Ik weet niet of ik er tegen zou
gekund hebben toen mijn moeder nog niet was overleden: De moeder van Nicolien van J.J. Voskuil is zo treurig, zo
haarscherp precies treurig, het is schier ondraaglijk.
Voskuil brengt verslag uit van
de ontmoetingen met zijn schoonmoeder tussen 1 juli 1957 en 9 maart 1985. Ik
weet niet of de verslaggeving exhaustief is en alle ontmoetingen omvat, dat
staat nergens vermeld. Maar de verzameling tot kleine verhaaltjes uitgewerkte
notities is in elk geval prangend genoeg om duidelijk te maken hoe deprimerend,
hoe wanhopig makend de relatie kan zijn met iemand die met het ouder worden
steeds hulpelozer en steeds minder zichzelf blijft – al zegt ze vaak, wanneer
ze daartoe nog helder genoeg is, wat lacherig: ‘Oud worden is niet erg, maar je
moet wel dezelfde blijven.’ Want dat is het nu net: je blijft niet dezelfde. Je takelt af. En als je
kop helemaal een zeef is geworden, is er al helemaal geen identiteit meer in
vergelijking waarmee je ‘dezelfde’ kunt zijn.
De mogelijkheid tot werkelijk
contact met de schoonmoeder verdwijnt samen met haar geheugen. Voskuil schetst
dat verval meesterlijk. Gortdroog vertelt hij wat er gebeurt, wat er wordt gezegd.
Veelal is dat nietszeggend. Bepaalde huiszinnetjes worden steeds opnieuw
herhaald. ‘Wat wonen jullie groot.’ ‘Neen, moeder, ’s winters eten we geen ijsje.’
Dat is het stilistisch mooie van dit boek. De herhalingen brengen een soort van
muzikaliteit aan. Maar het repetitieve staat natuurlijk ook voor het
voorspelbare, het geschiedenis- of beter gezegd het uitzichtloze van deze
situatie. Op een bepaald ogenblik blijven de geijkte replieken uit. Dan weet je
dat het over is. Maar het duurt nog lang.
De situatie is tegelijkertijd
voorspelbaar en niet-voorspelbaar. Er komt ooit een eind aan, maar je weet niet
hoe. En vooral: niet wanneer. Dat is nog het ergste. In bepaalde gevallen komt
het einde geruime tijd nadat de relatie zich heeft afgesloten voor elke
mogelijke verbetering of vernieuwing. Van zin ook. Wat er ook over ouderliefde
en zorgzaamheid moge gezegd worden: de omgang met een demente persoon bevindt zich
op een grens, een grens die ons de vraag doet stellen of dit nog wel
menswaardig is.
De gesprekjes behandelen telkens
banale kwesties: de radio doet het niet meer, moeder moet naar de wc, iets is
op een verkeerde plaats weggelegd en wordt niet meteen teruggevonden. Maar door
het zo sec te rapporteren, snijdt Voskuil des te dieper. Op den duur valt er
met de schoonmoeder geen land meer te bezeilen, het wordt stilaan onverantwoord
haar alleen te laten. Wat moet je dan doen? Haar in huis nemen? Maar je weet
toch dat je na een halfuur haar gezeur te hebben aangehoord zelf kierewiet
wordt? Je krijgt er gewoon hoofdpijn van, van iemand die zegt dat ze bij haar
kinderen wil zijn terwijl ze bij haar kinderen is. En bovendien zijn deze sukkelgang en alle spanningen die ermee
gepaard gaan niet goed voor de relatie tussen dochter en schoonzoon.
Dan maar naar het
verzorgingstehuis. Gewetensproblemen. Het voelt als verraad. Je mag haar drie
weken niet bezoeken want anders zou ze niet wennen aan haar nieuwe omgeving. De
laatste keer dat je ze uit haar huis weghaalt, is als een ontvoering. En dan
nog zeggen, tegen beter weten in, dat ze er wel zal terugkeren. Onvermijdelijk komt
de dag dat ze vraagt wanneer ze terug naar haar huis mag – maar die weg is
afgesloten en dat kun je haar niet vertellen. Je hebt de nutteloze en
waardeloze, de jarenlang vergeefs verzamelde en bijgehouden objecten alweer
lang geleden naar de kringloopwinkel of naar het containerpark gedragen.
Enzovoort. We kennen allemaal deze problematiek. Vroeg of laat worden we ermee geconfronteerd. En we hebben er geen antwoord op.
En dan is er het bericht waarvan
niemand denkt te mogen toegeven dat het verlossend is. Maar het is verlossend. Op de
uitvaartplechtigheid zijn er een paar verre familieleden die je niet eens
herkent. Een verpleegster van het verzorgingstehuis komt je groeten. Je raakt
de kist nog een keer aan en buiten staat al een volgend gezelschap te wachten,
rond een volgende kist.
Het is goed dat J.J. Voskuil dit
verslag heeft opgeschreven. Maar het doet pijn. De moeder van Nicolien is hartverscheurend mooi.