zaterdag 8 oktober 2011

wolken 174-180

George Steiner, Tolstoj of Dostojevski



174

Het gepraat van de mensen, het gestamp van de paardenhoeven, het geratel van het rijtuig, het vrolijk gefluit van kwartels, het gezoem der insecten die in niet van vorm veranderende zwermen door de lucht zweefde, de geur van het open veld, van stro en zwetende paarden, de duizenden verschillende kleuren en de schaduwplekken die de verzengende zon over het helder gele stoppelveld uitgoot, het blauwig verschiet van het woud en de lichtpaarse wolken, de wit glinsterende spinnenwebben die in de lucht hingen of op de stoppels lagen – dat alles en nog meer zag, hoorde en rook ik. (81-82)

Tolstoj, geciteerd door George Steiner


175

Ik zag het gazon voor ons huis, de hoge linden in het park, ik dacht terug aan de heldere vijver waar zwaluwen boven cirkelden, aan de blauwe hemel, waar nog wat witte, doorschijnende wolken in dreven; ik dacht aan de geurige hooioppers; en nog vele vreedzame, opwekkende herinneringen trokken voorbij in mijn op hol geslagen verbeelding. (93)

Tolstoj, geciteerd door George Steiner


176

Levin in zijn gasten spoeden zich naar huis onder de zich samenpakkende onweerswolken. (110)


177

Dan werden de dagen somber, wolken overtrokken de hemel, gele bladeren overdekten de paden langs de randen van het kaal geworden bos, dan werd het bos eerst blauw, daarna zwart – vooral ’s avonds wanneer een vochtige nevel neerdaalde, dan schemerden de bomen door de mist als reuzen, als angstaanjagende, wanstaltige spookverschijningen. (202)

Dostojevski, geciteerd door George Steiner


178

Boven hem was niets dan de hemel – de hoge hemel, niet helder, maar toch onmetelijk hoog, met grijze wolken die traag voorbij zeilden. (271)

Tolstoj, geciteerd door George Steiner


179

De hemel en de grijze wolken die over Austerlitz heen zeilen, vertellen vorst Andrej dat alles ijdelheid is; zijn verdoofde zintuigen roepen met de stem van Prediker. (274)


180

De kalmte van de hemel waardoor wolken worden geblazen, de koude helderheid van de nacht en de zich ontvouwende grandeur van bos en veld brengen de verachtelijke onwerkelijkheid van de wereldse zaken aan het licht. (275)