donderdag 18 december 2025

LVO 332

fragment uit Het maaiveld


Actie en reactie

Een lange en pezige kettingroker was in het tweede jaar (de vijfdes) onze klastitularis. De neus benig en scherp. Fijne lippen, priemende blik. Ghislain Frees had de reputatie streng te zijn, maar hij bleek streng én rechtvaardig. Geschiedenis is een kwestie van actie en reactie, leerde hij ons. Geschiedenis is een voortdurende golfbeweging, een opeenvolging van hoogten en laagten. Ik heb die les, wellicht een van de belangrijkste lessen die in die jaren tot mij is doorgedrongen, goed in mijn oren geknoopt. Wat hij ook zei was: Homo homini lupus. Wij kenden toen al voldoende Latijn om daar geen vertaling bij nodig te hebben.

Frees gaf ook Nederlands. Hij tekende het bord vol met woordbeelden à la Van Ostaijen: woorden die illustreren wat ze betekenen. Het woord ‘golf’ beschreef een golvende lijn. Het woord ‘cirkel’ vormde zelf een cirkel. Een illustratie van het onderscheid tussen woord en beeld, betekenaar en betekende, taal en werkelijkheid. Ook die les bleef me bij.

In die jaren, ik was dertien of veertien, werd ik eens door meneer Frees op mijn lectuurkeuze aangesproken. Het was een geplogenheid dat je tijdens de schriftelijke examens, die in de grote studiezaal werden afgenomen, een leesboek mocht meebrengen om de tijd te doden tussen het inleveren van het antwoordenblad en het belsignaal dat het einde van het examenuur aangaf. ‘Alle schrijfgerief neer’, brulde dan de surveillant van dienst. Altijd waren er enkele leerlingen die inderhaast nog iets moesten aanvullen. Zij werden streng vermaand: ‘Jullie hebben genoeg tijd gehad.’ Pas wanneer het laatste examenformulier was opgehaald, mocht iedereen de zaal verlaten. In de gangen en op de trap naar de speelplaats werd druk nagekaart over de vragen. En dat ging op de speelplaats nog een eind door. Het gonsde van de overwegend pessimistische zelfevaluaties, waardoor je op den duur begon te twijfelen aan de juistheid van de antwoorden die je had geformuleerd op de vragen die bij nader inzien dan toch niet zo eenvoudig waren als je in eerste instantie had gedacht.

Ik was met het examen van die dag vroeg genoeg klaar geweest om mij over te geven aan de lectuur van een paar bladzijden in het boek waarin ik toen bezig was: een stokoud, met gravures geïllustreerd exemplaar van een Nederlandse vertaling van De avonturen van baron von Münchhausen. Ik herinner mij niet meer hoe het boek in mijn bezit was gekomen, maar wel dat het een van de enige boeken was die ik bezat en dat had dan ook mijn keuze in grote mate bepaald. Het voor- en achterplat waren gemaakt van hetzelfde, op vele plaatsen al volop gescheurde en verkruimelende vergeelde papier als het binnenwerk – wat me nu doet vermoeden dat het een oorlogsuitgave was. Ik zie nog de prenten voor me: hoe de baron, schrijlings op een kanonskogel gezeten, door het zwerk zweeft; hoe de baron zich aan zijn eigen haren uit het moeras trekt waarin hij dreigt te verzuipen. (Zoals ik nu een vroegere versie van mezelf probeer te ontrukken aan het moeras van vergetelheid waarin ik aan het verzinken was.)

Meneer Frees griste met zijn nicotinegele vingers het boek voor mijn neus weg en bekeek het met afkeurende blik. ‘Dit is niet toegestaan. Morgen breng je iets anders mee.’ Als reden gaf hij op dat mijn exemplaar nog in de oude spelling was gesteld. Ik zou, door dit soort boeken te lezen, zelf ook zoo beginnen te schrijven, in dezen schrijftrant voornaamwoorden en adjectieven verbuigen en meer van dat soort achterhaalde regels toepassen. De redenering als zou een tijdelijke foute toepassing een ingesleten gewoonte ongedaan kunnen maken, kwam niet overeen met mijn intuïtie, maar ik had mij uiteraard neer te leggen bij de onverwachte censuurmaatregel en zal dan de volgende dag wel braaf met een Vandeloo of Ruyslinck zijn komen opdagen.