donderdag 6 februari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 477

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


26 januari 2018


AANGETEKENDE ZENDING

In mijn brievenbus vind ik een formulier waarop staat dat ik een aangetekende zending moet afhalen in het bpost-punt, ondergebracht in de winkel van het Total-benzinestation langs de Oostendse Steenweg. Vreemd, dat ik daar moet zijn voor post. Vroeger moest ik naar de Carrefour aan de Scheepsdalelaan, hier om de hoek. Maar goed, drie kilometer fietsen, dat is nu ook geen straf. Het is mooi weer, en ik kom zo toch nog eens buiten. Maar ik moet wel een eind via de Blankenbergse Steenweg, want het begin van de Oostendse ligt open.

Uw zending ligt in het bpost-kantoor in de Smedenstraat,’ meldt de Total-man met zware bariton. Daar heb ik geen verhaal tegen. Dan maar daarheen, over de twee bruggen van de Waggelwaterstraat, de eerste over het kanaal naar Oostende en de tweede over de verbindingsweg tussen de Bevrijdingslaan en de Expresweg. Ik ben misschien iets te warm aangekleed.

In het kantoor aan de Smedenstraat word ik geholpen door een mevrouw met een exuberant kapsel, geverfd in hetzelfde rood als werd gebruikt voor het logo van haar werkgever. ‘De postbode heeft uw zending in de verkeerde zak gestoken.’ Ik ben al blij dat de zending terecht is en mij wordt uitgereikt. Het is een enveloppe met een venstertje, waarin ik mijn naam en adres – alles heel correct – zie prijken.

De afzender is de Federale Overheidsdienst Financiën. Dat belooft.

Thuis open ik met de bangste voorgevoelens de enveloppe. Ik zie mijzelf al met boetes en inhoudingen overladen. Ik heb mijn belastingbrief allicht te slordig ingevuld. Niet voldoende aftrekposten ingeroepen. Geen fiscale achterpoortjes benut. En al helemaal niets naar belastingparadijzen versluisd.

Het valt mee. Er is iets mis met de aangifte van mijn werkgerelateerde verplaatsingsonkosten: ‘de fiches 281.10 van Uw werkgevers X en Y vermelden telkens: “ander vervoermiddel”, dus de auto. Indien u echter toch met het openbaar vervoer naar Uw werk ging in 2016, gelieve dan een kopie van Uw jaarabonnement van 2016 op te sturen’. Het is de eerste keer in de tien jaar dat ik het traject naar mijn beide werkgevers in Brussel uitsluitend met de trein afleg, dat ik hierop word aangesproken. Als ik ‘De La M. Frédéric, Attaché’, die deze missive ondertekent, binnen de maand het vereiste document kan opsturen, is hij bereid, zegt hij ook nog, ‘U’, mij dus, te laten ‘genieten van de volledige vrijstelling zoals door U ingevuld’. Als ik dat document niet opstuur, zal ik maar ‘380,00 euro’ kunnen inbrengen, ‘in plaats van 1.083,06 euro ingebracht’. Het verschil tussen beide bedragen wordt ook nog eens vermeld: ‘703,06 euro’.

Ik zal het nodige doen. Maar ’t is toch godgeklaagd, zo denk ik dan, dat Frédéric niets beters te doen heeft.





7461

B.


woensdag 5 februari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 476

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

22 januari 2018


PORTRET

Joel Meyerowitz geeft, binnen een overdenking over het verschil met straatfotografie waarop ook mensen te zien zijn, een eenvoudige maar juiste definitie van een portret – gek dat ik het nooit eerder zelf heb bedacht: ‘A portrait suggests a more intimate encounter, a shared moment, an agreement that “we are in this together” for however brief a time.’ (Where I Find Myself, 93) Er staan een aantal elementen in die definitie die toch het overdenken waard zijn: intimiteit, ontmoeting, gedeeld en samen, ogenblik (hoe kort ook), contract… Een portret, in deze zin, lijkt minstens te impliceren dat de geportretteerde wéét heeft van het feit dat de fotograaf een foto maakt. (Dat is een van de verschillen met straatfotografie, waar de in beeld gebrachte mensen niet noodzakelijk op de hoogte zijn van het feit dat hun toevallige passage in het oog van de fotograaf en dan in de zoeker van diens fototoestel (hoewel, niet altijd in die volgorde!) wordt vastgelegd.) Er is instemming. En door die instemming verandert de relatie tussen beide. Er is sprake van een expliciet vertrouwen. De gefotografeerde kan meteen ook een versie van zichzelf tonen. De fotograaf interpreteert die versie, eventueel in het licht van wat hij al van de geportretteerde weet – want ja, een portret van een nieuwe, nooit eerder ontmoete persoon is wel degelijk mogelijk. Volgens Meyerowitz kijkt de fotograaf aandachtig, en hij ontwaart in de geringste details – de blik, de houding, de kleding – gegevens over de persoonlijkheid van de persoon die hij voor zich heeft. Vraag is natuurlijk in hoeverre de fotograaf, zeker bij personen met wie hij niet vertrouwd is, over voldoende informatie kan beschikken om in die interpretatie van hun versie een waarheid omtrent hun persoonlijkheid te detecteren. Hij beweert van wél – ‘of course, when you are carefully observing someone, their personality flows from them no matter what they try to show or hide – maar ik ben niet zeker of ik het daarmee eens kan zijn.

Joel Meyerowitz, Young Woman Eating
a Plum, Procincetown, 1981
Hangt het van de in het portret vastgelegde concordantie tussen versie en waarheid omtrent de geportretteerde af of een portret geslaagd is? Het heeft daar wellicht iets mee te maken. Maar hoe kan dan diegene die het portret bekijkt dat beoordelen? Want wat weet hij/zij van de geportretteerde? En van de fotograaf?


7460

Deinze - 250112


dinsdag 4 februari 2025

boekverhaal 15

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


DAT DIEPE ROOD

Het leven in eenzaamheid, Al te luide eenzaamheid, Liefde in tijden van eenzaamheid, De eenzaamheid van de priemgetallen, Het circus der eenzaamheid, De eenzaamheid van Zuckerman, De eenzaamheid van het westen, Kleine encyclopedie van de eenzaamheid, Het spinsel van de eenzaamheid. Ontbreken er titels in dit rijtje? Ja, ongetwijfeld. Weinig gevoelens zijn in de literatuur zo vaak aan bod gekomen – al wordt eenzaamheid gelukkig niet altijd zo expliciet benoemd, en al zeker niet in een titel. De bekendste ontbrekende titel in dit rijtje ‘eenzaamheid’-boeken dat ik op mijn leeslijst aantref, is zonder enige twijfel Honderd jaar eenzaamheid.

(Vreemd toch, hoe een woord er raar begint uit te zien als het daar meerdere keren geschreven staat.)

Geen nood, de roman waarmee Gabriel García Márquez wereldberoemd werd las ik wel degelijk. Twee keer zelfs. Een eerste keer in 1980, omdat dat moest voor het vak Nederlands in de kunstschool waar ik toen een paar maanden de illusie koesterde dat ik een schildersloopbaan tegemoet ging, en dan een tweede keer vijf jaar later. Die tweede lectuur staat mij het levendigst voor de geest want ze doet me aan rode lingerie denken.

Nu vraag ik u: zijn er nog mensen in de zaal die bij Honderd jaar eenzaamheid aan rode lingerie denken? Ik betwijfel het. U vraagt zich natuurlijk af hoe het komt dat ik daaraan moet denken. Want in dat boek komt er wel diepgroene jungle voor, en ijsblokken, en allerlei fantastische en formidabele verwikkelingen die ik nu, veertig jaar later, met de beste wil van de wereld niet uit de doeken zou kunnen doen, maar toch in godsnaam geen rode lingerie?

Wel, dat zit zo.

Ik was in die tijd een student-zonder-lief in Leuven. Eenzaam in Leuven, inderdaad. Ik treurde om een voorbije relatie en had niet bepaald een florissant zelfbeeld. Ik was daarenboven erg schuchter, en in elk geval weinig ondernemend. Ik was dan ook zeer verbaasd toen bleek dat X haar oog op mij had laten vallen. X was nu wel ongeveer het laatste meisje dat ik in het vizier had. Niet dat ze niet mooi en begeerlijk was, dat was ze namelijk wel, maar ze was in mijn ogen zodanig mooi en begeerlijk dat ik het niet in mijn hoofd haalde zelfs maar te dénken dat bij haar iets voor mij te rapen viel. Bovendien was X het lief van Y, een mooie en rijke jongen uit Dallas, ik bedoel de welvarende ondernemersregio in het Kortrijkse. Maar het ondenkbare gebeurde: X liet Y vallen en stortte zich op mij. Het kostte haar weinig moeite om mij te versieren: ik was een vogel voor de kat. En een kat was ze! Voor ik het goed en wel besefte vertoefde ik veel en vaak en niet alleen overdag in het kot van X aan de andere kant van de stad, vlakbij het in die tijd bekende etablissement De Blauwe Schuit. Het was een koude winter en we hadden niet altijd iets beters te doen en dus brachten X en ik nogal wat tijd in haar grote warme bed door. Waarbij we allebei in ons eigen exemplaar Honderd jaar eenzaamheid lazen terwijl we luisterden naar Sade.

Geen toeval dat we lazen. Want heel veel hadden we elkaar niet te vertellen. Niet voldoende in elk geval om onze prille amourette te laten uitgroeien tot een langdurige verbintenis. X verliet me, op zoek naar opwindender muizen. Ze is nooit naar Y teruggekeerd. En ik heb later nooit nog het genoegen gekend om een vrouw zich te zien ontdoen van laatste kledingstukken die dezelfde kleur hadden als de zeventiende druk van Marquez’ boek waarover ik beschikte, een pocketeditie uit 1982. Wel andere kleuren, godzijdank, maar nooit meer dat diepe rood.


Gabriel García Márquez, Honderd jaar eenzaamheid (1972)



7459

230712


maandag 3 februari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 475

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

30 december 2017


DOOR DE STROT

Ik doe het niet vaak, maar gisterenavond dan toch en jawel, ik weet weer waarom ik het niet vaak doe: kijken naar een film op VTM, de Vlaamse Televisie Maatschappij. Ze hadden daar Hugo van Martin Scorsese heel terecht als kerstvakantieavond-familiefilm geprogrammeerd, en zonden die film uit op de voor een commerciële zender kenmerkende manier: verhakkeld door reclameblokken, zonder inkadering, zonder respect. Voor het format van de banale Amerikaanse geweld- of avonturenfilm hoeft dat niet meteen een probleem te zijn, veronderstel ik: het publiek van dergelijke films kijkt er niet meer van op dat de film alleen maar als reclamevehikel wordt behandeld. Maar voor cinefielen is het toch wel even wennen.

Zonder noemenswaardige aankondiging, laat staan een inleiding waarin bijvoorbeeld volksverheffingsgewijs iets wordt gezegd over de regisseur en diens oeuvre en de toch wel merkwaardige plaats die Hugo daarin inneemt, begint de film. (Bruusk, het is alsof je te laat een bioscoop binnenstapt: zeer vervelend, het storende gestommel op zoek naar een lege plek, de jassen die moeten worden verlegd, een telefoon die nog wordt afgezet. De felle gloed van dat kleine schermpje.) De film zelf wordt dan drie of vier keer abrupt onderbroken voor telkens een minuut of vijf reclame en aankondigingen van andere programma's. Na de reclame word je opnieuw, zonder enige overgang, in de film gegooid – waarbij je altijd door de vervelende onzekerheid wordt bekropen of er misschien niet stoemelings een deel is weggeknipt. Je moet erop vertrouwen dat dat niet is gebeurd. En dan is er het einde van de film: zonder boe of ba krijg je na het laatste beeld – maar is het wel het laatste beeld? – opnieuw reclame voorgeschoteld. In de linkerbovenhoek is er wel een kleine aankondiging verschenen van het volgende programma, maar dat kan je twijfel niet wegnemen. Geen bordje met 'The End' of 'Fin' of wat dan ook – dat had heus wel een functie –, geen eindgeneriek of aftiteling, geen credits of outfadende muziek. Neen, je wordt zonder mededogen uit de betovering weggerukt en in de werkelijkheid teruggekatapulteerd, en die werkelijkheid is voor de Vlaamse Televisie Maatschappij een commerciële werkelijkheid waarin niet wordt tegemoetgekomen aan de kommaneukerige verzuchtingen van intellectuele cinefielen. Die kijken normaal gezien toch niet naar ons, lijken ze daar te denken – en dat is natuurlijk volkomen terecht.

Ja, zo gaat dat op een commerciële zender. Daarom kijk ik daar meestal niet naar. Maar het is toch jammer dat iedereen zich bij die logica schijnt neer te leggen: betalen met ergernis om iets wat ons door te strot lijkt te moeten worden geramd. Bovendien zou het, als het dan toch onvermijdelijk is, met een klein beetje meer respect mogen gebeuren. Een eindgeneriek is een essentieel onderdeel van een film – dat knip je niet zomaar weg.

En ja, voor ik het vergeet: Hugo is een wonderlijke, schitterend gemaakte prachtfilm, een sprookje over sprookjes, over de betoverende kracht van fictie, een ultiem eerbetoon van een gerenommeerde regisseur aan zijn medium.

7458

Deinze, mudel - 250112


zondag 2 februari 2025

2 * 43.4 * 26.5 * 144 * 84.3

Damme - Dudzele - Oostkerke - Hoeke - Damme


 

afscheid van mijn digitaal bestaan 474

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

25 december 2017

VLOEDLIJN


Toen ik gisteren, tijdens mijn wandeling samen met L. over het strand van de Seinemonding, heel even afgezonderd naar de branding stond te kijken, dacht ik: dit moment moet ik onthouden, dit besef van tijd en ruimte, mijn geïsoleerde plek daar, tegenover die eeuwig aanrollende golfjes die hun vracht van wier en schelpen en afvalhout en microplastics op de vloedlijn achterlaten, met aan de overkant van de brede rivier, die eigenlijk al in een baai overgaat, de in een laaghangende wolk gevatte, rook uitspuwende schoorstenen van de olieraffinaderijen van Le Havre. Ik moet dit vasthouden, dacht ik, en daarom zal ik erover schrijven: wat ik hier en nu denk en voel.

Gisteren begon ik dan over die wandeling te schrijven, met de bedoeling om dat moment van intens besef van tijd- en ruimtelijkheid en van mijn plaats daarin vast te leggen, maar kijk, ik kwam niet verder dan een situering en een weergave van het gesprek dat we voerden, L. en ik, over ouder worden en hoe het is om de laatste jaren van je leven als een plant te vegeteren. En ik vergat het aanvankelijke opzet van mijn schrijven: datgene wat ik op dat ene moment zo belangrijk had gevonden of, juister gezegd, waaraan ik zo graag een groot belang had willen hechten.

Want wat was het dat ik daar had gevoeld, staande op de vloedlijn van de in zee stromende Seine, tussen de messenheften en het zeewier en het wrakhout? Het was een besef van nietigheid, van vluchtigheid ook, maar ook van vastberadenheid: ‘Dit is dit ene en ondeelbare moment in je leven, het is nog niet te laat, wees bewust en beslist en maak iets van wat je nog rest.’ Zoiets. Ik dwong mijzelf het te voelen, ik nam mij voor het te memoreren, en ik vergat het prompt.

7457

Deinze, mudel - 250112


zaterdag 1 februari 2025

parallel 219

Zo leeft het bos in een eeuwige strijd van allen tegen allen. Alleen blinden stellen zich het koninkrijk van de bomen en het gras voor als de wereld van het goede. Zou dan toch het leven zelf het kwaad zijn?

Vasili Grossman, Leven & Lot, 411

Wie dichterbij komt ontdekt de natuur als alomvattend strijdtoneel.

Cyrille Offermans, Midden in het onbewoonbare, 194



boekverhaal 14

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.

juni 1979


GLETSJERS IN ASSENEDE

Stemmen was het eerste wat ik van hem las, en een paar maanden later, april 1980, volgde De ontmoetingen, zijn debuut uit negentien-godbetert-achtenzestig. Ik weet niet meer hoe ik Claude van de Berge op het spoor kwam, of hoe hij mijn weg kruiste, maar het staat me vaag voor de geest dat ik daar volledig zelf voor verantwoordelijk was want nog steeds kleeft aan deze auteur, ook al ben ik nu zeer terughoudend om daar mee uit te pakken, de ijdele odeur van het zelf iemand ‘ontdekt’ hebben. (Later zou ik dat gevoel nog één keer hebben, en wel met W.G. Sebald, wellicht de enige écht waardevolle ‘ontdekking’ die ik ooit heb gedaan. Zie het – nog te schrijven – boekverhaal ##.)

Opeens lag daar dus, out of the blue, dat boekje Stemmen voor me. Ik begon eraan en wist meteen: zoiets had ik nog nooit gelezen. Deze schriftuur week af van al het tot dan door mij gekende. (Al had ik nog niet zo heel veel gelezen: op mijn op dat moment al bijna vijf jaar bijgehouden leeslijst staat Stemmen op nummer 86.)

Ik gebruik hier de uitdrukking out of the blue niet zomaar. Die twee boeken van Claude van de Berge (pseudoniem van Rony Pauwels) ademen het wit-blauw van arctische ijsvelden, gletsjers en bevroren bergtoppen. Van de Berge zocht toen, en heeft dat lange tijd volgehouden, in het smetteloze wit van nog niet volop smeltende ijsvlakten, waar enkel ijsberen, sneeuwuilen en Eskimo’s (of Inuït) gedijen, en misschien ook Sylvain Tesson of aan die Franse zwerver verwante zonderlingen zoals, inderdaad, Claude van de Berge zelf –, Claude van de Berge dus zocht daar, ver van de kapitalistische hectiek, rust, kalmte, leegte en bezinning. Zijn teksten waren – en zijn voor sommigen misschien nog altijd – een meditatie.

Ik zie het natuurlijk niet meer voor me (ik bezit geen van zijn boeken en kan het dus niet meteen nakijken), maar het komt me nu voor dat de bladzijden van Stemmen en De ontmoetingen veel wit en tussenruimte en witregels bevatten. In mijn verbeelding is Van de Berge verwant met wat zijn tijdgenoten Dan Van Severen en Etienne van Doorslaer in de vaderlandse beeldende kunst betekenden: uitpuring, meditatie, verstilling.

Ter voorbereiding van dit stukje heb ik eens de website van dit binnenkort tachtig wordende en in Assenede wonende buitenbeentje van de Vlaamse letteren bezocht. Behalve een indrukwekkende lijst publicaties, een bron die sinds zijn debuut in 1968 nog steeds niet lijkt te zijn opgedroogd, kun je daar ook een interview beluisteren en bekijken. Mevrouw Van de Berge, aka de in arctische landschappen gespecialiseerde fotografe Arlette Walgraef, stelt er – buiten beeld – op nogal schoolse wijze vragen. De antwoorden – onmogelijk dat ze niet zijn voorbereid – worden door de streng ogende en in kekke IJslandse pullover gehulde voormalig leraar voordrachtkunst in een uitermate keurig Nederlands gedebiteerd. Op de achtergrond staan de talrijke boeken keurig in het gelid.

Er kan geen twijfel over bestaan: zoals Claude van de Berge is er maar één. Een cocktail van vergeestelijking, wereldverzaking, sjamanisme en wellicht ook veel thee en klankschalen vormt zijn unique selling proposition. Maar helaas, vijfenveertig jaar nadat ik onder de indruk kwam van twee van zijn boeken, blijkt die cocktail behoorlijk slaapverwekkend en klinken Van de Berges, in dat interview, woorden hol en versleten. Zijn maatschappijkritiek is ronduit belegen en onsamenhangend. Nu besef ik dat ik me destijds vooral aangesproken voelde door het ongewone van deze stem: Van de Berge was in mijn leefwereld een van de eersten die zich afwendde van een wereld waarin het evidente voortbestaan-van-alles-zoals-het-was voor mij nog geen incertitude was geworden.


Claude van de Berge, Stemmen (1973)
https://www.claudevandeberge.be/







7456

Deinze, mudel - 250112


vrijdag 31 januari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 473

voor deze rubriek selecteer ik de best3 stukken die op deze blog zijn verschenen


11 december 2017

Het sneeuwt. Omdat dit in Laag-België een zeldzaam weerfenomeen is geworden, besluit ik een wandelingetje te maken om er maximaal van te profiteren. Dat valt echter niet mee. De sneeuwlaag is overal waar er per fiets of auto overheen werd gereden, of zelfs maar op gestapt, een natte blubber. En bovendien jaagt een lauwe wind de wakke vlokken in mijn aangezicht. Maar goed, alles voor de ervaring, we moeten niet klagen want straks zitten we weer warmpjes binnen en er zijn er die het met minder moeten stellen. Ik loop de Vesten af langs de Guido Gezellelaan tot aan de Smedenpoort en keer dan terug langs de ander kant van het water. Ter hoogte van het kasteeltje waar vroeger Moritoen gevestigd was, zie ik een jongeman met zijn hond spelen. Hij gooit een balletje weg, de hond apporteert. De jongeman filmt ondertussen zijn hond. En ik maak daar dan weer een foto van. Plots weerklinkt een gekraak. Een van de bomen aan de rand van het terrein komt met veel kabaal neer. De hond kan nog net ontkomen. De boom valt tussen de jongeman en de hond in. De hond vlucht een eind weg. De jongeman reageert lijzig – of toch heel erg cool. Je mag niet afgaan op het uiterlijk (afhangende broek, rastakapsel…), maar het gebruik van een joint kort voor dit bijna rampzalige incident lijkt me niet uitgesloten. Hij lijkt niet te beseffen waaraan hij is ontsnapt. Wanneer de hond, staart tussen de achterpoten, terug bij zijn baasje is, spreekt hij het dier toe: ‘Dat was een beetje een te grote stok, hé.’ Nog geen halve minuut nadat de boom is neergekomen, staan daar al twee arbeiders van de groendienst. Alsof ze achter de hoek stonden te wachten. Ze vergewissen zich van de situatie en lichten deze toe. Het gebeurt wel meer dat een boom onder het gewicht van de sneeuw bezwijkt. Zeker als hij al ziek was. Ik feliciteer nogmaals de jongeman met zijn ongedeerdheid, aai de hond over zijn natte kop, en vervolg mijn weg.





7455

Deinze, mudel - 250112


donderdag 30 januari 2025

boekverhaal 13

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.

april 1979

KONIJNEN MET MENSENWENSEN

Zoals zovelen die deel uitmaken van de generatie die na de mijne komt zijn ook mijn kinderen geen lezers. Enfin, ze lezen wel, of ze hebben dat een tijd gedaan, maar niet wat ik dan serieuze literatuur noem. Fantasy, dat wel. En dan nog meestal in het Engels. Ik heb daar niet over te oordelen, en dat doe ik ook niet, maar ik vraag me toch af hoe het komt.

Zelf heb ik nooit de aandrang gevoeld om mij met dat subgenre van de fictie bezig te houden. Ook niet als het om films gaat, trouwens. Misschien had ik realisme nodig als tegenwicht voor de absurde omstandigheden waarin ik ben opgegroeid?

Nochtans zijn mijn kinderen daar begonnen waar ook ik mijn leesavonturen mee startte: met Tolkien. Ik las de drie delen van In de ban van de ring op 14- en 15-jarige leeftijd (een eerste, in het tweede deel van de cyclus geaborteerde poging in 1976 en een tweede voldragen missie naar Mordor in 1977). Ik deed het met alles erop en eraan, zelfgetekende kaarten van Midden-Aarde incluis. Maar na de laatste pagina van deel 3 (in de Prismapocket-uitvoering) te hebben omgeslagen, had ik wel mijn portie gehad van die hyperdramatische megagevechten tussen Goed en Kwaad. En waarschijnlijk had ik het nog zolang uitgehouden omdat ik volledig teerde op het surplus van mijn verbeelding: de verfilming, die mijn kinderen wél eerst in zich opnamen alvorens de boeken te lezen, bestond nog niet. (En ik wist ook nog niets over de bedenkelijke ideologische sympathieën van de heer Tolkien, maar dat geheel terzijde.)

Nadat ik de laatste bladzijde van deel drie had omgedraaid en afscheid had genomen van Frodo, Gandalf, de Golem, Sauron en – mijn voorkeurspersonage – Sam Gewissies, wist ik dat ik in dit genre niets te zoeken had. Geen spoken en trollen en bizarre toverkrachten voor mij, ik verkoos de al even ondoorgrondelijke en veel interessantere – omdat ze met een werkelijkheid die ik maar al te goed leerde kennen correspondeerden – kronkels van de menselijke psyche en de banaliteit van het menselijke, al te menselijke bestaan.

Ik maakte nog één keer een uitzondering. (Of misschien nog twee keer; de tweede keer was toen ik Alice in Wonderland aan mijn kinderen voorlas.) Hoe ik ertoe gekomen ben, weet ik niet meer, het zal wel weer iets met mijn vriend Hendrik te maken hebben gehad (zie boekverhalen 9, 11 en 12), maar opeens lag daar een vuistdik avonturenboek op mijn tafel waarin, jawel, konijnen de hoofdrollen vervulden: Waterschapsheuvel van Richard Adams – en dan moest Art Garfunkel daar nog zijn beroemd geworden lied Bright Eyes (1978) over zingen. Ik weet echt niet meer hoe het mogelijk is geweest, maar ik heb dat boek verslonden. Als ik de term suspension of disbelief hoor vallen – en geloof me, hij komt erg vaak van pas, zeker in deze wereld – dan moet ik altijd aan de antropomorfe knaagdieren van Adams denken. Want hij slaagt erin om je op de een of andere manier te doen vergeten dat konijnen niet kunnen spreken, listen bedenken, toekomstige handelingen of hinderlagen voorzien, enzovoort. De konijnen van Adams zijn als mensen. Met dezelfde mensenwensen. En dezelfde mensenstreken. Jawel! Het komt allemaal in de krant.


Richard Adams, Waterschapsheuvel (1972)


7454

Schilderij van Koen Vandewiele - 250112


woensdag 29 januari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 472

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


10 december 2017


GEHAVEND

Ik had het even met H. over L.D., die onlangs overleed. Ik vertelde H. hoe ik L. enkele maanden geleden op de trein zag, en toen was geschrokken van hoe slecht ik vond dat hij eruitzag. En hoe ik uit dat driedubbele zelfportret, waarbij hij zichzelf meer dan een jaar geleden had afgebeeld met neergevleid hoofd, alsof hij de strijd al had opgegeven, had opgemaakt dat hij toch al veel langer moet geweten hebben wat hem boven het hoofd hing. Nochtans, zegt H., was het maar een paar weken voor zijn dood duidelijk geworden. Het is dan zeer vlug gegaan. H. had opgevangen dat L. zelfs twee weken voordat hij stierf nog naar de IKEA was gegaan om er een lamp te kopen. Dat doet me aan Goethe denken, zeg ik aan H., aan diens laatste woorden meer bepaald: ‘Meer licht!’ H. vertelt me over de indrukwekkende begrafenisplechtigheid in de Sint-Pieterskerk in Gent. De kist stond er centraal op de ster in de marmervloer opgesteld, met rondom massa’s bloemen: enkele van de nabestaanden hadden een heel bloemenkraam op de Kouter leeggekocht. H. toont me ook nog het doodsprentje van L. Geen portret van de man, ook geen zelfportret, maar een foto van een peer. Een gehavende peer, met een bluts en wat krassen. Maar wel een prachtige foto, die L., naar verluidt, op de vooravond van zijn dood zou hebben gemaakt.



© Lucas Devriendt



7453

Zeebrugge - 250111


dinsdag 28 januari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 471

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


7 december 2017

Vandaag betogen 45.000 Catalanen in Brussel. Ze zijn met zoveel dat velen onder hen in Gent en Brugge hebben moeten overnachten omdat er in de hoofdstad onvoldoende hotelcapaciteit was. Ik sprak vanmorgen op de trein met een Catalaan die naar Brugge was uitgeweken. Neen, het Catalaans nationalisme teert niet enkel op economische motieven. Er is zeker ook het culturele argument: de Catalaanse taal en cultuur worden door Spanje belemmerd, om niet te zeggen gefnuikt. In de administratie en op school heerst de Spaanse taal. Maar ja, het economische speelt ook een rol. Ja, Catalonië is de rijkste regio van het land. Maar door het onrechtvaardige fiscale beleid van Madrid dreigt onze mooie mediterrane regio die plek te verliezen. Wij dragen veel meer bij dan we terugkrijgen. Dat moet stoppen. En dat vragen wij al lang. Het is de eerste keer dat het moment zo gunstig is om de onafhankelijkheid te eisen. Aan het referendum namen 60 procent van de Catalanen deel, en van die 60 procent stemde 83 procent voor.

Ik vroeg mijn vriendelijke gesprekspartner of hij het landschap op weg naar Brussel mooi vond. Hij vond het een beetje grijs. Misschien ook een beetje troosteloos?, vroeg ik tendentieus. Ja, ook wel een beetje troosteloos, gaf hij toe. Toen we in Brussel samen uitstapten, staken het geel, rood en blauw van al die vlaggen fel af tegen het grijs van de stad.




7452

Zeebrugge - 250111


maandag 27 januari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 470

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen

5 december 2017


NAGELS MET KOPPEN

Genderneutraal. Dat is, zo blijkt, ondertussen de nieuwe norm geworden. (Ik had even niet opgelet.) In het journaal van 13 uur belanden we in het item ‘Gender en stereotypen’ in een klas met 12-jarigen van het Gentse Sint-Barbaracollege. Hun wordt een stelling voorgelegd: ‘jongens en meisjes mogen hun nagels lakken’. Wie akkoord gaat moet zijn hand opsteken. Slechts twee kinderen, naast elkaar op de achterste bank gezeten en duidelijk van allochtone origine, doen dat niet. Ramiz vindt dat het normaal is dat meisjes zich mooi maken. Voor jongens vindt hij dat een beetje ‘raar’. Hij voegt er meteen aan toe dat het met zijn godsdienst te maken heeft. Maar hij vindt het zelf ook ‘raar’ dat jongens met gelakte nagels naar school zouden komen. Reporter Stijn De Groote laat – offscreen – uitschijnen dat hij de uitslag van deze ondervraging wel oké vindt. ‘Maar’, zegt hij, ‘onderzoek wijst uit dat genderstereotypen behoorlijk universeel zijn.’ En dan komt Sara De Meyer aan het woord. Deze ‘onderzoekster’ aan de UGent vindt het op zich ‘geen probleem dat er biologische verschillen zijn’, maar wel ‘dat er andere verwachtingen worden gecreëerd op basis van die biologische verschillen’. Genderstereotypen, aldus dat door De Groote aangehaalde, maar niet nader benoemde, onderzoek, zouden al vroeg worden gevormd. Daarom moet je er al vroeg over praten met jonge tieners. De bedoeling is uiteraard dat deze stereotypen worden doorbroken. Sara De Meyer geeft het voorbeeld van het homohuwelijk aan om aan te voeren dat het wel degelijk mogelijk is om gendernormen te veranderen.

Allemaal goed en wel, maar waarom wordt aan die kinderen niet deze vraag voorgelegd: ‘meisjes hoeven, net als jongens, hun nagels niet te lakken’. Zou dat niet zinvoller zijn? Je bespaart die jongens dat gênant-aarzelende instemmen met een politiek correcte stelling waar ze zich anders nooit om zouden bekreunen, en de meisjes dat gedonder met nagellak, nagelgel, valse nagels en allerlei andere nagelcosmetische ingrepen waarvan ik misschien niet eens het bestaan vermoed.




7451

Zeebrugge - 250111


zondag 26 januari 2025

facebookbericht 1179

Gisteren was de uitsmijter in het VRT-televisiejournaal een binnenslaapactie van IKEA. Honderd personen mochten in de IKEA-winkel overnachten op de uitgestalde bedden en dat werd uitvoerig in beeld gebracht. Vandaag op VRT-Radio 1: reclame voor matrassen van IKEA. Ziedaar het economisch model van onze met belastinggeld gefinancierde en ‘normaal gezien’ reclamevrije overheidszender.


1 * 41.0 * 22.1 * 139 * 41.0

Nieuwege - Roksem - Aartrijke - Zedelgem - Sint-Andries



boekverhaal 12

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.

december 1978


BUITEN DE SCHOOL OM

Ik was zeventien toen ik voor de eerste keer De Avonden las, en dan nog wel meteen in de daarvoor geschiktste maand van het jaar, en in die maand in de geschiktste week. Het was tevens mijn kennismaking met de auteur van betreffend werkje. En het was andermaal mijn vriend Hendrik (boekverhalen 9 en 11) die mij tot deze kennismaking had aangezet.

Ook hier geldt dat ik maar buiten de school om, of ondanks de school, tot lezen ben gekomen.

Ik vond het maar een raar boek, die eerste keer. Ik vond het een vervelend boek over verveling. Ik had nog geen oog voor de andere dimensies die het toch ook, zij het onnadrukkelijk, bevat: eenzaamheid, seksualiteit, religie. En ja, het verband tussen die drie. Wat ik ook niet doorhad de eerste keer dat ik De Avonden las, was de enorm krachtige psychologische boog die Gerard Kornelis van het Reve aanspant, een boog die op de schrijnende, heftige, zeer ontroerende laatste bladzijden wordt losgelaten. ‘Het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven.’ De terreur van het beknellende en liefdeloze gezinsleven tijdens en kort na de Tweede Wereldoorlog in een grauw en armtierig Amsterdam voor de enen (‘De Avonden is wel goed, maar je wordt er beroerd van’, aldus J.J. Voskuil in Bij nader inzien), de triomfantelijke zelfbewustwording van een kunstenaarsziel voor de anderen.

Ik heb na die eerste keer in 1978 de meesterproef van Gerard Reve tot nu toe nog zeven keer gelezen. In ‘82, ‘84, ‘85, ‘86 en ‘87 maakte ik deel uit van het ongeorganiseerde genootschap van revisten, dat elk jaar trouw de laatste tien dagen van het jaar elke dag het bij die dag passende hoofdstuk leest en de omstaanders om de oren slaat met reviaanse oneliners. ‘Hoei boei, ik moet dringend’, ‘Toch komt deze dag vol, zo goed als elke andere’, ‘Vertel het maar met je eigen woorden’ en meer van dat soort fraai geformuleerde lolligheden die in de juiste omstandigheden gedebiteerd de geloofsgenoten kunnen aanzetten tot onweerstaanbaar gebulderlach. Twee opeenvolgende jaren in die periode las ik De Avonden samen met een toenmalige goede vriend – we zijn later gebrouilleerd geraakt – die, bizar genoeg, ook Gerard heet. Of Gerardus, of Gerd. We lazen elkaar beurt om beurt een hoofdstuk voor. In ‘98 keerde ik nog eens nader tot Gerard R. terug, for old times’ sake. En in 2006 las ik het boek een voorlopig laatste keer, nu in de hoedanigheid van leesclubbegeleider. Bij mijn trouwe leesclubpubliek waren beide strekkingen – verveeld en bewonderend – goed vertegenwoordigd.

Ik bezit drie exemplaren van het boek. (Die eer valt in mijn bibliotheek geen enkel ander boek te beurt.) Mijn inmiddels danig versleten en ijverig geannoteerd werkexemplaar heeft de bekende donkerblauwe kaft met lichtblauwe en gele belettering en is een eenendertigste druk uit 1982, door mij voor 395 frank verworven in het daarop volgende jaar. Wat betekent dat ik de eerste twee keren een niet aan mij toebehorend exemplaar heb gelezen. Het allereerste, dat van 1978, zal ik allicht van Hendrik te leen hebben gekregen. Voor het tweede exemplaar, een vierentwintigste druk uit 1972, had ik in 1993 450 frank veil. Deze vierentwintigste druk, niet bij De Bezige Bij maar eenmalig bij Athenaeum – Polak & Van Gennep als hardcover met roze en mauve wikkel verschenen, is een jubileumeditie naar aanleiding van de toen vijfentwintigste verjaardag van het boek. Mijn exemplaar is nog verbijzonderd omdat het door de auteur is gesigneerd. Dat heb ik weten te versieren doordat een broer van de vrouw van een goede vriend toen de privéchauffeur was van Reve op diens tour langs Vlaamse culturele centra, ik vermoed in een organisatie van Behoud de Begeerte. Uiteraard koester ik mijn roze-mauve exemplaar als een schat. En dan is er nog een derde exemplaar, een veertiende druk als Literaire Reuzen Pocket uit 1966, dat ik – ik weet niet meer wanneer en voor hoeveel – tweedehands heb aangekocht omdat ik het voorplat zo mooi vond.

Gerard Reve, De avonden (1947)



7450

Zeebrugge - 250111


zaterdag 25 januari 2025

boekverhaal 11

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


december 1978


HESSE-MANIA

Hoewel ik het bezit, kan ik het niet lezen. En neen, dat heeft niets met de inhoud te maken, zoals wanneer je bijvoorbeeld zou zeggen: ‘Na kennis te hebben genomen van zijn antisemitische pamfletten kan ik geen Céline meer lezen, hoe goed zijn romans ook mogen zijn.’ (Voor alle duidelijkheid: ik zeg dat niet.) Of: ‘Na alle pedofilieschandalen kan ik geen boeken van Gerard Reve meer lezen waarin onbeschaamd de knapenliefde wordt bezongen, al dan niet gestoffeerd met een nuffige Mariadevotie.’ (Ook hier: ik zeg dat niet, al moet ik wel zeggen dat de talrijke boeken van Gerard (Kornelis van het) Reve die ik in huis heb, ongeveer álles van hem, hier toch vooral stof staan te vangen.) Neen, als ik zeg dat ik het boek waarover ik het nu wil hebben niet kan lezen, bedoel ik het niet in die zin maar in een louter fysieke, materiële zin.

Het exemplaar van Zinnig eigenzinnig van Hermann Hesse, deel 21 in de reeks privé-domein, is namelijk niet opengesneden. Martin Ros, bezieler van de reeks, wou de vormgeving en bezorging van autobiografische geschriften en brievenboeken – vandaar de naam ‘privé-domein’ – op Franse leest schoeien: daar liet de uitgever het opensnijden van de ingebonden katernen aan de koper/lezer over, wat wel iets had natuurlijk, alsof je een cadeau uitpakte.

Ik ben niet van plan mijn exemplaar open te snijden want dan zou ik, vermoed ik, de geldelijke waarde van dat boek, die in onopengesneden toestand toch substantieel moet zijn, aanzienlijk verminderen. Als ik al de behoefte zou voelen om Zinnig eigenzinnig te lezen, dan ga ik wel naar de bibliotheek – al is de kans dat ik het daar aantref, gezien de onbegrijpelijke saneringsvlagen die er op regelmatige basis woeden, als bosbranden in Californië, allicht gering.

Dat lezen zou een herlezen zijn want in 1978 las ik dit boek van Hesse, een compilatie van losse verhalen, fragmenten en gelegenheidsstukken, een eerste keer.

De voornamelijk hippiegestuurde revival die de interbellumauteur Hermann Hesse ook in ons taalgebied kende was toen al in grote mate voorbij. Zijn non-conformistische en in oosterse wijsheden grossierende verhalen, waarin met wat goede wil een kritiek op de westerse moderniteit te ontwaren viel, bracht de maatschappijkritiek waarmee het langharig werkschuw tuig zich tussen twee joints in onledig placht te houden op smaak. Het waren, simultaan en onafhankelijk van elkaar, mijn vijf jaar oudere zus en mijn vriend Hendrik (zie boekverhalen 9), die mij op het spoor van Hesse brachten. Ik verslond hem gretig: Reis naar het morgenland, Siddharta, Sprookjes, Tussen de raderen, Klingsors laatste zomer, De kleine wereld en uiteraard ook De Steppewolf.

Van De Steppewolf maakte ik voor school – ja, in die tijd deed ik zoiets alleen voor school, omdat het moést – een bespreking. Die was in die mate enthousiast voor het in dat boek tentoongespreide defaitisme dat mijnheer Allevier zich zorgen maakte en op een van de avonden kort nadat ik mijn werkje had ingediend bij mij thuis op bezoek kwam, in de Populierendreef 29, om mijn ouders te wijzen op de gevaren van het te-veel-Hesse-lezen. Mijn ouders plachten zich niet bezig te houden met wat ik las en dat deden ze nu ook niet. En voor mij was de waarschuwing natuurlijk alleen maar een aanmoediging om het omgekeerde te doen, en dus verslond ik gretig, op zoek naar nog meer defaitisme dat mijn levensgevoel van dat moment zou bevestigen: Knulp, Peter Camenzind, Voetreis door de herfst, Gertrude, Narziss en Goldmund, Siddharta en, jawel, Zinnig eigenzinnig, dat ze toen in elk geval wel in de bibliotheek voorradig hadden want natuurlijk kocht ik toen nog niet al die boeken. Enfin, tegen 1980 had ik zowat de hele Hesse-catalogus doorgenomen. Daarmee was mijn Hesse-honger gestild. Later herlas ik nog eens Peter Camenzind en De Steppewolf, maar de thrill was gone: het zei me niet veel meer.


Hermann Hesse, Zinnig eigenzinnig (1972)


7449

Zeebrugge - 250111


vrijdag 24 januari 2025

afscheid van mijn digitaal bestaan 469

voor deze rubriek selecteer ik de beste stukken die op deze blog zijn verschenen


23 november 2017


DE LAATSTE JAS

Ik passeer, min of meer toevallig, de Oxfamwinkel in de Leopold II-laan en denk, ik ga eens kijken of er nieuwe tweedehandse boeken zijn. Maar ik blijf, in de winkel, haperen aan het rek met de mannenjassen en vind daar wat ik absoluut niet zocht: een zeer gave, quasi ongebruikte, in perfecte staat verkerende en mij als gegoten passende, stevige lederen winterjas van het merk Oakwood, stoer en warm, met een goede sluiting en van alle mogelijke zakken en binnenzakken voorzien die ik mij maar kan wensen. Ik pas hem en hij past mij goed. En dan koop ik hem. 15 euro. Wanneer ik wat later op de dag G. zie, poch ik natuurlijk met mijn aankoop. Hij keurt mijn jas en tuit instemmend zijn lippen: Goed gedaan!, wil dat zeggen. Ik zeg nog Daar kan ik twintig jaar mee voort, maar daar schrik ik meteen van want als dát waar is, dan heb ik net misschien wel mijn laatste jas gekocht, gesteld dat ik het hier nog twintig jaar uitzing. Het is een vreemde gedachte, een die ik nooit eerder heb gehad: de gedachte dat ik voor het laatst iets aanschaf, zoals je dat met een auto of een huis misschien gemakkelijker hebt, maar toch niet met een jas of een paar schoenen en al helemaal niet met een computer of een smartphone – maar tot de aankoop van dat laatste ga ik sowieso niet over omdat het mij niets bijbrengt, integendeel, het neemt mij vanalles áf. Vooral tijd, eigenlijk. Ik zet mijn kraag op en stap straks de winter in.




7448

Sint-Pieters, De Blauwe Toren - 250107


donderdag 23 januari 2025

driekleur 571

...dat palet, samengesteld volgens de wetten van de chromatische compositie, weerspiegelt perfect het aspect van zijn werk. Zo ziet het er ongeveer uit: gele oker, bruine oker, Italiaanse aarde, donker cadmiumgeel, vermiljoen, meekrap, Engels rood, ultramarijn, kobaltblauw, smaragdgroen en licht cadmiumgeel. Geen zwart, absoluut niet!

Edmond-Louis De Taeye, geciteerd in Johan De Smet, Emile Claus. Prins van het luminisme, 160-161