De mensen die je waardeert en door wie je gewaardeerd zou willen worden, zijn misschien net zulke eilandbewoners als jij. Misschien worden je zielsverwanten altijd aan je oog onttrokken. Misschien woont je echte familie bij de afwezigen. En dan maar hopen dat je die met je boeken bereikt.
Dagboek van een
dichter, 880
Brugge, 6 november 2013
Geachte heer Nolens,
Hoe lang is het geleden dat ik u mocht komen interviewen? U
ontving mij in uw blokhut (schuiloord, tuinhuis, werkoord) tussen de hoge en
oude bomen van het park van Missenburg – en nu lees ik, in uw dagboek, dat u
daar in 1997 moest vertrekken. Ik bezit nog een door Marc Cels gemaakte foto
van die ontmoeting – maar waar ligt die in godsnaam? Geeft niet, ik heb hem in
mijn hoofd: wij zitten aan weerszijden van uw tafel, bedachtzaam, behoedzaam
pratend. Tastend. Mijn haar ongewassen en vet, mijn kledij slordig – ik
schaamde mij achteraf dat ik niet verzorgder bij u aanklopte. U kaalde toen al,
u was iets jonger dan ik nu ben. (Mijn haar is ook al veel dunner en ik heb
nooit zo’n mooie, robuuste kop kunnen kweken als u, een kop die mij aan die van
Cézanne doet denken. (Cézanne, van wie u in uw dagboek een zin citeert, ik
schreef hem vanmorgen over: Travailler
sans souci de personne…))
Het interview ging over een pas uitgekomen dagboekdeel. Ik
was een beginnend journalist op een belangrijke krant, ik was een beetje
kwansuis in die stiel getuimeld. Ik deed heel erg mijn best. U was achteraf
tevreden met het interview. Daar was ik dan weer zeer tevreden mee: die
waardering telde voor mij meer dan het oordeel van mijn hoofdredacteur. (U weet
dat ik niet lang journalist ben gebleven.) Ik zal het interview er eens op na
moeten lezen, ik heb nog een fotokopie: De
Standaard van 28 september 1995.
U stuurde mij in de jaren na dat interview twee keer een
gesigneerde bundel. Dat hield op, zeer begrijpelijk want ik antwoordde niet.
Dat was zeer onbeleefd van me. Maar de waarheid is dat ik het niet durfde. Ik nam
me voor om voor een wederwoord het geschikte moment af te wachten – en zoals
dat gaat met het afwachten van het geschikte moment: het bleef uit.
Wel ontmoetten wij elkaar nog eens. Dat was in 2004 of 2005
in het atelier van letterkunstenaar Kristoffel Boudens, die met een heel hard
en scherp gepunt potlood een gedicht van u kalligrafeerde. Ik stelde u opnieuw
een paar vragen en dat mocht dan weer dienen voor een boekje dat, als ik mij
niet vergis, verscheen in het kader van Antwerpen Boekenstad of een organisatie
van die strekking – ik kan mij vergissen. Ook dat zou ik eens moeten opzoeken
in mijn chaotisch archief – vergeef mij het oxymoron.
U was zeer welwillend, in dat atelier. Ik vermoed dat ik een
stugge indruk heb gemaakt. Toen, maar ook die keer in Missenburg, en ook die
ene andere keer dat ik u de hand schudde, ik denk op een receptie na een
poëzieoptreden – u was toen zelf ook een beetje niet echt aanwezig.
Ik antwoordde dus niet op de door u naar mij opgestuurde
dichtbundels – maar dat is maar ten dele waar. Eigenlijk is mijn hele
gedachteleven (mijn gedachte leven) sinds dat interview altijd een antwoord
geweest op uw vriendelijke vraag, die geen vraag was maar een herkenning en dus
eigenlijk toch een vraag want elke herkenning is een vraag. Bij elke tekst die
ik nog schreef en publiceerde, en zelfs bij de teksten die ik schreef zonder ze
te publiceren, liet ik u als het ware over mijn schouder meekijken. U had mij
één keer uw zegen gegeven en voortaan mocht ik met niets tevreden zijn dat de
kwaliteit van dat interview niet evenaarde. Ik heb voor mezelf de lat altijd
hoog gelegd – wellicht te hoog want ik ben nooit tot iets ‘substantieels’ in
staat gebleken. Ik heb het eigenlijk nauwelijks nog geprobeerd.
Dat is uiteraard volledig mijn verantwoordelijkheid.
Maar ik heb wel een paar dingen gemaakt waarvan ik hoop dat
u ze ook onder ogen hebt gekregen en goed vond: een lezersbrief over het nieuws
op de televisie, enkele stukken over Watou, nog een paar interviews en
recensies. Enkele columns.
Weet u dat ik in 1999 de bronzen medaille kreeg van de
provincie West-Vlaanderen in de categorie ‘essay en cursiefje’? Van Paul Claes,
Stefan Hertmans, Charlotte Mutsaers en Patrick Lateur kreeg ik bemoedigende
reacties op mijn blog. Ik pronk ermee op pascaldigital.blogspot.com.
Een van de recensies die ik schreef in de periode na mijn
korte doortocht in De Standaard
verscheen in De Morgen: ik besprak De vrek van Missenburg. Ik vond onlangs
het knipsel terug in Een lastig portret.
Ik begon het te lezen en dacht: verdorie, dat is niet slecht geschreven. Pas
daarna zag ik de naam van de auteur: ik was vergeten dat ik het was geweest.