zondag 16 februari 2014

mijn woordenboek 371



ARMOEDE



Ik heb nooit méér over armoede horen praten of erover gelezen dan dezer dagen. We bevinden ons in het zesde jaar van de crisis die de grootste heet te zijn na die van de jaren dertig van de twintigste eeuw (waar volgens een bepaalde partij niet naar verwezen mag worden) en het ziet er niet naar uit dat we het einde al bereikt hebben en evenmin dat we, voor zover we dit einde ooit zullen bereiken, dit zonder kleerscheuren zullen doen.


Vroeger zag je af en toe een bedelaar, en wist je van bepaalde individuen, die door werkloosheid, ziekte, scheiding of drankzucht in het sukkelstraatje waren terechtgekomen, dat ze in precaire omstandigheden leefden. Je zag ze niet vaak, en je wist dat er méér van waren dan diegenen die je te zien kreeg, maar je wist ook dat ze met niet velen waren. Nu vallen de armen nog altijd niet op, maar je weet dat ze er wel degelijk zijn. En je leest dat tegenwoordig zowat 25 procent van de mensen met armoede wordt geconfronteerd. De armoede is dus niet langer incidenteel, zoals met het gros van die stakkers van destijds die door de toen nog kleine mazen van het strak gespannen sociale opvangnetwerk waren gedonderd het geval was, maar structureel: armen maken nauwelijks nog kans om, ook al werken ze hard, boven het zogenaamde bestaansminimum uit te geraken, een rekenkundig gegeven waarachter veel leed, schulden, energiekosten en veel te hoge pachtprijzen schuilgaan.


Onrustbarend is vooral – en dan heb ik het voor een keer over mezelf en bij uitbreiding over een aantal mensen in mijn omgeving, die zeker niet excessief rijk te noemen is – dat je als het ware voelt dat die armoede, als stijgend grondwater (in het Brugse dialect de kwel genaamd), van onderuit dichterbij komt. Je blijft maar hard doorwerken, niet harder dan vroeger (voor zover dat al mogelijk was) maar toch, en ’t is alsof je aan je voeten, of aan je zitvlak als je een zittend bestaan leidt, nattigheid begint te voelen. Steeds vaker valt het voor dat je ook zonder buitengewone kosten te hebben gemaakt de maand met meer uitgaven dan inkomsten afsluit; sparen lukt niet meer, extraatjes zijn er steeds minder bij – en je hoort steeds vaker van mensen die de eindjes niet of ternauwernood aan elkaar weten te knopen, die hun auto wegdoen, die besparen op verwarming of voeding, die naar de Aldi gaan in plaats van naar de Delhaize, die minder kleren kopen of enkel nog in de solden, die al eens gesignaleerd worden in de Kringwinkel en dan niet uit overwegingen van interieursnobisme of in de hoop vintage spullen aan te treffen (die je daar trouwens al lang niet meer aantreft). En niemand zegt nog, toch niet in mijn omgeving, dat zijn kinderen het beter zullen hebben dan zijzelf.


(En dan hebben we het nog niet gehad over de armoede van geest, uiteraard.)