AANDOENLIJK
Een kind weent hartsgrondelijk om iets waar ik zeker nooit om zou wenen en toch kan ik het kind geen ongelijk geven dat het weent. Het kind knutselt met legoblokken iets in elkaar en het wil maar niet lukken. Het verliest zijn geduld en dat is ergerlijk. Voor mij, welteverstaan. Maar dan begint het kind te wenen. Uit onmacht. Dat is dan weer aandoenlijk. Grote mensen vinden gebeurtenissen, die meestal met kleine mensen of met dieren te maken hebben, aandoenlijk omdat zij, waarschijnlijk ten onrechte, menen dat zij bóven de oorzaak staan van datgene wat aandoenlijk is – en vaak zijn dat tranen. Als het om dieren gaat is het een of andere vorm van disfunctioneren. Een klein dier dat een tepel zoekt om te zogen en die niet vindt. Een hond met een gebroken been. Wellicht zijn grote mensen te gemakkelijk onaangedaan; zij laten zich maar zelden iets aandoen door iets wat, in hun ogen, futiel lijkt. Wat zij daardoor allemaal missen en waartoe dat gemis allemaal niet leidt: het is onoverzienbaar.