vrijdag 28 februari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 493

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

24 april 2020

ARTS AND CRAFTS

Kunst komt pas op ons bord als er brood op de plank is. Wie moet vechten voor zijn bestaan, denkt niet in de eerste plaats aan schoonheid. Het artistieke is te duur voor wie geen nagel heeft om…

In de negentiende eeuw hadden moderne fabricagetechnieken tot een banalisering van architectuur en gebruiksvoorwerpen geleid. De schoonheid die vroeger het privilege was van wie zich duur handwerk kon permitteren was verder te zoeken dan ooit. Er kwam een tegenbeweging op gang. Een groepje Engelse idealisten met veel tijd en geld vond dat ook de werkman van de vruchten van zijn geleverde arbeid moest kunnen profiteren. Of toch minstens niet uit het oog mocht verliezen dat ook gewone dingen mooi konden zijn – al bleef het idealisme van ‘Arts & Crafts’, want zo heette de beweging die het schone aan het nuttige wilde paren, wel in die mate wereldvreemd dat de door haar gepropageerde en gecreëerde schoonheid door toedoen van het arbeidsintensieve karakter van de productie en de kostprijs van de aangeprezen materialen gedoemd was om buiten bereik van Jan Modaals portemonnee te blijven.

William Morris (1834-1896) was een van de voortrekkers. Zijn idealen waren in wezen nostalgisch, om niet te zeggen reactionair want in hoge mate geënt op een (veronderstelde) middeleeuwse esthetiek. Maar de stroming blijft wel tot op vandaag een aanmaning om de schoonheid ook in het dagelijkse leven niet uit het oog te verliezen. De stelling dat schoonheid de (levens)kwaliteit verhoogt, is bij mijn weten nimmer weerlegd. En dat kwaliteit iets mag kosten evenmin.


7483

250129


donderdag 27 februari 2025

getekend 457

2024


boekverhaal 18

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


maart 1982

WATERSCHEIDING


In de tweede kandidatuur wijsbegeerte moesten wij van de onlangs overleden professor moraalfilosofie Urbain Dhondt, die in die tijd als een ongenaakbare sfinx waarvoor iedereen schrik had over de hobbelige kasseien van de binnenplaats van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van het Husserl Archief naar het hoofdgebouw schreed met daarin de leslokalen, de bibliotheek en de Kardinaal Mercierzaal, om de een of andere onnaspeurbare reden een boek lezen dat, ook voor ons, argeloze filosofiestudenten, toch niet direct aanspraak leek te kunnen maken op een lidmaatschap van de wijsgerige canon. Die onnaspeurbare reden was, besef ik nu, reactionaire indoctrinatie. Het boek in kwestie was La formation du lien sexuel van François Duyckaerts, ‘professeur à l’Université de Liège’. Ja, wij moesten dit 322 bladzijden tellende werkje in het Frans nuttigen – en we zouden daarover ‘op het mondelinge’, oraal dus, worden ondervraagd.

Het boek, waarvan ik voor 490 frank de negende druk verwierf, was in 1964 gepubliceerd en dat lijkt nu een eeuwigheid maar dat was toen wij de opdracht kregen nog maar net een naar het verleden opgeschoven datum. Die echter wel, vanuit ons gezichtspunt, achter een jaartal was komen te liggen dat, als een waterscheidingskam die twee rivieren in een andere oceaan doet uitmonden, twee mentaliteiten incompatibel maakte. Want inderdaad, op enige sympathie voor de in ‘68 en in het daarop volgende année érotique gepropageerde vrije liefde, laat staan voor de in 1982 nog lang niet geëmancipeerde homoseksuele gezindheid, om nog niet te spreken van het hele LGBTQ-abecedarium, kon de door E.H. Dhondt gepromote mijnheer Duyckaerts niet worden betrapt.

Ik herinner mij, uiteraard na al die jaren, niet bijzonder veel, eigenlijk zelfs heel weinig, om niet te zeggen zo goed als niets van zijn boek, maar wat ik wel nog weet is dat het als vanzelfsprekend uitgaat van de relatie tussen een volwassen man en een volwassen vrouw als norm, dat homoseksualiteit erin wordt afgeserveerd als een voorbijgaande fase in de ‘formation sexuelle’ en dus niet als een bij de geboorte afgeleverd blijvertje wordt beschouwd, zoals nu te doen gebruikelijk is, en dat er van gender, laat staan van trans en fluïde en binair en wat weet ik nog allemaal, al helemaal geen sprake is. Geheel in lijn dus met de aartsconservatieve kringen die toen nog aan het H.I.W. zonder slag of stoot, en stoemelings als het ware, hun opvattingen over seksuele moraal konden inlepelen. Onder meer door ons, argeloze negentien- en twintigjarigen, een taaie, in de taal van Stendhal en Serge Gainsbourg opgestelde brok van 322 bladzijden te doen doorslikken.

Ik herinner mij dat ik het boek met gepaste aandacht bestudeerde – daar getuigen de talrijke ijverig met potlood aangebrachte onderstrepingen en annotaties van. Ik herinner mij zelfs dat ik op een groot blad het hele boekschema had uitgezet en dat ik ooit, bij wijze van voorbereiding op het examen, dat ik met glans zou doorstaan (in tegenstelling tot het werkelijke leven), ten overstaan van mijn vriend Paul Van Mulders uit het hoofd een omstandige résumé van Duyckaerts’ theorieën te berde bracht. Zonder ook maar een van de kritische noten die ik er nu ongetwijfeld aan zou toevoegen. Maar toen nog niet, nog lange niet.


François Duyckaerts, La formation du lien sexuel (1964)



7482

Houtave - 250125


woensdag 26 februari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 492

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

31 december 2019

GRENZEN 5

Grenzen zijn uiteraard niet alleen iets geografisch of politieks. Als we grenzen definiëren als het tussenschot of de tussenzone tussen twee verschillende entiteiten die zich naast elkaar bevinden, komen we daarmee ook terecht in bijvoorbeeld de biologie en de chemie. Ook daar is altijd sprake van invloed of interactie. Stoffen vermengen zich met elkaar. Dier- of plantensoorten parasiteren, dringen in elkaar binnen, vreten elkaar van binnenuit op. Het samengaan van twee entiteiten kan heilzaam zijn, maar ook destructief. Er kan osmose optreden, waarbij de ene entiteit zich via de halfdoorlatende tussenwand door stofuitwisseling aan de naburige entiteit aanpast en er dus van een soort van identificatie of imitatie zou kunnen worden gesproken. Of assimilatie.

Toegepast op de politiek kunnen deze biologische en chemische metaforen een interessant licht werpen op de schaal waarop zich op het ene uiterste punt het separatisme bevindt en op het andere uiterste punt de globalisering. Separatisme gaat elke osmose tegen, is krampachtig gericht op het behoud van de eigen identiteit, terwijl in de geglobaliseerde wereld à la limite alle verschillen worden uitgewist.





7481

Houtave - 250125


dinsdag 25 februari 2025

boekverhaal 17

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.

augustus 1980


ZWIJGEN, BALLINGSCHAP EN VERNUFT

Ik had wel al eens geproefd van Beckett, Camus, Hamsun, Kafka, Dostojevski en Proust, maar in de terugblik moet ik het vermoeden uitspreken dat ik toen nog te jong en onbelezen was voor die grote namen. Toen ik echter voor het eerst Een portret van de kunstenaar als jongeman las, ik was bijna negentien, beleefde ik, als lezer, een kwalitatieve kwantumsprong.

Ik herinner mij dat er iets mis was geweest met de aankoop van dat boek, toen nog in de vertaling van John Vandenbergh. Het was een van de allereerste items van mijn in de volgende vierenhalf decennia aardig uitgebreide verzameling. Ik las destijds nog altijd meteen wat ik kocht en was al een eind met mijn lectuur gevorderd toen ik merkte dat er een katern ontbrak. De bladzijden tussen – ik weet de nummers niet meer precies natuurlijk (en het boek is niet meer in mijn bezit, wat verificatie onmogelijk maakt), maar laat ons zeggen – de pagina’s 111 en 124 ontbraken in mijn exemplaar. Dat de bladzijden – opnieuw een gok – 125 tot 137 er twee keer in aanwezig waren, kon dat euvel natuurlijk niet compenseren, dus trok ik terug naar de boekhandel. Met knikkende knieën want ik vreesde dat mijn exemplaar niet voor inruiling in aanmerking zou komen omdat er al in de vorm van een gekraakte rug – ja, ik kraak ruggen – lectuursporen waren getrokken. (De met potlood aangebrachte annotaties – met potlood, ja, dat wel: de barbarij mag niet te ver worden doorgevoerd – had ik er eerst nog uit weggegumd.) Het knikken der knieën bleek overbodig: mijn boekenboer was coulant en nam het mismaakte exemplaar voor retour in ontvangst en overhandigde mij, niet na het eerst op volledigheid te hebben gecontroleerd, een nieuw. Ik kon naar huis met genotypisch hetzelfde boek, maar fenotypisch toch een ander, in exact dezelfde uitvoering: buigzame blauwe linnen kaft met witte belettering.

James kon meteen op reis want in die zomer van 1980 mocht ik mee in de mobilhome met S. en H., voor een ettelijke duizenden kilometer lange rit heen en terug naar het Hoge Noorden. Ik vind de foto niet meteen terug, maar ik heb hem in mijn hoofd opgeslagen: mijn nog slungelachtig slanke zelf, languit slapend op de bank achterin de camper, met dat opengeslagen blauwe boek als lichtwering over mijn ogen. Het was een vermoeiende reis, waarvan ik me overigens nog wel een paar zaken herinner – ik heb ze beschreven in Vaderader.

De vertaling van Vandenbergh heb ik al geruime tijd geleden ingeruild voor de recentere van Gerardine Franken en Leo Knuth. En allicht is er sindsdien alweer een nieuwere.(*) Uiteraard heb ik ook het originele Engels in huis, zij het in een bescheiden Penguin-pocketeditie (als onderdeel van de compilatie The Portable James Joyce). Daarin heb ik op bladzijde 519 de drie cruciale woorden die elke joyceaan kent aangestreept, ‘silence, exile and cunning’, alsof ik vastbesloten was om er, in navolging van mijn held (Stephen Hero!), mijn motto van te maken. Maar ik heb er sindsdien eigenlijk niets mee gedaan, laat staan dat ik ernaar zou hebben geleefd.

Tot mijn verbijstering stel ik vast, dit schrijvende, dat het alweer vijftien jaar geleden is dat ik Een portret… voor het laatst las. Dit in weerwil van het mij vandaag goed herinnerde voornemen om het om de vijf jaar te herlezen. Mocht ik dat voornemen hebben waargemaakt, dan zou ik uitgerekend dit jaar de tiende keer mogen genieten van Joyces formidabele verslag van het ontluiken van zijn kunstenaarschap.







James Joyce, Een portret van de kunstenaar als jongeman

(*) Inderdaad: de nieuwste vertaling (als Zelfportret van de kunstenaar als jongeman) is van Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes.



7480

Houtave - 250125


maandag 24 februari 2025

getekend 456

50 x 55 - 1979


afscheid van mijn digitaal bestaan 491

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

28 december 2019


GRENZEN 3

Giorgio Morandi is vooral bekend van zijn eigenzinnige stillevens. Hij stelde steeds dezelfde flessen en potjes en vazen op, in wisselende constellaties. Ik heb leren kijken naar die schilderijen, en de sleutel, of een van de sleutels, tot een goed begrip ervan ligt in de wetenschap dat je je blik moet uitbreiden van datgene wat zich thematisch binnen de lijnen en dus de grénzen van de tekening bevindt – een fles, een pot, een vaas – naar datgene wat tússen en voor en achter de objecten te zien is. De tussenruimte is even belangrijk als de voorstelling zelf. Je moet de stillevens van Morandi in hun gehéél bekijken – en bij uitbreiding geldt dat voor de hele schilderkunst maar bijvoorbeeld ook voor de fotografie. Op het door de lijst begrensde tweedimensionale vlak is elke vierkante centimeter, thematisch geladen of niet, binnen of buiten de grenzen van de voorstelling, even belangrijk. Buiten de grenzen van de lijst treffen we ándere werken van dezelfde kunstenaar aan. Zijn volledige oeuvre vormt een nieuwe begrenzing waarbinnen we bijvoorbeeld evoluties in zijn werk kunnen traceren. Wanneer we er de oeuvres van andere kunstenaars bij betrekken, diegenen door wie Morandi zich liet inspireren – bijvoorbeeld Piero della Francesca, Vermeer of Giorgio de Chirico – krijgen we een nieuwe afgrenzing. En uiteindelijk spreken we over een hele cultuur, een tijdsgewricht.




7479

Nieuwege - 250125


zondag 23 februari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 490

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

27 december 2019


GRENZEN 2

Grenzen zijn eerst en vooral door de mens getrokken lijnen in het land: lijnen die territoria afbakenen, lijnen die een onderscheid markeren tussen de ene en de andere kant. Grenzen bekrachtigen verschillen maar doen die ook ontstaan. Die verschillende identiteiten kunnen zich tegen elkaar afzetten, bijvoorbeeld door te stellen dat we beter doen wat we zelf doen, maar ze kunnen er ook naar streven om op te gaan in een groter geheel.

Grenzen veranderen. Ze kunnen verlegd worden, bijvoorbeeld na een conflict wanneer oorlogsschade met gebiedsuitbreiding wordt gecompenseerd. Soms wordt er decennia lang aan geknaagd, denk aan de zogenaamde faciliteitengemeenten waar de bestaande afbakening niet meer overeenstemt met de intussen veranderde werkelijkheid. Maar grenzen kunnen ook veranderen omdat ze aan belang inboeten.

Zo herinner ik mij dat mijn ouders, toen ik nog kind was, naar Sluis trokken om er, onder andere, boter en sigaren te kopen. Deze producten mochten maar in beperkte hoeveelheden over de toen nog gecontroleerde staatsgrens heen mee naar huis worden genomen. Nu getuigen hier en daar douanehokjes en grenspalen van een achterhaalde realiteit. En dan te weten, zoals ik onlangs vernam, dat mijn vader, niet zonder gevaar, als kind nog boter over diezelfde grens tussen Nederland en België heeft gesmokkeld. Dat gebeurde tijdens de Tweede Wereldoorlog, aan de andere kant van het land, in Kinrooi.

Ik dacht er tijdens mijn fietsreis voor het eerst aan speciaal op grenzen te letten toen ik Schengen naderde. Schengen vormt in de zuidoostelijke hoek van het Groothertogdom Luxemburg een drielandenpunt. De grenzen tussen Luxemburg en Frankrijk, Luxemburg en Duitsland, en Duitsland en Frankrijk komen er samen. Het toponiem ‘Schengen’ had voor mij altijd de symboolwaarde van openheid, transnationale contacten, het wegwerken van bureaucratische beslommeringen die gepaard gaan met het overschrijden van grenzen. Groot was dan ook mijn verbazing toen ik vijf kilometer voor Schengen op een bord las dat, wegens werkzaamheden in het stadje, de grensovergangen er gesloten waren. Dat leek mij omineus.





7478

Brugge, Goezeputstraat - 250123


zaterdag 22 februari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 488

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

26 december 2019

GRENZEN

Op 5 mei van dit – alweer bijna voorbije – jaar stapte ik in Aarlen op mijn fiets. Ik overschreed al na een tiental kilometer een eerste landsgrens. Op mijn reis naar Praag en terug zouden er nog enkele volgen want ik deed achtereenvolgens België, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Tsjechië, nog eens Duitsland, Nederland en opnieuw België aan, de natie Vlaanderen meer bepaald, terwijl ik ons dierbare vaderland toch in het diepe Wallonië had verlaten. Grenzen zijn er echter niet alleen tussen landen of voormalige landen. Er zijn bijvoorbeeld ook waterscheidingskammen, zoals ik mocht ervaren toen ik van de Rijn wegfietste en bijna duizend meter hoger in het stroomgebied van de Donau terechtkwam. Maar je hebt ook taal- en cultuurgrenzen. Dat merkte ik vooral toen ik in Straubing de Donau rustig richting Zwarte Zee liet stromen en via Cham het Bayerische Wald overstak tot in Tsjechië. Toen ik een paar dagen later langs de Moldau en de Elbe Tsjechië verliet, kwam ik in het voormalige Oost-Duitsland terecht. Enkele etappes verderop stond een informatiebord langs de kant van de weg waarop omstandig stond uitgelegd dat ‘hier’, daar dus, nog niet zo heel lang geleden het IJzeren Gordijn een ondoordringbare grens had gevormd. Daarna kwam ik in Nederland, waar langs de kant van de weg Spargeln opeens weer als asperges te koop werden aangeboden. En op de laatste dag, halverwege mijn rit van Zeist-bij-Utrecht door het Land van Maas en Waal tot in Antwerpen, stak ik mijn laatste grens over. Op een bord brulde op een veld van geel een zwarte leeuw met rode klauwen en tanden, en de eerste fietser die ik op het opnieuw hobbelige fietspad voorbijstak was een wielertoerist van een jaar of vijfenzeventig die kennelijk een neut te veel op had.





7477

Brugge, Vesten - 250121


vrijdag 21 februari 2025

7476

Brugge - 250118


donderdag 20 februari 2025

7475

J., B. en V. in de Poortersloge, Brugge - 250118


woensdag 19 februari 2025

7474

Brugge, Carrefour Scheepsdalelaan - 240118


dinsdag 18 februari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 480

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

10 december 2018


PONTIGNY

Mijn kennismaking met architectuur, en daarmee bedoel ik mijn bewuste omgang ermee, startte met het betreden van de grote gotische monumenten: Parijs, Chartres, Amiens, Beauvais. Spektakel, bravoure, schittering. Het is de gemakkelijkste toegangspoort tot de bouwkunst – enigszins zoals bij velen de voorliefde voor schilderkunst begint bij het charmante impressionisme. Pas later verruimde of verplaatste ik mijn belangstelling. De Romaanse bouwkunst, waaruit de gotische was voortgekomen, sprak mij meer aan, nog altijd op basis van puur beeldende kenmerken: harmonie, verhouding, de schoonheid van de – meestal sobere en spaarzaam aangebrachte – ornamentiek.

Pas veel later begon ik, onder invloed van architect-kunsthistoricus Gilbert Decouvreur (dank, Gilbert!), op een ándere manier naar architectuur te kijken – of eigenlijk moet ik zeggen: begon ik op een heel ándere manier architectuur te ondergaan, te voelen. Niet: wat zie je als je een ruimte betreedt, maar: wat voel je, hoe ervaar je de ruimte. Op architectuurreizen leerde ik onder meer de Meteorenkloosters in Griekenland, universiteitsgebouwen in Engeland, de Philharmonie in Berlijn (Hans Scharoun), het door Rudolf Steiner ontworpen Goetheanum in Zwitserland en de Stadsbiblioteket van Gunnar Asplund in Stockholm beleven. Dat is een heel andere benadering dan alleen maar kijken – en uiteraard deed ik met deze les mijn profijt toen ik naar Le Thoronet, Silvacane en Sénanque terugkeerde, de drie cisterziënzerabdijen in de Provence.

Wie deze sites met de juiste gemoedsgesteldheid en in ideale omstandigheden betreedt, kan een puurheid, soberheid en efficiëntie ervaren die sinds de twaalfde-dertiende eeuw, toen deze in een toen nog verre woestenij opgetrokken kloosters werden gebouwd, in het Westen wellicht nog maar zelden is geëvenaard. Op vele plaatsen heeft dergelijke Romaanse bouwkunst zich ontwikkeld. De bekendste hauts lieux zijn – ik beperk mij tot enkele van de plekken die ik bezocht in Frankrijk – onder meer: l’église Saint-Étienne in Caen en, nog meer geografisch geconcentreerd, Tournus, Vézelay, Chapaize en de abdij van Fontenay in Bourgondië.

Toch kies ik, niet ver van Fontenay gelegen, voor de kerk van Pontigny, die de overgang van Romaans naar gotisch illustreert. De ruimte is er zo uitgepuurd, ook door de kleur en het licht, dat de sfeer uniek is: niet de sombere en strenge ingetogenheid van het Romaanse, en nog niet het soms groteske, extatische van de gotiek.

foto: 060805




7473

Brugge, Sint-Annarei - 250117


maandag 17 februari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 487

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

7 december 2018


ROMEINSE KAPITAAL

Ik ga elke dag om met letters. Duizenden, wat zeg ik, tien- of misschien wel honderdduizenden ervan krijg ik dag na dag onder ogen. 26 verschillende letters, met nog enkele varianten en verschillende vormen en formaten, in talloze combinaties. Uiteraard gaat het mij in de eerste plaats om de inhoud die deze combinaties en combinaties van combinaties vormen. Maar ik sta er zelden bij stil dat een goede vormgeving uitermate belangrijk is om mij een weg tot bij die inhoud te laten banen. Typografie, lay-out, bladschikking…: pas wanneer ze slecht zijn en/of niet aangepast aan de boodschap, vallen ze op. Daarom kun je stellen dat ze in hun beste gedaante onzichtbaar zijn, dat je er dan niet op let.

Beeldend kunstenaar, beeldhouwer, tekenaar, lettertekenaar en letterbeeldhouwer Kristoffel Boudens heeft mij geleerd naar letters te kijken. Aan elke gedrukte letter gaat een getekende letter vooraf. Schreven, rondingen, ligaturen, de witruimte tussen de letters, de grootte van de opening van de o’s en de a’s en de e’s en de b’s en d’s en p’s enzovoort… – het heeft allemaal zijn belang, er gaat denkwerk aan vooraf. De witruimtes en spaties, interlinies, marges enzovoort doen de bladspiegel ademen. De leesbaarheid van een tekst heeft niet enkel met de kronkels in de gedachten van de schrijver en in de hersenen van de lezer te maken, maar ook met de krullen en frullen, het schrijven en de schreven, de leesbaarheid van de tekens. Met de tekening die aan de tekens is voorafgegaan.

De tekst komt niet alleen op papier of – in onze digitale tijd – op het computerscherm tot stand, hij werd, en wordt nog altijd, ook gebeiteld in steen. En de oervorm van ons alfabet als ‘gekapte’ letter is de Romeinse kapitaal: helder, overzichtelijk, streng in het gelid maar met ruimte voor geringe afwijkingen, uitermate leesbaar.

Dank, Kristoffel, dat je mij dit hebt leren zien.



7472

Brugge, Langerei - 250117


zondag 16 februari 2025

3 * 55,9 * 24,4 * 140,2 * 144

Dudzele - Oostkerke - Hoeke - Sluis (NL) - Heille (NL) - Middelburg (B) - Sint-Rita - Moerkerke - Sint-Kruis



afscheid van mijn digitaal bestaan 485

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

2 december 2018


Een week of drie geleden was ik in Frankrijk. Uitgerekend op de eerste zaterdag van de gelehesjesbeweging. Ik was, meer bepaald, in Charleville-Mézières – ik zeg dat erbij omdat ik nu lees dat gisteren onder meer daar, behalve natuurlijk in Parijs, ongeregeldheden waren. Rellen zeg maar. Amokmakers aan het werk.

Want uiteraard is de gelehesjesbeweging vreedzaam. Zij is niet uit op het aanrichten van vernielingen. Laat staan dat het de bedoeling zou zijn om mensen te verwonden of te doden, of om – coûte que coûte – het systeem omver te werpen.

Neen, de gelehesjesbeweging wil niets van dat alles. Maar wat wil de gelehesjesbeweging wél? Dat is niet zo duidelijk op het eerste gezicht. En ook niet op het tweede gezicht.

Het is typerend dat een kleur – geel in dit geval, zij het niet, zoals DS-huiscartoonist LCTRR terecht aankaartte, het geel van de Vlaams-nationalisten – de lading moet dekken. Zoals het indertijd met de zogenaamde Witte Beweging het geval was. Driehonderdduizend mensen kwamen toen op straat om… Om… Ja, om wat eigenlijk? Er was onvrede, er was woede, er was een soort van algemeen onbehagen. Maar wat moest er concreet veranderen?



Nu is het weer van dat. Er is onvrede, woede, onbehagen. Mensen komen op straat. Eindelijk, ben ik dan geneigd te denken. Want ja, het grote probleem met dit monsterverbond van schijndemocratie en apathiserend consumentisme waarin wij met ons allen verstrikt zitten, is dat alle vormen van protest geneutraliseerd zijn. Ik ben altijd blij wanneer iemand zich de moeite getroost om nog eens luidop te zeggen dat hij niet akkoord is met de gang van zaken.

De gele hesjes komen op straat. Ze roepen elkaar daartoe op via de sociale media, vinden elkaar in een gedeelde onvrede, woede, onbehagen. Ze lopen een tijdje samen op. Maar het uiteenvallen van de beweging is voorspelbaar. Het is een kwestie van weken. Hopelijk, zo denk ik dan buitengewoon egoïstisch, is het tegen de laatste week van het jaar voorbij want ik moet dan opnieuw in Frankrijk zijn en heb geen zin om een paar uur voor een geblokkeerde rotonde of brug te zitten koukleumen. Zo ver gaat mijn solidariteit nu ook weer niet.

Natuurlijk zal de beweging uit elkaar vallen. Misschien niet eens zonder resultaat. Misschien zullen er wat accijnzen van de brandstofprijzen afgehaald worden. Die plakken we wel ergens anders terug aan, overwegen de bewindslieden die daar over gaan nu al. Geen kat die er wakker van zal liggen, denken ze er al bij.

De beweging zal uit elkaar vallen omdat de mensen het moe worden. Omdat de weersomstandigheden verslechteren. Omdat er geen leiding is. Omdat hun woordvoerders het onderling oneens zijn. Omdat er geen duidelijke standpunten zijn. Want waar gaat het eigenlijk over? Het begon als een protest tegen te hoge brandstofprijzen. Algauw werd dat uitgebreid tot ‘een bedreigde manier van leven’, tot het uitgeperst worden en het niets overhouden. Zeer legitieme verzuchtingen zijn dat, maar wat doe je eraan? Ja, zelfs de hele ecologie wordt er bijgehaald, terwijl Jean-Marie of Odette nog maar eens een autoband op de vuurton gooit en de oproerpolitie kwistig traangaspatronen afvuurt.

De beweging zal uit elkaar vallen omdat de actievoerders de politieke recuperaties beu zijn. Dat extreem links én extreem rechts op de gelehesjeskar springen, hoeft niet te verbazen. Ik kon een gulp van weerzin maar moeilijk onderdrukken toen ik Gwendolyn – goesting – Rutten met haar schoolmeesteresbril op hoorde debiteren dat les extrêmes se touchent. Maar ondertussen is er geen enkele partij – ook de hare niet – die niet op de een of andere manier heeft gezegd dat er naar die gele hesjes moet worden geluisterd. Dat de spontane verzuchtingen authentiek zijn en wijzen op een diepe malaise. Er worden hele sociologische analyses aan vastgeknoopt. De gelehesjesbeweging gaat niet alleen over de prijs van de diesel, maar au fond over het ongenoegen over de te grote ongelijkheden in onze samenleving.

De beweging zal uit elkaar vallen omdat de actievoerders de casseurs beu zijn. Die dragen ook gele hesjes, namelijk, en de kans is groot dat jij in de bak vliegt omdat een ander met stenen gooit. De casseurs parasiteren op een op zich best wel te rechtvaardigen ongenoegen. Maar zij zijn de objectieve bondgenoten van het gezag. Ja, inderdaad: les extrêmes se touchent. En eigenlijk hoeft dat niet te verbazen. De powers that be zijn ook casseurs. De machthebbers – het grootkapitaal, met onze democratie als marionettentheater om de schijn hoog te houden dat wij met ons allen aan die macht participeren – zijn casseurs, en wel van ons ecosysteem, onze gezondheid, onze levens.

En ten slotte zal de beweging uit elkaar vallen door toedoen van een onwaarschijnlijk efficiënte mediacampagne. Ik zit me al dagen te verbazen over de schaamteloze consequentie waarmee van de gelehesjesbeweging vooral het negatieve in beeld wordt gebracht. In die zin zijn ook de media casseurs en dus de objectieve bondgenoot van het gezag – maar dat weten we natuurlijk al langer en het hoeft niet te verbazen want ze hebben, op enkele journalistieke burgerinitiatieven na, allemaal te beantwoorden aan een commerciële logica.

Vandaag is er een grote klimaatbetoging in Brussel. Een paar tienduizend mensen zullen van Brussel-Noord naar Brussel-Zuid lopen, het gangbare parcours voor dit ritueel. Er zullen er allicht veel minder zijn dan verhoopt omdat het miezerig en koud is. Ik had mij voorgenomen om te gaan, maar dat lukt helaas niet. Ik zal van hieruit sympathiseren. Maar ik zal toch ook een beetje meewarig toekijken. Want was zal het méér zijn dan een ritueel? Er zullen ludieke toneeltjes worden opgevoerd. Trommels zullen worden geroffeld. Doodskisten meegedragen. Toespraakjes gehouden. Kinderwangetjes beschilderd. Enzovoort. Maar dan? Wat is het vervolg?

Iedereen zal opgelucht ademhalen als er niet, zoals onlangs bij een grote vakbondsmanifestatie, keet wordt geschopt door een stelletje gemaskerde anarchisten. Want dan komen weer alleen die beelden in het nieuws, en dat willen we niet.

Maar ik begin me toch af te vragen of er nog wel zoiets mogelijk is als efficiënt vreedzaam straatprotest.


7471

Brugge, station - 250114


zaterdag 15 februari 2025

boekverhaal 16

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.

maart 1980


ENTELECHIE

Het eerste jaar van mijn filosofiestudie verliep voorspoedig. Ik was in iets gestapt waarvan ik vooraf eigenlijk geen benul had, ook al had ik tijdens mijn sabbat-halfjaar, de eerste helft van 1980, de twee Prisma-pocketdeeltjes van Geschiedenis van de filosofie van Hans Joachim Störig grondig doorgenomen. Ik kocht ze, zo staat het in mijn toenmalige nogal knullige handschrift aangegeven op de eerste bladzijde van beide boeken, op ‘29-1-1981’. Ook de prijs kan nog worden achterhaald want ze stond, door de winkelier met potlood genoteerd, in de rechterbovenhoek van dezelfde pagina: ‘94’. Inderdaad zonder enige aanduiding van munteenheid want het was toen nog meer dan twintig jaar wachten op de invoering van de euro.

Geen twee maanden na mijn aanschaf had ik mijn lectuur voltooid. Mijn exemplaren zijn, behalve danig vergeeld en bros geworden, ijverig bewerkt met onderstrepingen en glossen in de marges, maar ik besef nu, wanneer ik bepaalde passages herlees, dat het uitgesloten was dat ik er toen ook maar iets van heb begrepen. Ik dácht, nogal voortvarend, dat ik er iets van begreep. Ik sla het eerste deel op een willekeurige bladzijde open en lees: ‘Leibniz verbindt het mechanistische atoombegrip met de aristotelische voorstelling van de entelechie, de bezielende en vormende kracht, en komt zo tot zijn begrip van de monade, waarbij hij de term, die taalkundig niets anders aanduidt dan de “eenheid”, waarschijnlijk aan Giordano Bruno ontleent.’ (326) Euh? Neen, dat gaat ook nu nog altijd mijn pet te boven – en ik besef nu dat ik dat toen niet besefte.

Ik dácht dus, voortvarend, dat ik het begreep. En dat dénken was genoeg om in mijn geest (‘geest’: ?) het verlangen te doen ontstaan om dieper in te gaan op de rudimentair uitgewerkte beginselen die Störig mij verstrekte en om, bijgevolg – toegegeven, ook bij gebrek aan alternatieven en aan ambitie tout court om een richting in te slaan met een beter vooruitzicht op een gunstige intrede op de arbeidsmarkt – de studie filosofie aan te vatten. Met die erg smalle basis moest ik het doen aangezien in de aan 1980 voorafgaande en op de middelbare school doorgebrachte jaren ik over filosofie niets, nada, nougabollen over filosofie had mogen vernemen, wat toch, naast alle andere tekortkomingen die ik op die school had ervaren, een ernstig euvel mag worden genoemd.



Hans Joachim Störig, Geschiedenis van de filosofie, vertaling door P. Brommer en J.K. van den Brink (1972; vijftiende druk 1977) van Kleine Weltgeschichte der Philosophie (1959)



7470

Oedelem-'Berg' - 250113


vrijdag 14 februari 2025

parallel 220

Een kind ziet en ervaart vrijwel alles voor het eerst. Elke belevenis is daardoor een sensatie, omdat die nog niet eerder is voorgekomen. Een volwassene echter leeft repeterend. Het meeste van wat hij doet en denkt heeft hij al eens eerder gedacht en gedaan, hij glijdt steeds sneller voort over de rails van de herhaling. Hij leeft steeds minder, omdat steeds meer de directe belevenis door de ervaring vervangen wordt.

Godfried Bomans, Mijmeringen, 41-42

Ik herinner me alles wat de eerste keer gebeurde bijna compleet, van de tweede keer herinner ik me flarden, de herhalingen daarna zijn amorf en zo goed als betekenisloos.

Wim Kayzer, De gelukkigste jaren van de mensen, 126


afscheid van mijn digitaal bestaan 484

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

1 mei 2018


UITEEN

Het was alweer een tijdje geleden dat ik G. tegen het lijf liep in de buurt van bibliotheek, Raaklijn en Fnac, die kleine kern van boekgerelateerde plekken waarvoor ik me af en toe eens tot in het centrum van deze door toeristen overrompelde provinciestad begeef. Dit keer was het in de Fnac, ik had net afgerekend voor een kabeltje en een geheugenkaart. Hoe kleiner die geheugenkaarten, hoe duurder ze lijken – maar dat terzijde. G. zag er bleek uit, en er kwam aanvankelijk niet veel uit. Pas na een koffie – dat doen we dan altijd wanneer we elkaar op zaterdagnamiddagen min of meer toevallig ontmoeten, een koffie drinken, altijd op een terras want G. moet daar dan een sigaret bij hebben, waar ik als ex-roker alleen maar begrip voor kan opbrengen – pas na een koffie-met-sigaret dus kwam er wat meer kleur in. We hadden het over hoe snel de tijd voorbijgaat, en hoezeer de wereld verandert. (Zou er tussen die twee een relatie bestaan, en dan ook in die zin dat een tijd waarin de wereld aan zichzelf gelijk blijft trager gaat?) Ik vertelde dat ik gisteren nog had zitten kijken naar een documentaire over informatiedragers en hoe die hoe langer hoe minder performant blijken. De – niet zo beste – documentaire heette dan ook ‘The End of Memory’. Steen en kleitabletten gingen langer mee dan perkament, perkament ging langer mee dan papier, papier ging langer mee dan floppy’s, enzovoort. Een Frans lab bepaalde de gemiddelde levensduur van een cd-schijfje op twintig jaar. Je moet tegenwoordig dus al bij het leven zelf zorgen voor de continuering van je bestanden… Nog voor je goed en wel dood bent, verdwijnt wat je aan de eeuwigheid dacht te kunnen toevertrouwen: een les in bescheidenheid.

Maar goed, waarom zouden we onze informatie willen bewaren als de werkelijkheid zelf continu verandert, en wel veel sneller dan ooit voorheen het geval was. Wat betekent bewaren in een stroom van onbestendigheid? G. vertelt over zijn verzameling van duizenden dia’s die hij tijdens zijn talrijke reizen maakte. ‘Ze zijn nog goed, ze verkleuren niet. Enkel van de nachtopnames lijken de kleuren te vervagen.’ ‘Maar wat ga je ermee doen?’ vraag ik. ‘Moet je daar niet op de een of andere manier testamentair een bestemming aan geven?’ G. blaast een rookpluim uit. ‘Je weet toch wat er met de diacollectie van X is gebeurd? Heb ik je dat al niet eens verteld?’ Ik durf niet te zeggen dat ik het mij niet herinner – maar G. vertelt het toch nog maar eens, en ik herken het verhaal: hoe X zijn duizend dia’s, voornamelijk van reizen naar Rome, daags nadat hij ze aan de school waar hij zijn hele leven voor had gewerkt had geschonken, in de afvalcontainer aantrof. Ook dat is een les in bescheidenheid, natuurlijk, zij het wel een beetje drastisch.


Google Street View. Het Poesjkin-beeld is rechts in beeld.

De dragers houden hun informatie niet vast, de werkelijkheid zelf verandert zienderogen en lijdt aan amnesie. 'Ik reis tegenwoordig op Google Street View,’ zegt G., niet zonder ironie. ‘Zo was ik onlangs nog in Moskou. Ken je Moskou?’ Ik zeg dat ik er nog nooit ben geweest en ook geen plannen in die richting koester. ‘Er was een pleintje met een standbeeld van Poesjkin. De Russen hadden een heel nauwe, levende band met hun literatuur. In de tijd dat ik er was, dertig jaar geleden, zat iedereen in de metro te lezen.’ ‘Zoals in Parijs,’ onderbreek ik. ‘Ja, in Parijs zag je dat ook. Welnu, dat pleintje met het standbeeld van Poesjkin is verdwenen. Nu staat dat beeld verloren in het midden van een grote boulevard. Je kunt je trouwens afvragen of ze daar nog weten wie Poesjkin was.’

We hadden het ook nog even over vriendschappen die niet blijven duren, en over mensen die ‘uiteen’ gaan. Het was lang geleden dat ik dat woord had gehoord: ‘uiteen’. Meestal gebruik ik daarvoor ‘uit elkaar’, ‘scheiden’, ‘breken’. Maar ‘uiteen’ – en kijk, als je het vaak zegt, begint het raar te klinken. Het ligt dicht bij ‘uiten’, maar je hoort er natuurlijk ook ‘uit één’ in. Als van een koppel gezegd wordt dat ze ‘uiteen’ zijn, dan vormen ze geen eenheid meer, daar komen ze uit en nu zijn ze: twee.

7469

G.


donderdag 13 februari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 483

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

25 april 2018


SENSATIE

De koperen muntjes uit mijn kindertijd waren die van 20 en 50 centimes, met de mijnwerkerskop van Meunier erop. En je had de nikkelen 25 centimes. Ze zijn allemaal, samen met de frank, verdwenen. Zoals nu ook de rosse eurocenten alweer volop aan het verdwijnen zijn (en naar verluidt bij numismatische transacties al een veelvoud van hun nominale waarde scoren). Het exemplaar dat ik gisteren in Ryckevelde vond en opraapte, was – meer dan een eeuw oud – nieuw voor mij. Ik keek uit waar ik tussen de scherpe scherven bouwmateriaal die waren uitgestort om de landweg te verstevigen het best mijn voeten in het rulle zand kon neerplanten en zo viel mijn oog erop.


Ik had nooit eerder zo’n muntstuk gezien. Aan de ene zijde houdt een over zijn schouder achteruit kijkende leeuw (met krols gekrulde staart) een stenen tafel vast: constitution belge 183* (laatste cijfer onleesbaar) staat er in kapitalen op. De landspreuk in het Frans, en onderaan de waarde: ‘2 CENTs’. Op de andere kant, de keerzijde zeg maar: een gekroonde en van sierlijke krullen voorziene kapitale ‘A’, ‘Albert roi des Belges’. Zouden ze toen al Nederlandstalige munten geslagen hebben?

De munt lag tussen de scherven. Zijn ronde vorm verraadde hem: ik zag eerst de cirkel, pas nadien wat het was. Hoelang lag dit tweecentimestuk hier al? Uit wiens broekzak was het gevallen? Die van een kind? En was dat verlies dan een klein drama geweest? Wie had hem voor het laatst uitgegeven en wat was ermee aangeschaft? Wát kon je ermee kopen? Het jaartal – 1912 – bezorgde mij een historische sensatie, of beter, een sensatie van historiciteit. Het ding stamt uit een vervlogen eeuw, heeft twee wereldoorlogen over zich heen gekregen. De Titanic verging dat jaar. Leopold II had nog maar net zijn gestolen land, bron van onze welvaart, aan de staat overgemaakt en Albert was nog niet van zijn rots gevallen. De vooruitgangsideologie moest nog volop op gang komen en tot diep in ons de geesten verzieken.

Wat verderop: een tractor trekt een rechte voor in het land – komen daar ook munten naar boven?


7468

Brugge, Buiten Smedenvest - 241230


woensdag 12 februari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 482

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

24 maart 2018


INVASIEF

Eenden kwaken en ganzen gakken. En aan hiëroglyfen en piramides moest ik ook denken. En aan Syrië. Maar dat was via een omweg.

Een paar omstaanders keken toe hoe de gans, duidelijk uit zijn doen, stond te gakken. Hij wou iets op een afstand houden – allicht de mensen – en tegelijk iets beschermen. En toen zag ik de twee jongen op de voorgrond, ze zochten hun weg, maar waar was de weg? En: wat wás de weg?

Een oudere dame die het tafereel ook stond aan te kijken, wist me te vertellen dat de jongen uit hun nest gevallen waren. Hoezo, uit hun nest? Ik keek omhoog. Als ze eruit gevallen waren, dan kon dat nest alleen maar vijftien meter hoog in een van de bomen hebben gezeten onder dewelke die ganzenfamilie zich aan het hergroeperen was: moeder – of vader, dat was niet duidelijk – en twee telgen. Kleine, heel kleine gansjes. Die dan toch een flinke smak moesten hebben gemaakt want vliegen konden ze duidelijk nog niet.

Ik wist niet dat ganzen in bomen nestelden. En zeker nijlganzen, want zulke waren het hier. Staan er bomen in Egypte? Ja, palmbomen allicht wel.

De mensen die stonden toe te kijken hadden natuurlijk veel compassie met de gevallen ganzen. Hun pa (of ma) was duidelijk in paniek: wat doe je met twee telgen die enkel vijftien meter hoger overlevingskansen hadden en je hebt geen lift of trap? Ik zag niet meteen een oplossing voor het probleem.

Ik had het volwassen koppel nijlganzen al een paar keer gespot tijdens mijn passages door het park. Dat het exoten waren, wist ik. Invasieve exoten, zoals het jargon het wil. Je kon ze maar beter meteen bejagen want straks zouden ze, net als het niet meer in te dijken canadaganzenbestand, de verhoudingen tussen de wél ingeburgerde soorten verstoren. De volkseigen soorten.

Ik zag die twee arme kleine kuikens en moest denken aan de kinderen van Belgische – Vlaamse! – vrouwen in Syrische vluchtelingenkampen. Ik zei dat ook aan die oudere vrouw die me had verteld dat de diertjes uit hun nest waren gevallen, waarbij ze had gewezen naar de plek in de boom waar een paar grote takken uit de stam groeiden: daar was een soort van platform, waar inderdaad een nest kon zijn. Ik moest haar in het Frans aanspreken want ze had het gehad over des poussins d’oie tombés du nid. Ze keek me aan en knikte. Waarop ze haar weg vervolgde. Toen zag ik hoe een grote vogel kwam aanvliegen. De volwassen gans op de grond gakte nog steeds – en blijkbaar kwam die vogel, ook een nijlgans, de ándere nijlgans dus, daarop af. Familieberaad was in de maak.