Een door talloze stops (op kruispunten om de weg te zoeken, boven op hellingen om de mindere klimmers op te wachten...) onderbroken rit door de Boulonnais met negen zondagvoormiddagwielervrienden. De stevige wind draait met ons mee en blaast meer in ons voordeel dan wij op basis van statistische meteorologie hadden kunnen verwachten. Op de talrijke hellingen voel ik mij te zwaar. In Lesses houden we halt in een typisch Frans hoekcafé. We mogen er een halfuur getuige zijn van een gemoedelijk familiefeestje met moppentappers, luidruchtig gelach en de bazin die nog eens rondgaat met de pastisfles. Het pasgetrouwde koppel – hij joviaal lachend, zonnebril op de kop; zij rondboezemig en bulkend van vruchtbaarheid in een strakke t-shirt – komt eventjes aanzitten en smasht vervolgens, na eerst – bisou, bisou – afscheid te hebben genomen en ook ons te hebben gegroet – ah!, les sportifs –, een grote ronde paarse ballon met daarop in allerlei feestelijk gekrulde letters ‘les mariés’ naar binnen. Het stadje Samer staat op zijn kop voor een kermis annex rommelmarkt. En in Belle stoppen we nog eens, toevallig in hetzelfde café (opnieuw een hoekcafé) waar ik een jaar of zeven geleden ook al eens was geweest. Opnieuw dezelfde situatie: een oude vrouw, een winkeltje, een tafel en alle stoelen daaromheen. ‘Bij ons had dit interieur allang in het Museum voor Volkskunde gestaan’, zegt iemand. Er wordt luid gelachen en hoewel de bazin – rode neus, rode koontjes - ons ongetwijfeld niet verstaat, lacht ze mee. Wellicht zal samen met haar ook dit stukje Frankrijk-zoals-we-het-graag-hebben verdwijnen.