vrijdag 12 december 2025

LVO 330

fragment uit Het maaiveld


Ik probeer enkele anekdotes uit mijn geheugen op te diepen. Ze liggen als snippers verspreid over die zes jaren, vaak weet ik niet eens meer waar ik ze precies moet situeren. Als ik aan mijn middelbareschooltijd terugdenk, vooral dan de eerste vier jaren, heb ik stellig de indruk dat het zwaartepunt van mijn leven élders lag: in het gevecht met de monsters van mijn puberteit, in de zomervakanties, in de afbrokkeling van het gezin waar ik deel van uitmaakte, in buitenschoolse activiteiten zoals voetbal en de tekenacademie, in de avonden die ik bij Danny Devriese doorbracht, in een hunkering naar vriendschap waarvoor ik pas tegen het einde van die onzalige periode vervulling vond.

De levendigste herinneringen bewaar ik – om evidente redenen, vanwege het hevige contrast met wat eraan was voorafgegaan – aan de eerste weken en maanden van het eerste jaar, en daarnaast ook aan het eerste trimester van het voorlaatste jaar, omdat er zich toen relatief veel incidenten voordeden op korte tijd. Tussenin en daarna strekken zich twee lange grijze schemerzones uit, die samen een buitengewoon fletse tijd vormen waaraan ik zo goed als geen enkele herinnering bewaar. Er waren, voor zover ik daar nu nog zicht op heb, nauwelijks noemenswaardige gebeurtenissen. Enkel het einde van het vierde jaar begon er iets interessants te ontstaan, een soort van solidariteit of creativiteit, iets was de strikte discipline en de domme volgzaamheid die tot dan onze klas hadden gekenmerkt oversteeg.

Ook over het laatste jaar, de zogenaamde retorica, strekte zich een grijze sluier uit – maar die was anders dan die van de eerste vier jaar. Een soort verdoving was het, iets heel droevigs dat met ontgoocheling en niet ingeloste verwachtingen te maken had – en tegen het einde van dat laatste jaar kwam daar ook nog eens de weinig geruststellende dreiging bij die uitging van de onzekerheid over wat de toekomst zou brengen. Die schimmige en verontrustende onduidelijkheid leek alles wat zich op welke manier ook onderscheidde of poogde te onderscheiden te overheersen en daardoor af te vlakken tot een behoedzaam conformisme, waardoor niemand zich nog de moeite getroostte om zich nog met wat dan ook te profileren: we waren getemd, gedresseerd, gefnuikt.