vervolg van 1/5
Ik ben uw dagboeken aan het herlezen. Carl De Strycker, de
nieuwe directeur van het Poëziecentrum en ook hoofdredacteur van de Poëziekrant, plant een ‘Nolens’-nummer.
Het komt voor de kerstvakantie uit. Ik (...) werd bij de samenstelling van het
themanummer betrokken. Toen ik merkte dat het aanvankelijk niet de bedoeling
was om aan uw dagboeken aandacht te besteden, gaf ik te kennen dat ik dat niet
vond kunnen. Mijn voorstel om een bijdrage aan uw dagboeken te wijden, werd
aanvaard. Ik was vertrokken voor meer dan duizend bladzijden bedachtzaamheid.
En zie, wat zie ik daar staan op bladzijde 832, in uw
notitie van 9 november 1998, nu precies, op de kop af, vijftien jaar geleden:
jawel, mijn naam! Mijn eigen naam! In uw dagboek!
En dan wordt die naam ook nog eens met instemming, met
gunstige gezindheid vermeld!
Ik ben ontroerd. Ik ben vereerd. Wat mij op eigen kracht
niet is gelukt, daar zorgt u nu voor: een plaats verwerven in de Vlaamse
letterkunde! Niet in een voetnoot of een bibliografische verwijzing maar in het dagboek en dus in het leven van
een van onze meest vooraanstaande schrijvers. Daarmee tilt u het mijne op uit
de anonimiteit!
Nee, ik drijf nu een beetje de spot met u, en met mezelf.
Maar ik bedoel het niet slecht. Ik wil u echt waar laten weten dat ik heel blij
ben met die vermelding. Dat onverhoopte aantreffen van mijn naam in uw dagboek
vormde de aanleiding voor deze brief: dit is het geschikte moment waarop ik al
die tijd heb gewacht. Ik hoef u voor die vermelding niet te danken, dat weet ik
wel, en ik ga dat dan ook niet doen. Maar het stemt mij wel dankbaar, te weten
dat u die recensie, die ik zelf vergeten was, het vermelden waard vond.
Is het te ver geïnterpreteerd als ik in deze vermelding de
bevestiging zie van een gevoel van verwantschap en herkenning, dat zich al
meteen bij onze eerste ontmoeting, dat interview op Missenburg, tussen ons had
geïnstalleerd? Heb ik het bij het rechte eind als ik vermoed dat u in mijn
tastende stugheid iets van uw eigen omzichtigheid herkende, iets van uw
onvermogen maar ook van uw onwil om zich voluit in deze wereld te werpen en
zich ermee te vereenzelvigen?
Elke herkenning is een vraag…
En nu ben ik dus bezig met uw dagboeken, en ik ga er een stuk over schrijven. Daarover nu niets, u zult het wel lezen. Althans dat hoop
ik. En neem van mij aan dat ik hoop dat ik u opnieuw niet zal teleurstellen, en
dat ik ook nu, zéker nu, bij het schrijven ervan het gevoel zal hebben dat u
over mijn schouder zult meelezen. Ik zal mijn uiterste best doen om u niet te
ontgoochelen. Om in de mate van mijn mogelijkheden uw werk recht te doen.
Over die mogelijkheden moet ik het misschien hebben in een
antwoord op de vraag die u zich wellicht stelt naar het waarom van deze brief.
Over het tijdstip heb ik het, impliciet, al gehad: ik
schrijf deze brief nu omdat het juiste moment, waarvan wij zeggen dat het nooit
komt, nu dan toch lijkt te zijn gekomen. Maar dat is mystificatie. Ik schrijf u
nu omdat ik u nu durf aan te spreken. Misschien, neen, wellicht had ik dat al
veel eerder moeten doen. Maar zo gaat het in het leven: werk, tijd, besognes,
huwelijk, vaderschap, scheiding, drank, heropstanding, hervallen, en opnieuw…
En voor je het weet is het al voor een groot deel voorbij, dat leven. En er is
er maar één.
Een oeuvre zal ik niet nalaten, ook niet mijn gedroomde. Ik
heb twee zonen (…), een goede vriendin die ik mijn liefste noem, een paar
mensen rond mij heen, een vaste deeltijdse ambtenarenjob, een eigen appartement
en drie- of vierduizend boeken (ik weet het niet precies en eigenlijk
interesseert het me niet, het zijn er in elk geval veel te veel). En een map
met gepubliceerde stukken en een met ongepubliceerde stukken of aanzetten tot
stukken. En die blog, dat heb ik ook. Doe mij een plezier, Leonard, en bezoek
die blog eens. Leg die anachronistisch-analoge instelling van jou eens aan de
kant en lees een paar stukken op die blog. Niet alles natuurlijk, want ik vul
hem al tien jaar zo goed als dagelijks bij, maar misschien toch een paar
lemmata van ‘Mijn woordenboek’: daarin heb ik mijn schrijftalent met de
nadrukkelijkste ambitie ontplooid. Ik lees uw hele dagboek, lees jij nu ook
maar eens enkele van mijn stukjes!