Fjodor Dostojevski, De broers Karamazov
169
Kijk eens naar de nacht: zie je wat een sombere nacht het is, wolken, het regent een beetje! (189)
170
Ziet u, wat een verhalen we hier hebben – moeder spreidde haar armen uit en wees op haar dochters – het zijn net wolken; als de wolken voorbij zijn, heb je weer het ouwe liedje. (246)
171
De wind stak op, er kwamen wolken voor de zon, de herfst woei aan en het werd al donker, we lopen, we zijn allebei verdrietig. (253)
172
Het was een sombere ochtend, de hemel was bedekt met een dik wolkendek en het regende pijpestelen. Mitja keek gedachteloos uit het raam. (606)
173
De regen was opgehouden, maar de grauwe hemel was nog bedekt met wolken, een gure wind woei recht in zijn gezicht. (621)