dinsdag 11 oktober 2011

driekleur 66

[…] hij was stomverbaasd toen hij zag hoeveel volk daar was samengestroomd, honderden lieden verdrongen zich voor de deur van het lijkenhuis, je had je bijna bij de bedeling van O Século gewaand als er niet zoveel in schreeuwend rood geklede vrouwen bij waren geweest, rok, blouse, hoofddoek, alles knalrood, en kerels met pakken van dezelfde kleur, merkwaardige rouw als het vrienden van de dode zijn, je reinste provocatie als het vijanden van hem waren, het lijkt eerder een carnavalsoptocht, de lijkwagen krakend op weg naar het kerkhof, getrokken door twee muilezels met pluim en sjabrak, de twee agenten aan weerszijden van de doodkist, als een erewacht voor Mouraria, dat is de ironie van het lot, wie had dat ooit gedacht, daar gaan de dienders, hun sabel slaat tegen hun benen, hun pistoolhouder is open, en het gevolg dat in trance huilt en kreunt, de in het rood gehulde lieden jammeren nu even hard als degenen in het zwart, de ene groep voor de dode die ze meevoeren, de andere voor degene die vastzit, velen blootsvoets en gekleed in lompen, enkele met rinkelend goud behangen vrouwen aan de arm van hun mannen, die met hun zwarte bakkebaarden en van het scheren blauw glanzende gezichten wantrouwig om zich heen kijken […]


José Saramago, Het jaar van de dood van Ricardo Reis, 143-144