Maar nu schitterden en fonkelden ze overal om ons heen. In het blauw van hun rug, met de onregelmatige bruinzwarte strepen dwars eroverheen, flonkerden purperrode en groengouden pailletten, een iriserend kleurenspel, waarvan wij bij de gevangen vissen al vaak hadden opgemerkt dat het in het uur van hun dood, ja, zodra ze maar werden aangeraakt door de vreemde, droge lucht, snel verbleekt en in een loden waas uitdooft.
W.G. Sebald, Campo Santo, 216