaamse Alliantie een linkse elitist is, laat hij op kritische wijze zijn licht schijnen over de radicalisering aan beide zijden van de Belgische taalgrens. Hij doet dat in een essay dat oorspronkelijk is geschreven voor Le Monde. België voor buitenlanders (Fransen) en voor Franstalige Belgen verklaard.

Niemand twijfelt eraan dat er zich de jongste jaren een radicalisering heeft doorgezet. Vlaanderen hanteert tegenwoordig zonder enige schroom het economische argument dat het zelfstandig nog beter zal boeren dan het nu al doet; de Franstaligen plooien zich terug op een schier primitief solidariteitsgevoel, uitvloeisel van een nog altijd sterk syndicalisme, op een min of meer vermeende culturele verwantschap met Frankrijk (waarbij de Franse desinteresse – een beetje pijnlijk – zwaar wordt onderschat), en op een vooruitstrevend entrepreneurschap dat – uit pure noodzaak – progressiever is dan in het soms wat indommelende Vlaanderen. Ondertussen is de kloof tussen beide landsgedeelten nooit zo groot geweest: we spreken elkaars taal niet meer, we kennen elkaar niet meer, we willen elkaar niet eens meer kennen.

Twee samenlevende volkeren die elkaars kranten niet lezen, kweken al gauw karikaturen van elkaar.


En boven die kloof balanceert Brussel in een heikele spreidstand. Brussel, zogezegd de hoofdstad van Vlaanderen maar met geen tien procent Nederlandstalige inwoners. Brussel, zoekend naar een relatie met Wallonië en zich ontwikkelend tot een polyglot metropolitaan kluwen met een totaal andere realiteit dan in de twee grote territoriale entiteiten van het land. Brussel, uitdijend ook – waarbij het een deel van zijn problemen naar de zogenaamde Rand exporteert. ‘Brussel-Halle-Vilvoorde’, het adagium klinkt u vast vertrouwd in de oren.

Als België splitst, moeten de Vlamingen zich met betrekking tot Brussel geen illusies koesteren, aldus Hertmans, die zelf in de Brusselse periferie woont: het overwegend Franstalige Brussel zal aansluiting zoeken bij Wallonië. Culturele affiniteiten zullen daarbij zwaarder doorwegen dan economische belangen. Trouwens, op basis waarvan zouden de Vlamingen eigenlijk Brussel claimen? Op een culturele elite na kennen ze Brussel niet, willen ze Brussel niet eens kennen.

Hertmans kan geen rabiaat antinationalisme worden verweten. Hij is genuanceerd en bloemleest uit zijn woonomgeving enkele pertinente mistoestanden waarbij nog steeds ontegensprekelijke rechten en aanspraken van Vlamingen systematisch worden miskend. Maar hij gispt de Vlaming ook omdat de Vlaming moeilijk kan verwachten dat de Franstalige Belg Nederlands zou leren (met het leren van elkaars taal begint in elke cultuur de integratie) omdat hij, de Vlaming, in een moeras van dialecten verzuipt.

Hier kan ik het niet mee eens zijn. De Vlaming spreekt wél Nederlands. Een soort van Nederlands, maar Nederlands. Wellicht een Nederlands dat Nederlandser is dan het Nederlands van de Nederlanders. Hij spreekt in elk geval veel minder dialect dan pakweg een generatie geleden. Het door Geert van Istendael ‘verkavelingsvlaams’ genoemde Nederlands mag dan lelijk zijn en schematisch (oe noemde gij?) – het heeft het voordeel dat veel meer Vlamingen zich voor elkaar begrijpelijk kunnen opstellen dan vroeger en dat dus anderstaligen gemakkelijker aansluiting zouden kunnen vinden indien ze daartoe bereid zouden zijn. Terecht merkt Hertmans op dat de Turken in Gent, toch zij die dat willen of voor hun commercie nodig hebben, wél in staat blijken om Nederlands te leren.

Hertmans hekelt de zelfgenoegzaamheid van de Vlamingen. Het rancuneuze, arrivistische, arrogante zich wentelen in de welstand. De verbruining van het proletariaat, dat al lang – nauwkeuriger: sinds het rijk is – niet meer solidair wenst te zijn. Het Vlaamse zich niet openstellen voor de multiculturele realiteit. Het flamingantisme gedijt meer op liberalisme en culturele wraakgevoelens dan op culturele openheid.

Het flamingantenargument dat België een artificiële constructie is, snijdt volgens Hertmans geen hout: ‘De unieke versmelting van Latijnse en Germaanse elementen die typisch is voor de Belgische identiteit, dateert van lang voor 1830.’ De hybride Belgische cultuur is dus organisch en niet artificieel, wat de separatisten ook mogen beweren. Het is de huidige separatistische overdrijving van de verschillen die artificieel is, aldus Hermans. Met de Vlaamse Beweging, die reeds eind achttiende eeuw, dus voor het ontstaan van de Belgische staat, was ontstaan en die in de twintigste eeuw emancipeerde, hebben de Vlamingen hun burgerschap, als meerderheid van dit land, zonder één gewelddaad geëist en gekregen. Daarvoor kun je alleen maar respect opbrengen. Wat echter nu de geesten zo intens verdeelt, is historisch gezien, en zeker in de Europese context, volstrekt futiel, maar het ligt symbolisch erg gevoelig. ‘De mens is nu eenmaal een semiotisch dier.’

De nationalistische Vlaming streeft volgens Stefan Hertmans de verkeerde doelen na:

In een tijd waarin de Vlamingen ongeveer alle rechten hebben verworven waarop elk volk democratisch gesproken recht heeft, maken ze zich nerveuzer dan ooit om drie dingen: de protectie van hun rijkdom via afbouw van de federale regering (dat wil zeggen: ze willen geen cent meer betalen op federaal niveau voor de ziekteverzekering en de pensioenen, want dat komt via de gelijke verdelingssleutel de armere Walen ten goede); ze willen een rigide, vrij egocentrische toepassing van het taalprincipe in de Rand rond Brussel, ongeacht de internationalisering van de regio; ze willen absolute gelijkberechtiging in Brussel, maar beschouwen investeren in de stad als toegeving aan de Franstaligen. Deze drie factoren vormen de oorzaak van de hedendaagse frustraties. Het enige wat volgens de Vlaams-nationalisten nog zin heeft, is de versnelde ontbinding van België via een systematische politiek van self-fulfilling prophecy (alles saboteren en vervolgens uitroepen: ‘Zie je wel dat België niet meer werkt’). Het einddoel is een onafhankelijk Vlaanderen dat uiteraard rijk, voorspoedig, vriendelijk, eentalig Vlaams zal zijn, kortom: het Zwitserland aan de Noordzee.

Maar ook voor de Walen is Hertmans niet mals. De manier waarop ze alle Vlamingen over één kam scheren, grenst aan – over overschrijdt de grens van – ‘cultureel racisme’.

Beter zou het zijn te luisteren naar elkaar en te leren van de verschillen in plaats van elkaar zeer veralgemeniserend voor, respectievelijk, ‘fascisten’ en ‘profiteurs’ te verslijten. Van de vroegere bereidheid om minstens naar compromissen te zoeken, en ze af en toe te vinden, blijft er, aldus Hertmans, niet veel meer over. We zijn verstrikt geraakt – en dan houdt het essay nog geen rekening met de vijfhonderd dagen dat de regeringsonderhandelingen nu (eind oktober 2011) al duren – in een oppositionele logica waarin zelfs de dialoog nauwelijks nog mogelijk is.

In een globaliserende wereld is het ‘regionalistisch egocentrisme’ achterhaald. Daarvoor is de wereld te groot. Bovendien kan het hybride België in Europa een voorbeeldfunctie hebben, zeker voor homogeen nationale en nationalistische staten die de neiging hebben om op zichzelf terug te plooien. De heterogeniteit van dit land zou een troef kunnen zijn, in plaats van een nadeel.

zondag 30 oktober 2011

een dag op het stembureau

Italo Calvino wijst in de novelle Een dag op het stembureau (La giornata d’uno scrutatore, 1990, vertaling Linda Pennings) enkele zwakke plekken aan van ons democratisch bestel. Het verhaal speelt zich af in Turijn, 1953. Italië is nog niet lang bevrijd van het fascistisch juk. De linkse intellectueel Amerigo Ormea maakt deel uit van een stembureau in de psychiatrische instelling Cottolengo. In deze onderwereld, waarop maar weinig gangbare categorieën van toepassing blijken, onderwerpen manifest ontoerekeningsvatbaren zich aan de op dat ogenblik geldende stemplicht. De christen-democraten hebben alles in het werk gesteld om het volledig ‘electoraal reservaat’ aan te spreken. Tijdens het inspecteren van de wee makende nonnenpaspoortfoto’s en het onder ogen krijgen van schrijnende specimina van het menselijk ras, ziet Ormea zijn prinicpes een voor een sneuvelen. Tot hij uiteindelijk ‘onder zijn voeten de leegte [voelt] gapen van de zinloosheid van alle dingen’. Een ontnuchtering kortom voor deze doorgewinterde hegeliaan en bedreven dialecticus, die zichzelf beschouwde als ‘laatste anoniem erfgenaam van het achttiende-eeuws rationalisme’.

Calvino’s vragen stemmen tot nadenken. Binnen de muren van het instituut, dat architectonisch niets anders uitstraalt dan een misselijk makende grauwheid, lijkt het of de democratie, luttele jaren na een euforische heropstanding, alweer alle levendigheid heeft weggebureaucratiseerd. Ormea denkt nostalgisch terug aan de jaren vlak na de bevrijding, toen iedereen ‘meer geïnteresseerd [leek] in algemene dan in persoonlijke problemen’, een inderdaad adequate omschrijving van wat democratie óók zou moeten inhouden. Ormea ‘bedacht dat alleen die pasgeboren democratie de naam van democratie verdiende’. Deze particuliere bespiegeling voert naar bredere, quasi biologisch-evolutionaire horizonten: ‘Telt dan van alles alleen het moment waarop het begint, wanneer alle krachten gespannen zijn en er niets dan toekomst bestaat?

De grauwheid (het ‘democratische’, in een welbepaalde betekenis van dat woord) van het Cottolengo doet in Ormea een ‘kwellende behoefte aan schoonheid’ ontstaan. Dit leidt al evenzeer tot bespiegelingen op een algemener niveau: ‘als je de schoonheid te hoog in de rangorde van waarden plaatst, is dat niet al een eerste stap in de richting van een onmenselijke beschaving, die de mismaakten veroordeelt om van de rotsen te worden gegooid?’ Ook hier blijkt dat in het hart zelf van het democratische het ondemocratische besloten blijft.

De zaken worden er voor deze generaliserende piekeraar Ormea niet rooskleuriger op wanneer zijn vriendin Lia hem tijdens de middagpauze op de hoogte brengt van het uitermate particuliere feit van haar, door hen beiden niet gewenste, zwangerschap. Terug in het instituut brengt de aanblik van een vader die, bewogen door niets anders dan belangeloze en onvoorwaardelijke liefde, zijn demente zoon komt bezoeken, de louterende verzoening. Ormea begrijpt ‘hoe dezelfde betekenis van het woord liefde dingen kon bevatten als dat wat hij met Lia deelde, en het zwijgende zondagsbezoek in het Cottolengo van de vader aan zijn zoon’. Een troost die hem, al was het maar voor even, van alle dialectische beslommeringen bevrijdt.

Italo Calvino bracht in deze filosofische novelle zonder al te veel literaire pretenties een duizelingwekkende hoeveelheid op de man af geformuleerde, uit evenwicht brengende vragen samen.

Italo Calvino, Een dag op het stembureau, Bert Bakker, Amsterdam, 79 blz., BEF 495

deze recensie verscheen in Kunst & Cultuur, oktober 1994

gisteren en vandaag 302

Van gisteren wil ik mij het mooie herfstweer herinneren met het mooie licht – bruin, rood, grijs onder een zware lucht – waarin ik met S. in het Ryckeveldebos een harmonieuze wandeling maakte.

Vandaag gaan we naar Parijs. Vandaag bezoeken we er de Diane Arbus-tentoonstelling in het Jeu de Paume.

2669 / Via Bari 106

Bari - 110729

reactie

Da's verdorie een inzicht dat doordringt, Pascal.


Didier

zaterdag 29 oktober 2011

proza in huis 191-195 / getekend 74-75

191
Italo Calvino
Een dag op het stembureau
vertaald uit het Italiaans door Linda Pennings

Bert Bakker, 1994
79 p.
25 april 1994, Brussel
0

eigen stempel en nummer (‘599’) in rode inkt; bevat talrijke met potlood aangebrachte aantekeningen en onderstrepingen, en ook twee tekeningen, een van een kind op p. 19 en een van een in een kring op de grond gezeten gezelschap op p. 70; ter hoogte van p. 26 een visitekaartje van ‘DE SCHOUWVEGER’ als bladwijzer



gelezen in juni 1994 en gedeeltelijk in oktober 2011


192
Italo Calvino
La Spéculation immobilière
vertaald uit het Italiaans door Jean-Paul Manganaro

Seuil, 1990
143 p.
13 april 2011, Caen
5 euro

geen bijzondere kenmerken

ongelezen


193
Italo Calvino
Palomar
vertaald uit het Italiaans door Jean-Paul Manganaro

Seuil, 1985
128 p.
13 april 2011, Caen
5,50 euro

een kasticket van de Carrefour als bladwijzer ter hoogte van bladzijde 25; een gedroogde klaproosbloem ter hoogte van de bladzijden 53 en 122; boterbloem 68; samengesteld blad (lijsterbes?) 86; bloem (rolklaver?), met een vlek op het papier 116; nog een blad 124

gedeeltelijk gelezen in juni 2011



194
Italo Calvino
Contes italiens/Fiabe italiane
vertaald uit het Italiaans door Nino Frank

Seuil (Folio bilingue 50), 1995
177 p.
niet door mij verworven

geen bijzondere kenmerken

ongelezen


195
Italo Calvino
Onze voorouders
vertaald uit het Italiaans door Henny Vlot

Bert Bakker, 1986
423 p.
12 augustus 1988, Brugge
250 frank

geen bijzondere kenmerken

gelezen in augustus 1988

mijn woordenboek 337

ANTWOORD
Je kunt de waarde van een relatie tussen twee mensen goed inschatten aan de hand van de vragen die worden gesteld en de antwoorden die worden gegeven. Uitgebluste koppels en oppervlakkige kennissen vragen hoe het is, hoe het met de gezondheid is, op het werk, met de kinderen. Vaak stellen zij de volgende keer dat zij elkaar ontmoeten dezelfde vragen: zij zijn de antwoorden vergeten. Of ze hebben ze nooit in zich opgeslagen omdat ze niet eens ernaar geluisterd hebben. Die antwoorden, trouwens, hadden toch al niet veel om het lijf want zij werden obligaat gegeven. Met deze gesprekjes besnuffelen en vlooien wij elkaar meer uit – zoals ook de beesten doen – dan dat wij elkaar werkelijk existentieel benaderen, laat staan dat wij ook maar iets van de kloof zouden dichten die mensen altijd apart houdt en fundamenteel eenzaam maakt.

Je kunt voor de ander een grotere belangstelling en dus respect aan de dag leggen. Bijvoorbeeld door hem, of haar, een goede, gemeende, juiste vraag te stellen – waarop desgevallend een omstandig, nooit pasklaar, antwoord kan volgen dat vermag mensen nader tot elkaar te brengen.

Dan wordt duidelijk dat nieuwsgierigheid verder voert dan verworven kennis. Dat vragen soms interessanter kunnen zijn dan antwoorden. Dat antwoorden die nieuwe vragen oproepen de essentie van het menszijn en het samenzijn van mensen raken.

Een antwoord hoeft overigens niet altijd verbaal te zijn. ‘Geen woorden maar daden.’ Je kunt antwoorden met handelingen, met gedragingen, met een houding. Net zomin hoeft de vraag een uitgesproken vraag te zijn. De vraag kan een situatie zijn, iets nieuws of onvoorziens, een probleem. De vraag is bij uitbreiding – en à la limite – het leven zelf. Of nauwkeuriger: het feit van in leven te zijn. Dan is je leven het antwoord. De manier waarop je leeft, wat je met je leven doet.

gisteren en vandaag 301

Van gisteren zal ik mij ongetwijfeld herinneren dat ik mijn zorgvuldig bewaarde en bij alle verhuizingen achter mij aan gesleepte houten kist met predigitale teksten en foto’s die dateren vanaf halfweg de jaren zeventig uit de ondergelopen kelder naar boven sleepte, het slot openbrak (want de sleutel is al geruime tijd zoek) en vervolgens een blik kon werpen op de schimmelgeworden vergankelijkheid.

Vandaag ga ik, voor de middag, lezen en schrijven, en, na de middag, wandelen met S.

2668 / Via Bari 105

Bari - 110729

vrijdag 28 oktober 2011

over essays 1

nieuwe rubriek!

Louis Ferron, ‘Overlevingsmachines als ideologisch instrument’, uit: De hemelvaart van Wammes Waggel (1978), opgenomen in: Joost Zwagerman (samenst.), De Nederlandse en Vlaamse literatuur vanaf 1880 in 200 essays, pp. 782-786



Overleveringsmachines

Louis Ferron wandelde in de vroege jaren vijftig door de duinen tussen Zandvoort en IJmuiden. De restanten van de Duitse bunkers fascineerden hem. De betonnen monsters leken hem méér dan functionele verdedigingsmachines. Zij beschikten over een architectonische esthetiek en hielpen zo de ideologie van het nazisme uitdragen. De bunkers waren, zo bekeken, niet alleen overlevingsmachines maar ook overleveringsmachines.

De esthetiek van de bunker is gelegen in zijn gelijkenis met de ridder, de middeleeuwse gevechtsmachine. De metafoor van de gevechtsmachinemens, een radertje in de totale oorlog, is van Ernst Jünger. De bunkers zijn steengeworden ridders. Hij heeft ogen, die vuur kunnen spuwen…

Daar houdt de gelijkenis op. De bunker heeft geen oren, geen benen en armen… De gelijkenis die Ferron ziet tussen een bunker en een ridder is geforceerd.

Ook dat de bunker de uitdrager zou zijn van de nazistische ideologie omdat hij in de bodem verzonken ligt, is bij de haren getrokken. De bunker zal zichzelf niet bij de eigen haren uit die bodem kunnen trekken want hij heeft geen haren.

Ferron verliest in dit essay de pedalen.

Voorgaande generaties gaven hun ideologieën vorm in baksteen, zandsteen, marmer en cement. Er valt natuurlijk oeverloos te filosoferen in hoeverre de materialen die de architectonische vorm aan die filosofie moesten geven op hun beurt weer de vorm van de ideologie bepaalden. Feit is in ieder geval dat het gewapend beton werd uitgevonden in de periode waarin het westers imperialisme en nationalisme in opmars waren, in 1867 om precies te zijn. Verbanden zou ik niet zo direct durven leggen, maar het gewapend beton bleek in ieder geval het medium bij uitstek om de architectonische aanvals- en verdedigingsdromen van het Derde Rijk vorm te geven.

Dat is natuurlijk klinkklare nonsens. ‘[O]everloos […] filosoferen’; ‘[f]eit is in ieder geval; geen verbanden durven leggen maar toch stellig poneren (‘in ieder geval’): de redeneertrant van Ferron raakt kant noch wal. Dit mottige essay ontspoort helemaal wanneer hij in de slotalinea een esthetische gelijkenis meent te moeten ontwaren tussen de nazibunkers en de architectonische esthetiek van de jaren dertig, zoals die werd verwezenlijkt in, bijvoorbeeld, bepaalde bioscopen, neergezet volgens de principes van een ‘lichtelijk geproletariseerde burgerlijke smaak’ – wat dat ook moge betekenen. (Ferron had het over art deco moeten hebben, maar hij heeft de term blijkbaar niet meteen klaar.) Het besluit is hilarisch overtrokken: de nazi’s hebben zich bij het bouwen van hun bunkers laten beïnvloeden door de design van de cinema’s ‘Alhambra, Corso en Cinéma Palace’, waardoor we kunnen besluiten dat er een mengeling is ontstaan van ‘soldatenstijl en bordeelstijl’. Ferron besluit dan ook hoogdravend en een beetje te enthousiast:

De valse noot in de harde ideologie. Bunkers zijn en blijven tenslotte mensenwerk.

Ferron vergaloppeert zich hier en haalt verschillende zaken en registers door elkaar. Wat hij wilde zeggen, was niet veel meer dan dat je bunkers mooi kunt vinden, ook al zijn het oorlogsmachines en daarenboven bouwsels die door de nazi’s zijn neergezet. Dat ze een ideologie uitdragen – dat maakt hij nergens duidelijk. Ook de Fransen hebben bunkers gebouwd, en die vertoonden grote gelijkenissen met die van de Duitsers – terwijl de Fransen toch voor andere ideeën vochten en sneuvelden.

driekleur 71

De korenvelden werden van groen geel en in de weiden graasde zwart vee. Steeds maar weer staken we stroompjes over met wilgen en pampa-gras. De huizen van de estancia’s zonken weg achter schermen van populier en eucalyptus. Sommige van de huizen hadden daken van gewelfde dakpannen, maar de meeste waren van metaalplaat, roodgeschilderd.

Bruce Chatwin, In Patagonië, 12

facebookbericht 292

voor mijn mannelijke facebookvrienden: nu weet je precies wat je niet moet doen als je ‘haar’ echt niet ziet zitten! niet vergeten! niet doen! dank u, Standaard On Line!

getekend 73

facebookbericht 291

zolang je het verstrekken van de nodige informatie laat afhangen van diegenen die er wel bij varen de informatie niet te verstrekken, zul je dit soort problemen blijven hebben - 'vind ik leuk' dat het een liberaal overkomt

driekleur 70

Maar nu schitterden en fonkelden ze overal om ons heen. In het blauw van hun rug, met de onregelmatige bruinzwarte strepen dwars eroverheen, flonkerden purperrode en groengouden pailletten, een iriserend kleurenspel, waarvan wij bij de gevangen vissen al vaak hadden opgemerkt dat het in het uur van hun dood, ja, zodra ze maar werden aangeraakt door de vreemde, droge lucht, snel verbleekt en in een loden waas uitdooft.

W.G. Sebald, Campo Santo, 216

gisteren en vandaag 301

Van gisteren wil ik de mooie anekdote onthouden die L. vertelde over een paar paarse bottines, maar ook wil ik onthouden dat er – zo leerde ik uit een natuurdocumentaire op tv – op Madagaskar een spin bestaat die met zijdedraad een slakkenhuisje tot in een struik weet op te hijsen om er vervolgens in te gaan schuilen tegen de hitte, dat de stralenschildpad er op het punt van uitsterven staat en dat de drie meter hoge olifantsvogel al van het eiland is verdwenen. Ik wil ook onthouden hoe ik door W.G. Sebald in Campo Santo op het spoor werd gezet van W of de jeugdherinnering van Georges Perec, een boek dat ik tien jaar geleden heb gelezen zonder er al te veel van te begrijpen en dat zelf in verband moet worden gebracht met In Patagonië van Bruce Chatwin, een schrijver wiens wereld zich nog voor mij moet openen. Ik zou mij 27 oktober 2011 kunnen herinneren als een dag die veel lucider is geworden dan ik had kunnen verwachten toen ik om vijf uur in de ochtend na drie uur slaap met haarpijn opstond.

Vandaag wil ik zelfzuchtig genieten van een vrije dag.

2667 / Via Bari 103

Bari - 110729

donderdag 27 oktober 2011

2666 / Via Bari 102

Bari - 110729

gisteren en vandaag 300

Van gisteren zou ik me kunnen herinneren dat de match AA Gent-Club Brugge waarnaar ik heb zitten kijken op 4-4 eindigde en dan na verlengingen en strafschoppen door Gent werd gewonnen.

Vandaag moet ik werken.

facebookbericht 290

het warm water opnieuw uitgevonden - het verband tussen gamen (a) en impact op de hersenen (b) is nu wetenschappelijk bewezen; nu nog tussen impact op de hersenen (b) en feitelijk geweld (c), en dan kunnen we eindelijk concluderen: (a) -> (c), waarna we nog een jaar of tien kunnen palaveren over hoe we aan preventie kunnen werken -- terwijl iedereen toch al lang weet dat 'geweldgames afstompen'?

woensdag 26 oktober 2011

wolken 189-211

José Saramago, Het jaar van de dood van Ricardo Reis



189


De reiziger kijkt naar de laaghangende wolken, vervolgens naar de plassen op het hobbelige terrein, het water in het dok, vol olievlekken, schillen en allerhande afval, en dan ziet hij ineens een paar oorlogsschepen, onopvallend, die hij hier niet had verwacht, per slot van rekening horen zulke vaartuigen op volle zee […] (11)


190


[…] hij zag hoe er een muntstuk van tien shilling in zijn uitgestoken rechterhand werd gedrukt, stralender dan de zon, eindelijk was het de dagvorstin gelukt de wolken te verdrijven die laag boven Lissabon hingen. (12)


191


Er viel nog slechts sporadisch een druppel water uit de lucht maar er was geen streepje blauw te bespeuren, de wolken hadden elkaar niet losgelaten, vormden één uitgestrekt loodgrijs dak. (13)


192


Iets verderop is het helemaal opgehouden met regenen, het regende en nu regent het niet meer, achter Luis de Camões tekent zich een witte opklaring af, een nimbus, en daaraan kun je zien wat woorden zijn, nimbus betekent zowel regen als wolk als stralenkrans, en aangezien de bard God niet was en ook geen heilige, en de regen voorbij is, zijn het alleen de wolken die bij het overdrijven gaten hebben laten vallen, verwacht maar geen wonderen van Campo de Ourique of Fátima, niet eens dat doodgewone wonder van een blauwe lucht. (29)


193


Het halfduister van de kamer is dichter geworden, er zal wel een donkere wolk overtrekken, een pikzwarte nimbus van het soort dat gebruikt werd voor de zondvloed, de meubels vallen in een plotselinge slaap. (43)


194


[…] door de sleuven van de tramrails stromen nog waterbeekjes, de elementen willen maar niet bedaren, de wind waait, de wolken drijven, over de regen zullen we het maar niet hebben, die is er zoveel gevallen. (55)


195


Men pleegt van de zon te zeggen dat ze van korte duur is als de wolken die haar hebben doorgelaten haar onmiddellijk weer verbergen, laat men dan ook zeggen dat deze bui van korte duur was, kort maar krachtig […] (57)


196


[…] hij is waarschijnlijk niet gelukkig, ofschoon zijn gezicht soms opklaart, zo’n beetje als deze sombere kamer, wanneer de wolken het zonlicht doorlaten valt hier een soort maanachtig schijnsel binnen, geen echt daglicht maar licht dat de schaduw is van licht […] (80)


197


[…] als het waar is dat Juno soms de vorm aanneemt van een wolk, dan is het niet minder waar dat niet alle wolken Juno zijn […] (138)


198


Ginds, in het land overzee, het land van Álvares Cabral, waar de lijster zingt en het Zuiderkruis schittert, onder die stralende hemel en in de hitte, want ook al is het bewolkt, het is altijd warm […] (151)


199


Het is bewolkt, aan de frisse kant […] (174)


200
Wie beweert dat de natuur zich niets aantrekt van het lijden en de zorgen der mensen weet niets van de mensen en niets van de natuur. Ieder verdriet, hoe kortstondig ook, iedere migraine, ook al is die van de lichtere soort, haalt onmiddellijk de sterren uit hun baan, verstoort de regelmaat van het tij, vertraagt het opkomen van de maan en, vooral, brengt de luchtstromen in het ongerede, het stijgen en dalen der wolken, er hoeft maar een stuiver te ontbreken aan het bijeengespaarde bedrag voor het betalen van een rekening op de vervaldag of hevige rukwinden steken op en de hemelsluizen openen zich, de hele natuur leeft mee met de benarde schuldenaar. (180)


201


Achter in de straat zijn de palmbomen van Alto de Santa Caterina al te zien, van de bergen aan de overkant van de rivier stijgen zware wolken op, net dikke vrouwen bij het raam, een beeld waarvoor Ricardo Reis vol verachting zijn schouders zou ophalen, in poëtisch opzicht bestaan wolken nauwelijks voor hem, omdat ze soms schaars, soms vluchtig, wit en zinloos zijn, als het regent is de hemel donker geworden omdat Apollo zijn gezicht heeft bedekt. (210)


202


Hij keerde terug naar de voorkant, de slaapkamer, keek door het vuile raam naar de lege straat, de lucht betrokken nu, daar brulde, bleek afstekend tegen de loodkleurige wolken, Adamastor in stilte, een paar mensen stonden naar de boten te kijken, af en toe hieven ze hun hoofd op om te zien of het ging regenen […] (211)


203


Nu het bewolkt is, wordt het vroeger donker. (213)


204


Hij liep eerst naar het raam om te zien wat voor weer het was, bewolkt maar het regende niet […] (223)


205


Verkwikt door de frisse lucht, genietend van zijn warme sjaal en van het feit dat er niemand op straat was, liep Ricardo Reis naar het uitzichtpunt om naar de rivier te kijken, de bergen aan de overkant, zo ongelooflijk laag van hieraf gezien, het zonlicht dat in banen over het water streek, overeenkomstig het voortrollen van de laaghangende wolken. (223)


206


[…] de figuur is net een mens met dat rechte lijf, die gespreide armen, de cirkelboog bovenaan die het hoofd of het brein vormt, hij ligt op de stenen naar de wolken te kijken […] (226)


207


[…] het was bewolkter geworden maar boven de riviermonding hing een brede strook blauw, mooi om vandaag binnen te varen met de stoomboot uit Rio de Janeiro. (227)


208


Ricardo Reis kijkt op zijn horloge, iets na vieren, het raam is dicht, er zijn weinig wolken en ze drijven hoog over […] (237)


209


Op de rand van het trottoir kijkt Ricardo Reis besluiteloos omhoog, het is betrokken, voelt vochtig aan, maar de wolken lijken, ook al hangen ze laag, geen regen te brengen. (263)


210

[…] ze kunnen ongestraft hun uitvallen en schijnstoten uitvoeren, vlak onder het wolkendek, en ze hoeven niet eens te doen alsof ze bommen en gasgranaten afgooien […] (331)


211

Het is warm. Fátima, die kokende ketel, was de eerste voorbode van de hondsdagen geweest, maar daarna werd het weer bewolkt, begon het zelfs te miezeren, alleen was het waterpeil in de laaglanden definitief gezakt, van de immense binnenzee is niet meer over dan enkele poelen brak water dat in de zon geleidelijk verdampt. (337)

driekleur 69

Het aantrekkelijke grafstuk van vrouwe Yolente Belle uit het Belle Godshuis van Ieper werd geschilderd rond 1420, jaren waarin Ban Eyck wellicht al druk aan het experimenteren was met olie verf en vormen. Vrouwe Yolentes gedenkteken in rood, zwart en goud bleef bewaard dankzij de band tussen haar familie en het Godshuis, een hospitaal-met-kapel dat in 1276 gesticht was door haar voormoeder Christine de Ghines, weduwe van Salomon Belle.

Leen Huet, Mijn België, 340

2665 / Via Bari 100

Bari - 110729

gisteren en vandaag 299

Van gisteren heb ik me niets bijzonders te herinneren.

Vandaag moet ik werken.

dinsdag 25 oktober 2011

gisteren en vandaag 298

Van gisteren zal ik iets wat ik hier niet opschrijven kan mijn leven lang onthouden.

Vandaag moet ik werken.

2664 / Via Bari 96

Wachtzaal station Trani - 110729

maandag 24 oktober 2011

wolken 186-188

Sandro Veronesi, XY

186
Ik herinner me precies hoe ik de Rechtbank verliet, die ochtend – eindelijk een helder, fris beeld, met scherpe contouren: het sneeuwt niet meer, de melkachtige wolk is gaan liggen op de bergrug, de hem heeft zich geopend en lijkt te ademen […] (77)


187
Maar het waren dagen van enorme duisternis, dagen van angst, van donkerte, van troosteloosheid, en het leek echt alsof een ziekmakende wolk zich had uitgestrekt over de wereld – in ieder geval over het gedeelte van de wereld dat onze ogen konden omvatten. (129)


188
Met dezelfde striemende wind in mijn gezicht, in eenzelfde soort sneeuwstorm, en net als toen verloren in een eindeloze witte wolk, kreeg ik, toen ik bij de bevroren boom aankwam, een steek in mijn borst en was gedwongen te stoppen. (264)

gisteren en vandaag 297

Van gisteren zou ik kunnen onthouden dat ik het verhaal ‘Een gedenkplaat in de via Mazzini’ van Giorgio Bassani las, en dat we een kwartier van de zon genoten op het strand van De Panne en dat S. zei dat ze altijd naar daar zou willen terugkeren – en dat ik dat zeer goed begreep.

Vandaag moet ik drukproeven corrigeren, een leesclub voorbereiden, praten met P. en S., de leesclub leiden, vanavond spreken met T., en dan met T. en G. – en eigenlijk wil ik vooral: slapen want ik ben moe.

2663 / Via Bari 95

Trani - 110729

'(...) zij trekken wat ze menen te weten zo weinig in twijfel dat ze hem nooit zullen vragen, Is een palm eigenlijk een boom, dokter, ooit zullen ze uit elkaar gaan zonder dat wezenlijke punt van het bestaan te hebben opgehelderd, omdat hij een boom lijkt is de palm een boom, omdat hij leven lijkt is deze boomachtige schaduw die wij op de grond werpen leven.'

José Saramago, Het jaar van de dood van Ricardo Reis, 338-339

zondag 23 oktober 2011

gisteren en vandaag 296

Van gisteren zou ik kunnen onthouden dat H., toen ze klein was, met verwondering naar Mireille Mathieu opkeek omdat zij zo’n rechte froufrou had.

Vandaag gaan we met mijn moeder naar S's moeder in De Panne. Misschien zullen we vanavond op de Eikenberg scrabbelen met T. – want naar Het goddelijke monster kijken we niet meer.

2662 / Via Bari 94

Trani - 110729

reactie

Het werkt voor sommige mensen, ik heb een vriend die het vak onder andere via de boeken van Le Corbusier leerde en al veertig jaar heel mooie meubelen maakt. Een idealist. De jaren vijftig.


E.K.

zaterdag 22 oktober 2011

mijn woordenboek 336

ANTROPOMETRIE

Het komt mij voor dat er een verband bestaat tussen de snelheid waarmee Corbusiers gebouwen verkruimelen en in elkaar zakken en zijn streven om ze te ‘moduleren’ volgens verhoudingen die overeenstemden met de proporties van het menselijk lichaam.

In een van die gebouwen, de Unité d’Habitation in Marseille, zijn er afbeeldingen te zien van de ‘modulor’: een menselijke figuur die als meetlat fungeerde, een 20ste-eeuwse versie van Da Vinci’s ‘Man van Vitrivius’, waarbij Leonardo passerpunt en navel had laten samenvallen.

Wij weten min of meer aan welke rampen we zijn ontsnapt doordat de meeste van Corbusiers (stads)ontwerpen niet werden uitgevoerd. Mooi en boeiend voor een incrowd met zwarte rolkragen en brillen van Hoet – dat zeker, maar de nazi’s produceerden ook interessante architectuur.

Het grote euvel van de architectuur van Le Corbusier is dat ze totalitair was. De verzorgde uitvoering moest wijken voor de idee. Of toch in bepaalde gevallen. Er zijn zeker uitzonderingen, ik denk aan de kapel Notre-Dame du Haut van Ronchamps, een wonder van licht en lichtheid waarin en waarbij je niet anders kunt dan stil en blij worden.


Maar de gelukkig niet gerealiseerde nachtmerries Plan Voisin en Ville Contemporaine, dat was andere koek. Dit rigoureus tot zijn uiterste consequenties doorgevoerde idee zou een flinke hap uit het hart van Parijs, zoals we het vandaag kennen, hebben weggevreten. Zonder pardon.


Wat heeft dit nu te maken met antropometrie? Dit: dat nopens de algemeenheid conclusies trekken uit oppervlakkige kenmerken van het individuele altijd gevaarlijk is. De mens heeft nood aan flexibelere maatstaven. Elke situatie is anders. We weten allemaal tot welke inhumane sociale puinhoop de mede op Corbu’s ideeën gebaseerde buitenwijken in alle steden van de westerse wereld hebben geleid – en nog zullen leiden. Gemeten op de schaal van de mens, is dit geen architectuur op mensenmaat.

Er is trouwens iets bijzonders met de afbeelding van de ‘modulor’ in Marseille. Hij is gebaseerd op de gemiddelde lengte van een manspersoon halfweg de twintigste eeuw. Sindsdien zijn er toch zeker vijf of misschien wel tien centimeter bijgekomen. Met als gevolg dat de ‘modulor’ opvallend klein is, zoals trouwens de plafonds van de Unité d’Habitation bijzonder laag zijn (en de appartementen veel te eng). De absoluutheid van Corbusiers maatstaven steken schril af tegen de veranderlijkheid van de wereld waarin en waarvoor hij bouwde.

Zijn gebouwen, vaak goedkoop gebouwd en naar verluidt ook niet altijd goed gebouwd (zo begon de Villa Savoye al meteen na de oplevering te lekken), degraderen snel. Dat lijkt te sporen met de kortzichtigheid waarmee Corbusier koste wat het koste zijn theorieën wilde laten sluiten.

wolken 184-185

Koen Peeters, De postbode


184
De zon straalt tussen slagroomwolken te Brussel. (117)


185
Vaak liep ik buiten de wolken te bestuderen, hun vormen vergelijkend met stenen op de weg. (133)

driekleur 68

Ducpétiaux hasstte zich meteen naar de stoffenwinkel van François Abts op de hoek van de Grasmarkt en de Heuvelstraat, vlak bij de Grote Markt; hij bestelde er stroken zwarte, gele en rode merinoswol en vroeg de vrouw van de stoffenhandelaar, Marie Lucie Abts, geboren Ermens, ze goed aan elkaar vast te naaien.
[…]

Die eerste Belgische vaandels hebben de bijkomende charme dat ze heraldiek verbinden met humor – een nogal zeldzame combinatie. Zwart, geel, rood, parallel aan de vlaggenstok, zo kennen wij het nationale symbool. Mevrouw Abts’ vlaggen bestonden echter uit horizontale kleurstroken, met rood bovenaan, zwart onderaan. Waarschijnlijk een zo goed als toevallige keuze. De in 1831 ingevoerde Belgische grondwet bepaalde in artikel 125 wel de kleuren van de nationale vlag, maar niet hun richting of volgorde – een slordigheidje. Het gevolg van deze onduidelijkheid was dat er tot in 1838 verschillende types Belgische vlaggen min of meer officieel in omloop waren: horizontaal in de volgorde rood-geel-zwart en zwart-geel-rood, en de huidige verticale vorm, die eerst gebruikt werd voor de marine.

Leen Huet, Mijn België, 314-315

gisteren en vandaag 295

Van gisteren wil ik onthouden dat ik K.'s hartverwarmende brief las en dat we okkernoten aten bij J.

Vandaag gaan we op bezoek bij H. en vanavond met A. naar de film.

2661 / Via Bari 93


Trani - 110729






Piero della Francesca


ontmoeting van schimmen

Voor het verhaal moet u Het jaar van de dood van Ricardo Reis niet lezen. Erg veel gebeurt er niet.

Maar eerst moet u dit weten.

De Portugese dichter Fernando Pessoa schreef in eigen naam, maar hanteerde ook vele andere noms de plume. Niet als gewone pseudoniemen, zoals bijvoorbeeld Alfons De Ridder onder de naam Willem Elsschot onsterfelijkheid verwierf, maar als heteroniemen. Pessoa creëerde ‘personen’ of ‘personages’, elk met een eigen biografie, levensloop, bestemming en zelfs een geboorte- en sterfdatum, en hij liet die personages elk een – onderling zeer verschillend – deel van zijn oeuvre voor hun rekening nemen. Pessoa – overigens betekent die naam in het Portugees ‘persoon’ – dreef het zo ver dat hij zijn ene heteroniem commentaar liet schrijven op het werk van een ander. Of dat hij, wanneer een van zijn heteroniemen ‘stierf’, een ander een in memoriam liet schrijven.

Ricardo Reis was een van Pessoa’s heteroniemen. Zijn sterfdatum had Pessoa vastgelegd op 15 november 1935. Pessoa zelf – die er niet bepaald een gezonde levensstijl op na hield – stierf veertien dagen later. Maar daar trekt Saramago zich niets van aan. De waarheid van een roman hoeft niet samen te vallen met die van de werkelijkheid – en al zeker niet met een werkelijkheid van een onwerkelijkheid. Saramago laat Pessoa eerst sterven. Hij laat Pessoa uit het dodenrijk terugkeren en zet ontmoetingen op tussen Reis en zijn bedenker. Ze hebben dan indringende gesprekken over de liefde, over leven en dood, over poëzie. Vreemd, zult u zeggen, hoe kunnen twee mannen die niet of niet meer bestaan elkaar ontmoeten? U vraagt het zich terecht af. Maar Het jaar van de dood van Ricardo Reis is een roman – en in romans kan net altijd dat tikkeltje meer dan in de werkelijkheid. Vandaar dat romans vaak interessanter zijn.

Wat is nu het verhaal? Reis, verwoed krantenlezer, verneemt dat Pessoa gestorven is en reist van Brazilië, waarheen hij achttien jaar eerder, na de val van de monarchie in Portugal, is gevlucht, naar Lissabon om Pessoa’s graf te bezoeken maar natuurlijk ook omdat hij het heimwee naar zijn thuisstad nooit heeft overwonnen. Hij neemt zijn intrek in een hotel en overweegt om in zijn vroegere thuisstad een praktijk als dokter, wat hij is, op te zetten. Hij blijft een maand of drie in het hotel, begint daar een fysieke relatie met een kamermeisje, Lydia, en wordt verliefd op een jonge vrouw met een lamme hand, Marcenda. Met haar komt hij niet verder dan een platonische verhouding, die geen stand houdt: Marcenda zegt de relatie op wegens het te grote leeftijdsverschil. Reis verhuist naar een appartement met uitzicht op de rivier. Lydia wordt zwanger. Reis leest, ik zei het al, graag kranten en informeert zich zo over de woelige periode in de internationale politiek: de aanloop tot de Spaanse Burgeroorlog en, enkele jaren later, de Tweede Wereldoorlog. Reis loopt een verkoudheid op en sterft.

Het jaar van de dood van Ricardo Reis is een magistrale roman. Saramago is zo virtuoos dat hij er in slaagt om van het op zich onwaarschijnlijke verhaal van de ontmoeting tussen een niet bestaand personage met een dode dichter de kapstok te maken om een visie op Portugal aan op te hangen, maar ook op het Portugese volk (of de volkaard, die ondanks zijn specificiteit beslist ook universele trekken heeft waarin we ons allemaal zeker nog kunnen herkennen), de Europese geschiedenis van dat tijdsgewricht, de politiek, de sociale verhoudingen, het dichterschap en, bij uitbreiding, het kunstenaarschap, geloof en waarheid, en, niet het minst, de liefde. De passages over de liefde behoren tot de ontroerendste die ik ooit gelezen heb. Saramago legt een uitzonderlijk inzicht aan de dag in de psychologie van man en vrouw, en beschrijft vol mededogen de mechanieken van hun seksualiteit.

Saramago brengt dit alles samen in een hecht geheel; hij doet dat met een duizelingwekkende vormbeheersing, een geheel eigen stijl en muzikaliteit, en met humor.

Het jaar van de dood van Ricardo Reis is een boek dat ik nog vele malen hoop te kunnen herlezen, het is een zeer mooi, humaan kunstwerk.

vrijdag 21 oktober 2011

proza in huis 186-190

186
Michel Butor
La Modification

Les Éditions du Minuit, 1957
236 p.
13 januari 1989, Brugge
90 frank

geen bijzondere kenmerken

gelezen (een ander exemplaar) in november 1978

187
Guillermo Cabrera Infante
Drie trieste tijgers
vertaald uit het Spaans door Fred de Vries en Tessa Zeiler

Anthos, 1997
455 p.
geen datum van verwerving
?

geen bijzondere kenmerken

ongelezen

188
Roberto Calasso
Ka
vertaald uit het Italiaans door Els van der Pluym

Wereldbibliotheek, 1998
400 p.
geen datum van verwerving
0

geen bijzondere kenmerken
ongelezen

189
Italo Calvino
Si par une nuit d’hiver un voyageur
vertaald uit het Italiaans door Danielle Sallenave en François Wahl

Seuil (reeks Points R81), 1982
281 p.
16 december 1986, Leuven
175 frank

geen bijzondere kenmerken

ongelezen

190
Italo Calvino
Les villes invisibles
vertaald uit het Italiaans door Jean Thibaudeau

Seuil (reeks Points R162), 1984
192 p.
16 december 1986, Leuven
?

geen bijzondere kenmerken

ongelezen

gisteren en vandaag 294

Van gisteren heb ik niets bijzonders te onthouden.

Vandaag is er leesclub in Knokke. Vanavond komen S. en de kinderen.

2660 / Via Bari 92

Trani - 110729

donderdag 20 oktober 2011

wolken 183

Claudio Magris, U begrijpt dus


183

[…] een rivier die door bochten meandert, wijder en smaller wordt tussen de oevers, al zie je geen oevers, zijn die er niet. Het water schittert even in het licht, verdwijnt in het duister; een wolk, het plafond wordt lager, de bruine vloedgolf stort zich op je, sleurt je mee maar doet je geen kwaad. (23)

2659 / Via Bari 91

Trani - 110727

gisteren en vandaag 293

Van gisteren heb ik niets bijzonders te onthouden – met dien verstande dat ik, indien ik dan heb gedacht: 'Dat moet ik onthouden', het nu alweer vergeten ben.

Vandaag moet ik werken, en ook de leesclub van morgen over José Saramago voorbereiden.

driekleur 67

De menigte rijst opnieuw als één man op bij het horen van het woord burgerlegioen, en een legioen betekent een uniform, een uniform betekent een hemd en een hemd betekent het kiezen van een kleur, maar dat hoeven we hier niet te doen, hoewel het evident is dat we niet zullen kiezen voor zwart, bruin of blauw, we zijn geen na-apers, wit wordt veel te gauw vuil, geel is de kleur van de wanhoop, rood God beware ons, paars verwijst te zeer naar Christus’ lijdensweg, dus blijft er niets anders over dan groen, een uitstekende kleur, vraag het maar aan de fiere knapen van de jeugdbeweging, die van niets anders dromen zolang ze hun uniform nog niet gekregen hebben.

José Saramago, Het jaar van de dood van Ricardo Reis, 392

woensdag 19 oktober 2011

mijn woordenboek 335

ANTROPOLOGISCH

Wie doet het al eens niet, kijken naar een dwaas programma op een commerciële zender? Temptation Island, Big Brother, Goedele. ‘Ik kwam er toevallig langs, al zappende.’ Dat is de vaakst gehoorde uitvlucht. Maar de neerbuigende, om niet te zeggen laatdunkende, rechtvaardiging ‘Ik heb ernaar gekeken vanuit een antropologische belangstelling’ hoor je ook wel eens. Vooral bij mensen die zichzelf niet tot het doelpubliek van de commerciële zenders rekenen.

Het loont de moeite om er eens over na te denken of het wel een goed idee is om de antropologie als schaamlap te gebruiken om onze geestelijke luiheid achter weg te stoppen – want zo moet je de belangstelling voor deze tegenwoordig wijdverspreide en algemeen aanvaarde vormen van mediacriminaliteit toch wel noemen. Ook al berust die belangstelling op door ‘toeval’ gestuurd zapgedrag. Zijn wij immers niet vrij om niet te zappen? En zijn wij, als wij het dan toch een keer doen (als we moe zijn of ziek of anderszins het slachtoffer van een gebrek aan zelfbeheersing), verplicht om toe te geven aan onze ongezonde nieuwsgierigheid?

Is het niet juister toe te geven dat wij, ook wij die dit soort vragen stellen, de facto deel uitmaken van het door ons geminachte doelpubliek van de makers van obscene ongein als Temptation Island en dergelijke?

Maar goed. Antropologie. Wat is dat eigenlijk?

De antropoloog bestudeert de mens. Hij onderwerpt zijn onderzoeksobject, antropos, aan zijn logos. In een bepaalde antropologische discipline gebeurt dit bij voorkeur in verre landen – omdat daar de mens het meest afwijkt van onze bekende modellen. Dan heet de discipline ook: volkenkunde. Dit exotisme van wat veraf is ent zich op ons ironisch bedoelde excuus dat we enkel maar vanuit een antropologische belangstelling naar de genoemde programma’s zouden kijken. De wereld van Temptation Island en Goedele, of van FC De Kampioenen, is ons zo vreemd, zeggen we impliciet, dat we niet anders kunnen dan er met de fascinatie en de wetenschappelijke afstandelijkheid van de antropoloog naar kijken.

Zo doende degraderen we onze minder ontwikkelde medemens tot een aan onze alwetendheid ondergeschikt curiosum, wat, tussen haakjes, geheel en al conform is met de vaak kolonialistische context waarmee we de negertjes en de Eskimo’s antropologischerwijs in onze westerse mallen hebben gekneed. Het gebruik van het voorwendsel ‘antropologische belangstelling’ is een van de minder fraaie kantjes van het elitisme.

reactie

bij ‘Mijn woordenboek 334

Die in Lybien denken die Götter
schwarz sich von Haupt und die Nase stumpf.
Der Thrakier denkt sie rötlichen Haars
und mit bläulichem Aug';
wenn der Stier, wenn der Löwe Hände besäßen,
sich Bilder von seinen Göttern zu machen,
würde der Stier sie als Stier,
der Löwe als Löwe sie bilden.

(Xenophanes; comp. Hanns Eisler)
S.B.

2658 / Via Bari 90

Trani - 110727

gisteren en vandaag 292

Van gisteren wil ik onthouden dat ik op mijn werk van pure vermoeidheid de slappe lach kreeg omdat ik zwammen bleek te hebben geschreven in plaats van zwemmen: ‘pootjebaden en zwammen’, en dat op de terugweg S. twintig minuten had staan wachten op het perron van Gent-Sint-Pieters om het laatste stuk naar Brugge samen te kunnen reizen.

Vandaag moet ik werken. Op de trein begin ik heel benieuwd aan de laatste vijftig bladzijden van XY. Misschien vind ik wat tijd om het lemma ‘Antropologisch’ voor Mijn woordenboek aan te zetten.

dinsdag 18 oktober 2011

2657 / Via Bari 89

Trani - 110727

gisteren en vandaag 291

Van gisteren wil ik het heel goede gesprek onthouden dat ik midden in de nacht met S. had. Over het leven, over hoe wij erop terugblikken en over in welke mate wij zelf onze beslissingen nemen.

Vandaag moet ik werken. Als ik op tijd terug ben, kan ik naar de voordracht van Sonja Lavaert over ‘de multitude’.

maandag 17 oktober 2011

mijn woordenboek 334

ANTROPOCENTRISME

Hippocentrisme, canicentrisme, bovocentrisme, asinocentrisme: dat zijn gekke woorden. Maar zet er antropocentrisme achter en ’t is prijs. In dat rijtje van centrismen komt de mens er het bekaaidst vanaf. ’t Is heden ten dage niet koosjer, of toch ei zo na zondig, de mens centraal te willen plaatsen. Hybris. Dierenwelzijnactivisten hebben daar in grote mate toe bijgedragen. Maar het gaat hier niet over de dierenrechten, die, laat daar geen misverstand over bestaan, wel degelijk nastrevenswaardig zijn. Vind ik.

Het gaat hier over de attitude die ‘de mens als soort’ aanneemt tegenover andere soorten – voor zover je over ‘de mens als soort’ kunt zeggen dat hij (hij?) iets aanneemt.

Kan ‘de mens als soort’ wel iets anders dan zichzelf in het midden plaatsen? Kan hij iets anders naleven dan de impuls die in eenvoudige bewoordingen zou kunnen worden geëvoceerd met de formule ‘eigen soort eerst’? Kan hij wel iets anders nastreven dan zijn eigen behoud, zoals ook elk individu er alles aan doet om zo lang mogelijk in leven te blijven? Of toch: dan in leven te blijven, gewoon, zonder enige indicatie van duur want rationaliteit is niet altijd de meest doorslaggevende drijfveer bij het in leven blijven. Sommigen lijken er alles aan te doen om zo spoedig mogelijk de pijp aan Maarten te geven. Maar dat terzijde.

Terug naar ons onderwerp. Het zou toch volslagen tegennatuurlijk zijn als het paard niet het paard, de hond niet de hond, het rund niet het rund, de ezel niet de ezel centraal zouden plaatsen – gesteld dat paard, hond, rund en ezel hoe dan ook midden en marge van elkaar zouden weten te onderscheiden?

Ik trek het een beetje op flessen maar ik bedoel: natuurlijk weet ik dat wie antropocentrisme hekelt, het heeft over de vanzelfsprekendheid waarmee de mens, ten nadele van plant en dier en milieu, alles voor zichzelf opeist, de hele ‘schepping’ aan zichzelf ondergeschikt maakt en zelfs zodanig bulkt van eigendunk dat hij zich een God – of goden – naar eigen gelijkenis heeft geschapen. Dat heet: antropomorf. Mocht een paard goden kunnen bedenken, dan zouden die er als paarden uitzien – welke Griekse wijsgeer was het weer die in zijn theologische beschouwing paarden in de plaats van mensen opvoerde ter staving van de in zijn ogen evident antropocentrische attitude?

Toch is er een belangwekkend onderscheid. Dieren namelijk kunnen zich niet verweren. En ze kunnen niet kiezen. Een paard kan niet niet hippocentrisch zijn. In tegenstelling tot de mens. Die zou, in deze optiek, wél over de mogelijkheid beschikken om niet voor het belang van de eigen soort te kiezen.

Neen, ik geloof niet dat de mens over die mogelijkheid beschikt. Hij kan niet niet antropocentrisch zijn en denken en handelen. Een mens is daarin niet vrijer dan een paard. En dat hoeft ook helemaal niet problematisch te zijn. Het probleem situeert zich niet in de superioriteit van de ene soort over de andere maar in het evenwicht tussen de soorten en in de harmonieuze samenwerking ter behoud van het geheel. Antropocentrisme is onvermijdelijk! Maar het moet een antropocentrisme zijn met behoud van en respect voor de periferie.

Deze houding is per slot van rekening, uiteindelijk, ook een vorm van welbegrepen eigenbelang. Want: zonder periferie geen midden. Zonder ‘ondergeschikte’ soorten, ik bedoel soorten zonder zelfbesef en verweer, geen dominante soort.

2656 / Via Bari 86

Trani - 110727

gisteren en vandaag 290

Van gisteren wil ik onthouden dat G. me ter aanvulling van mijn vijftig octetten, waarin ik naar aanleiding van mijn vijftigste verjaardag op mijn leven tot hiertoe terugblikte, een instructief filmpje opstuurde over het autobiografische geheugen en het alsmaar versnellende tempo waarmee het leven voortsnelt.

Vandaag lees ik Saramago, probeer ik iets te schrijven, doe ik boodschappen, maak ik misschien een wandeling met S. en ontvang ik mijn kinderen voor het avondeten.

zondag 16 oktober 2011

gisteren en vandaag 289

Van gisteren zal ik zeker onthouden dat we met vijfendertig grote mensen luisterden naar Ballonnetje van Toon Hermans, dat ik een aantal van mijn vijftig octetten voorlas, en dat G. een gesmaakte interpretatie bracht van Une seule vie van Gérald de Palmas.

Vandaag dient een kater gegeseld te worden, moeten de resten van het feest worden opgeruimd en zullen we ongetwijfeld met een wandeling van het prachtige najaarsweer genieten.

2655 / Via Bari 85

Trani - 110727

zaterdag 15 oktober 2011

winkelwagenblues 23

2654 / Via Bari 80

Vieste - 110726

gisteren en vandaag 288

Van gisteren wil ik onthouden dat ik even op een bank in het park een boek heb zitten lezen en dat ik tot het inzicht kwam dat, vanaf een bepaald niveau van excellentie, te veel discipline fnuikend kan zijn.

Vandaag zal opgaan in mijn halve-eeuwfeest en in de voorbereidingen ervan, maar eerst wil ik nog een uur of twee Saramago lezen, zodat ik op schema blijf voor de leesclub van volgende vrijdag.

vrijdag 14 oktober 2011

proza in huis 181-185

181
Charles Bukowski
Postkantoor
uit het Engels vertaald door Susan Janssen

De Bezige Bij Pocket, 1983 (2de druk)
190 p.
13 december 1997, Brugge
100 frank

eigen stempel in rode inkt

ongelezen

182
Luis Buñuel
Three Screenplays
vertaald uit het Spaans door Piergiuseppe Bozzetti

The Orion Press, 1969
245 p.
geen datum van verwerving
?

geen bijzondere kenmerken

ongelezen

183
Andreas Burnier
De huilende libertijn

Querido, 1974 (3de druk)
143 p.
22 april 2011, Brugge
gekregen van T.D.

Op de binnenkant van het voorplat heeft de vorige eigenaar met balpen haar naam geschreven.

gelezen in mei 2011

184
Cyriel Buysse
Verzameld Werk 6

Manteau, 1979
1257 p.
geen datum van verwerving
1 euro

geplastificeerd, op p. 1 een de stempel ‘AFGEVOERD’; op p. 3 (titelbladzijde) de stempels ‘AFGEVOERD’ en ‘Vrije Openbare Bibliotheek / Arbeidersopvoeding / LISSEWEGE’, en met balpen genoteerd het nummer ‘5539’; op de rug een bibliotheeksticker ‘BUYS’

gedeeltelijk gelezen in mei 2007 (De vrolijke tocht en Per auto)

185
Michel Butor
L’Emploi de temps

Les Éditions du Minuit, 1995
398 p.
geen datum van verwerving
3 euro

op p. 1 staat met balpen de naam ‘COCHEZ’ genoteerd

ongelezen

2653 / Via Bari 77

Peschici - 110726

gisteren en vandaag 287

Van gisteren wil ik mij herinneren dat ik samen met mijn zus goede afspraken maakte over onze moeder en dat we dan samen croque-monsieurs aten die ik had klaargemaakt met het ijzer dat ik eergisteren van S. kreeg.

Vandaag zal ik lezen en schrijven en wat opruimen in huis, en na het eten met mijn kinderen deze avond misschien naar de film maar toch in elk geval naar de Eikenberg gaan.

donderdag 13 oktober 2011

debuut 41

Pen en spade


Eikenbladvignetjes scheiden de vijf afdelingen van De steen vreest mij. In het eerste gedicht, ‘Takken een donkere rij vingertoppen’, is er drie keer sprake van (vinger)nagels: de maan wordt vergeleken met een ‘afgescheurde kindernagel’; ‘De einder bijt de nagels van het land af’; een niet nader omschreven ‘Je’ bijt ‘mijn nagels’ af. De nacht valt en ‘Wij staan’ – uit wie behalve de ik die wij bestaat, wordt niet gezegd. ‘Wij staan in die luchtbundel, // wij staan op die steen.’ De ‘luchtbundel’ had ik uiteraard eerst mislezen, ook al omdat er eerst sprake was van de maan en dus impliciet van licht. Op dit soort kleine uitschuivertjes mikt Ellen Deckwitz (1982) wel meer. Zij houdt de aandacht scherp.

Aan de ‘steen’ kleven connotaties van stevigheid (architectuur) en eeuwigheid (geologie), maar ook van dood (zerken, de(c)ksteen). Dat van die deksteen is heus niet vergezocht want in het voorlaatste gedicht van afdeling vier komen er meerdere dekstenen voor. Die laat Ellen Deckwitz daar uiteraard niet toevallig slingeren. Zoals er weinig in deze bundel toevallig lijkt.

Het tweede gedicht, ‘Voor elk wat wils’, licht de situatie van het eerste gedicht wat meer toe. De tanden zijn niet afgeknaagd maar afgeknarst: ‘Afgeknarste tanden’. Die zwevende kindernagel, de maan, schijnt in haar volle gedaante. De takken, die ‘donkere rij vingertoppen’ (waarvan de nagels zijn afgeknaagd, afgeknarst), zijn ‘verzwaard’ – al kan de waarneemster ‘niet goed zien waarmee’. Inderdaad, het is donker, of het is toch minstens aan het schemeren. Hoe vol de maan ook is, het blijft lastig kijken.

Eiken groeien het best op ‘lichamen van zondige kinderen’, aldus gedicht drie. Daarom bloeien ze ‘het liefst aan de rand van een dodenakker’. Daar heb je die zerken weer. En om een graf te graven, heb je een spade nodig. Zoals er een als voorplatillustratie fungeert – ik vond dat al onheilspellend. Ook het eikenblad (van de vignetjes) is nu gepasseerd. De ik van gedicht drie is een kind van twaalf en bevoelt met haar broertje de schors van ‘de grote eik’ waarvan de bladeren likkebaarden: ‘Likkebaardende bladeren’.

De eerste afdeling wordt afgesloten met ‘Langs wateraders hangt een raam in de lucht’. Die ‘wateraders’ zijn, denk ik, gootpijpen. Want er staat: ‘Holle palen, fluisterpijpjes hel’. Er is sprake van een huis (het ouderlijke huis?), het broertje ‘neemt krakend naast me plaats, / […] Hij houdt de handen / boven me gebogen, fluistert dat hij niet instorten zal.’

Waar het heen gaat met deze bundel, weet ik nog niet, maar dat er in deze eerste vier korte gedichten met weinig middelen al een behoorlijk beklemmende sfeer is neergezet, moge duidelijk zijn. Ik neem die dreiging als rode draad maar vraag toch de lezer van deze recensie, en hopelijk straks van Deckwitz’ bundel, te beseffen dat dit niet de enige mogelijke lectuur is.

In de tweede afdeling neemt de dreiging, die begon met de dodenakker waar de eiken gaarne bloeien, toe. Zij gedijen, weet u nog, het best op de sappen die worden afgescheiden door de graven van ‘zondige kinderen’. Schuld, boete. Er is sprake van nog meer doden, van een ‘grootvader die zijn kinderen at’, van een moeder die ‘al jaren onder de tafel’ drinkt.

Binnen is de wake, moeder klokt
kist na kist weg.

Formidabel, hoe Deckwitz in deze verwoestende cocktail van tien woorden dood en tijd vermengt. Dat ‘onder de tafel’ is ook interessant. Enerzijds vraag ik mij, als West-Vlaming, af of de uitdrukking ‘(iemand) onder tafel drinken’ tot het Nederlandse idioom van Ellen Deckwitz behoort. Anderzijds impliceert de specificatie ‘onder de tafel’ omschrijvingen als onder de zoden en onder de grond. Op die manier worden drank en dood, voor zover dat nodig was, nog steviger met elkaar verknoopt.

De merel die over de rand valt in het gedicht ‘Een documentaire over jappen die zich doodwerken’ vind ik om de een of andere reden ook behoorlijk onheilspellend – het beeld komt verderop nog eens terug. Vogels kunnen toch niet vállen? Een mogelijke verklaring biedt het gedicht ‘Maar hij wilde het zo graag dus ik kuste hem’: de ik zit er op de rand en voelt jeuk in haar rug: ‘ik dacht / nu komen vast mijn vleugels door.’

De onbehaaglijkheid stijgt ten top wanneer Deckwitz het begint te hebben over: ‘kelders / die in dochters worden verborgen’ – het onbehaaglijke zit hem natuurlijk hierin dat wij – na Dutroux – eerder voor het omgekeerde beducht zijn. Maar Deckwitz heeft gelijk: door onze dochters in kelders op te sluiten, heeft de kindermoordenaar de kelders in de dochters gesloten.

Deckwitz spit de begraafmetafoor verder uit:

[…] Laag op laag
aangebracht: eerst het gras, dan de grond,

eerst de grond, dan de kast, weer de grond,
daaronder strijdhelmen, houten bedden,
dan de grond, daaronder een verloren
boerenhoeve, vergeten speelgoed
en ten slotte een aan de god geofferde
hond,

estafetteknoken wuiven. Een bladerpilaar te worden,
wortels te schieten en hoe de tenen het boven
naar beneden zuigen.

De bomen (bladerpilaren) teren op rottingsprocessen onder het gras – en omgekeerd wordt wat zich boven het gras bevindt naar beneden gezogen. Dat va-et-vient van het leven en de dood, boven en onder de grond, is bepalend voor deze bundel en voor de dreiging erin. Geen wonder, die spade op de cover.

De dreiging wordt horror. In het gedicht ‘Bomen omsingelen het huis’ kijken we mee naar een stukje Poltergeist: Deckwitz introduceert het thema van de verrijzenis, wat een terugdraaien van de tijd is, in zekere zin:

Straks wast mijn lichaam aan,

verandert het kevertje op de schouder in een komma.
Komt er een hand onder de grond vandaan.
Bewegen er kinderen door die vingers.

Op een zonnige dag gaf mijn moeder me een ei.
Ik maakte het open, er zat een kooitje in.

Het (denk)beeld van de mens die uit het graf opstaat, keert terug in het eerste gedicht van de laatste afdeling: ‘Opstaan. En rol die grasmat van je af.’ Hier zien we hoe Deckwitz haar thema’s (voorouders, tijd en dood, wederopstanding) in verband brengt met wat ze doet, met haar ‘schrijverschap’ (achterplat): van de ‘sliertjes ziel in je haren’ van de verrezene maakt ze ‘leeslinten’. Dit is onvermijdelijk in verband te brengen met de ‘pen’ die kan dienen ‘om een kussen te maken / van pijn’, ja, ook met de (mogelijk dood zaaiende) ‘kogel’ in ‘mijn ballpoint’: schrijfinstrumenten worden ondubbelzinnig gelinkt aan de dood.

De laatste gedichten brengen een afwikkeling. De rij eiken is gerooid. Het broertje blijkt dood en het schrijven – de pen als spade – kan worden gezien als een instrument om hem op te graven, terug tot leven te brengen. Daarom is het dat – titel! – de steen Ellen Deckwitz vreest: met haar spade moet zij de (dek)steen breken.

De steen vreest mij van Ellen Deckwitz is een bundel waarin je moet graven, een indrukwekkend debuut.

Ellen Deckwitz
De steen vreest mij
Nijgh & Van Ditmar, Amsterdam, 2011
48 p./ € 14,95


Deze recensie verscheen in de Poëziekrant, september 2011