vrijdag 5 december 2025

boekverhaal 77

In deze rubriek heb ik het over door mij gelezen of in mijn bezit zijnde boeken waar een verhaal aan vasthangt of die iets bijzonders voor mij betekenen.


DWINGENDE LOGICA

Ik heb Patricia de Martelaere gekend in de tijd dat ze doctoreerde aan de KU Leuven. Dat was in de eerste helft van de jaren tachtig. Schuchter, schriel, bedachtzaam. Ze was toen een jaar of 27, en al voorbij halfweg in haar leven. Ik zie haar nog staan, na een lezing, aan de toog van de bar van de Nieuwe Filosofische Kring in de kelder van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte. Ze dronk water. De Duvels drinkende prof die haar vergezelde en misschien wel naar haar gunsten dong, is later die nacht teruggevonden. Hij lag, enigszins uitgeblust, naast zijn voertuig in een naburige parkeergarage en kon worden ontraden de dertig kilometer die hem van het echtelijke bed scheidden alsnog op eigen kracht te overbruggen.

Toen Patricia later, als eerste vrouw ooit, haar eerste les gaf aan datzelfde HIW, heb ik voor haar bloemen gekocht. Zij nam ze in ontvangst met die wat gepijnigde grijns die ik een paar jaar later nog eens op televisie zou zien, toen ze een belangrijke publieksprijs kreeg voor een roman die ze had geschreven. Nochtans was ze heel erg opgetogen met die bloemen.

Zoals ik dan weer zeer opgetogen was over haar essayboeken. Een verlangen naar ontroostbaarheid is er een van – alleen al die titel! Nooit eerder – en later eigenlijk ook niet – las ik in het Nederlands geschreven essays die zo helder, zo erudiet, zo sprankelend waren als de essays van Patricia de Martelaere.

In 1994 schreef ik een korte recensie onder de titel ‘Dwingende logica’. Ik herneem ze hier, op enkele zinnen na, integraal.

De essaybundel Een verlangen naar ontroostbaarheid wordt gestuurd door een heldere, ongemeen lucide logica, waartegen geen verweer mogelijk lijkt. Patricia de Martelaere voert haar lezers zonder pardon naar de verste uiteinden van de uitzichtloosheid. Toch hoef je er niet moedeloos bij te worden. Integendeel, deze teksten zijn, ondanks hun nuchter nihilisme, op een paradoxale wijze opbeurend. Je krijgt het gevoel: ach, als wij werkelijk zo in elkaar zitten als ons hier wordt voorgespiegeld, waar zouden wij ons dan nog zorgen over maken?

Dit boek onttrekt zich aan het versleten dilemma tussen optimisme en pessimisme. De zakelijke maar soms ook hoogst ironische toon zit daar beslist voor iets tussen. De Martelaere neemt een onverbiddelijke afstand in tegenover haar onderwerpen. Zo staat zij bijvoorbeeld stoïcijns te grinniken achter het woord ‘blijkbaar’ in de zin ‘Anderzijds blijft de mens blijkbaar pathetisch geobsedeerd door de kwestie van het zijn of niet zijn’ – een zin die precies daardoor net niet topzwaar is. Of neem dit: zeer opvallend negeert Patricia de Martelaere stelselmatig de storende hij/zij-constructies, die men tegenwoordig vaak aantreft bij auteurs die menen dat ze aan de beoogde sociale gelijkheid der seksen grammaticale implicaties moeten verbinden – bij haar is een kunstenaar, filosoof of zelfmoordenaar altijd mannelijk. (...)

Hier de essays over – zo wil de ondertitel het – leven, kunst en dood samenvatten, is onbegonnen werk en daarenboven hoogst nutteloos en weinig respectvol. De Martelaere gaat duidelijk niet over één nacht ijs. Zij verwerkt de vrucht van ongetwijfeld vele jaren studie. Maurice Blanchot, Ludwig Wittgenstein, Sigmund Freud en Jacques Lacan komen aan bod. En ook een sprookje van Hans Christian Andersen. De band tussen kunst en zelfmoord, de verwantschap tussen kunst, religie en liefde, het beluisteren van muziek, fictie in de literatuur, dagboeken. Uiteraard zijn er tussen de verschillende essays verbanden te leggen. Eén motief keert telkens terug: dat het weliswaar mogelijk is vanuit een extern standpunt een zicht op je kleine doen en laten te verwerven, maar dat je dit nooit volhoudt en er dus nooit absoluut geldende, laat staan toepasbare conclusies uit kunt afleiden. Slechts verder leven is mogelijk, een beetje opportunistisch, een beetje lucide. Een beetje wanhopig en altijd – een beetje – tekortschietend.

Ten slotte nog deze praktische overweging. Talrijk zijn de plaatsen, ik denk aan een bepaalde soort van kunstkritiek, waar men honderduit het dictum aanhaalt dat men ‘moet zwijgen over hetgeen waarover men niet spreken kan’ of dat deze of gene kunstenaar in zijn (of haar, inderdaad) werk ‘de strijd tussen Eros en Thanatos’ uitbeeldt. (Of iets van die strekking.) Wie dit soort praatjes écht wil begrijpen, moet dringend het boek van Patricia de Martelaere lezen. Nooit eerder zag ik de draagwijdte van Wittgensteins Tractatus of Freuds Jenseits des Lustprinzips zo helder uitgelegd. Na deze essays is er geen excuus meer voor babbelaars die uit ongelezen filosofie enkel hapklare slogans weten te puren.’


Patricia de Martelaere, Een verlangen naar ontroostbaarheid, 1993
Mijn recensie verscheen in Kunst & Cultuur van april 1994
Een verlangen naar ontroostbaarheid is integraal na te lezen op de website van dbnl: https://www.dbnl.org/tekst/mart003verl01_01/