Zijn werkkamer, met geelblond hout en Jugendstil-ornamenten betimmerd: hier zetelde eens de directie van een verzekeringsbedrijf. Mij bezorgt het vertrek een soort engtevrees. Een koningsblauw bankstel; Van Ballegooijen schonk thee, en trok nonchalant een been onder zich. Ik heb hem de laatste jaren amper nog gezien: het grauwzwarte haar, als staalwol, nu met witte strepen, wangen en onderkin donkerder rood dan ik me herinnerde, maar hij laat onveranderd de mond openhangen, de onderlip iets naar voren geduwd boven het grijze sikje, zodat hij op een gotische waterspuwer lijkt.
Jacques Kruithof, Het slotfeest, 301