vrijdag 7 maart 2014

J.J. Voskuil, De moeder van Nicolien




Ik weet niet of ik er tegen zou gekund hebben toen mijn moeder nog niet was overleden: De moeder van Nicolien van J.J. Voskuil is zo treurig, zo haarscherp precies treurig, het is schier ondraaglijk.

Voskuil brengt verslag uit van de ontmoetingen met zijn schoonmoeder tussen 1 juli 1957 en 9 maart 1985. Ik weet niet of de verslaggeving exhaustief is en alle ontmoetingen omvat, dat staat nergens vermeld. Maar de verzameling tot kleine verhaaltjes uitgewerkte notities is in elk geval prangend genoeg om duidelijk te maken hoe deprimerend, hoe wanhopig makend de relatie kan zijn met iemand die met het ouder worden steeds hulpelozer en steeds minder zichzelf blijft – al zegt ze vaak, wanneer ze daartoe nog helder genoeg is, wat lacherig: ‘Oud worden is niet erg, maar je moet wel dezelfde blijven.’ Want dat is het nu net: je blijft niet dezelfde. Je takelt af. En als je kop helemaal een zeef is geworden, is er al helemaal geen identiteit meer in vergelijking waarmee je ‘dezelfde’ kunt zijn.

De mogelijkheid tot werkelijk contact met de schoonmoeder verdwijnt samen met haar geheugen. Voskuil schetst dat verval meesterlijk. Gortdroog vertelt hij wat er gebeurt, wat er wordt gezegd. Veelal is dat nietszeggend. Bepaalde huiszinnetjes worden steeds opnieuw herhaald. ‘Wat wonen jullie groot.’ ‘Neen, moeder, ’s winters eten we geen ijsje.’ Dat is het stilistisch mooie van dit boek. De herhalingen brengen een soort van muzikaliteit aan. Maar het repetitieve staat natuurlijk ook voor het voorspelbare, het geschiedenis- of beter gezegd het uitzichtloze van deze situatie. Op een bepaald ogenblik blijven de geijkte replieken uit. Dan weet je dat het over is. Maar het duurt nog lang.

De situatie is tegelijkertijd voorspelbaar en niet-voorspelbaar. Er komt ooit een eind aan, maar je weet niet hoe. En vooral: niet wanneer. Dat is nog het ergste. In bepaalde gevallen komt het einde geruime tijd nadat de relatie zich heeft afgesloten voor elke mogelijke verbetering of vernieuwing. Van zin ook. Wat er ook over ouderliefde en zorgzaamheid moge gezegd worden: de omgang met een demente persoon bevindt zich op een grens, een grens die ons de vraag doet stellen of dit nog wel menswaardig is.

De gesprekjes behandelen telkens banale kwesties: de radio doet het niet meer, moeder moet naar de wc, iets is op een verkeerde plaats weggelegd en wordt niet meteen teruggevonden. Maar door het zo sec te rapporteren, snijdt Voskuil des te dieper. Op den duur valt er met de schoonmoeder geen land meer te bezeilen, het wordt stilaan onverantwoord haar alleen te laten. Wat moet je dan doen? Haar in huis nemen? Maar je weet toch dat je na een halfuur haar gezeur te hebben aangehoord zelf kierewiet wordt? Je krijgt er gewoon hoofdpijn van, van iemand die zegt dat ze bij haar kinderen wil zijn terwijl ze bij haar kinderen is. En bovendien zijn deze sukkelgang en alle spanningen die ermee gepaard gaan niet goed voor de relatie tussen dochter en schoonzoon.

Dan maar naar het verzorgingstehuis. Gewetensproblemen. Het voelt als verraad. Je mag haar drie weken niet bezoeken want anders zou ze niet wennen aan haar nieuwe omgeving. De laatste keer dat je ze uit haar huis weghaalt, is als een ontvoering. En dan nog zeggen, tegen beter weten in, dat ze er wel zal terugkeren. Onvermijdelijk komt de dag dat ze vraagt wanneer ze terug naar haar huis mag – maar die weg is afgesloten en dat kun je haar niet vertellen. Je hebt de nutteloze en waardeloze, de jarenlang vergeefs verzamelde en bijgehouden objecten alweer lang geleden naar de kringloopwinkel of naar het containerpark gedragen.

Enzovoort. We kennen allemaal deze problematiek. Vroeg of laat worden we ermee geconfronteerd. En we hebben er geen antwoord op.

En dan is er het bericht waarvan niemand denkt te mogen toegeven dat het verlossend is. Maar het is verlossend. Op de uitvaartplechtigheid zijn er een paar verre familieleden die je niet eens herkent. Een verpleegster van het verzorgingstehuis komt je groeten. Je raakt de kist nog een keer aan en buiten staat al een volgend gezelschap te wachten, rond een volgende kist.

Het is goed dat J.J. Voskuil dit verslag heeft opgeschreven. Maar het doet pijn. De moeder van Nicolien is hartverscheurend mooi.