ARMOEDE
Ik heb nooit méér over armoede horen praten of
erover gelezen dan dezer dagen. We bevinden ons in het zesde jaar van de crisis
die de grootste heet te zijn na die van de jaren dertig van de twintigste eeuw
(waar volgens een bepaalde partij niet naar verwezen mag worden) en het ziet er
niet naar uit dat we het einde al bereikt hebben en evenmin dat we, voor zover
we dit einde ooit zullen bereiken, dit zonder kleerscheuren zullen doen.
Vroeger zag je af en toe een bedelaar, en wist je
van bepaalde individuen, die door werkloosheid, ziekte, scheiding of drankzucht
in het sukkelstraatje waren terechtgekomen, dat ze in precaire omstandigheden
leefden. Je zag ze niet vaak, en je wist dat er méér van waren dan diegenen die
je te zien kreeg, maar je wist ook dat ze met niet velen waren. Nu vallen de
armen nog altijd niet op, maar je weet dat ze er wel degelijk zijn. En je leest
dat tegenwoordig zowat 25 procent van de mensen met armoede wordt
geconfronteerd. De armoede is dus niet langer incidenteel, zoals met het gros
van die stakkers van destijds die door de toen nog kleine mazen van het strak
gespannen sociale opvangnetwerk waren gedonderd het geval was, maar
structureel: armen maken nauwelijks nog kans om, ook al werken ze hard, boven
het zogenaamde bestaansminimum uit te geraken, een rekenkundig gegeven
waarachter veel leed, schulden, energiekosten en veel te hoge pachtprijzen
schuilgaan.
Onrustbarend is vooral – en dan heb ik het voor
een keer over mezelf en bij uitbreiding over een aantal mensen in mijn
omgeving, die zeker niet excessief rijk te noemen is – dat je als het ware
voelt dat die armoede, als stijgend grondwater (in het Brugse dialect de kwel genaamd), van onderuit
dichterbij komt. Je blijft maar hard doorwerken, niet harder dan vroeger (voor
zover dat al mogelijk was) maar toch, en ’t is alsof je aan je voeten, of aan
je zitvlak als je een zittend bestaan leidt, nattigheid begint te voelen.
Steeds vaker valt het voor dat je ook zonder buitengewone kosten te hebben
gemaakt de maand met meer uitgaven dan inkomsten afsluit; sparen lukt niet
meer, extraatjes zijn er steeds minder bij – en je hoort steeds vaker van
mensen die de eindjes niet of ternauwernood aan elkaar weten te knopen, die hun
auto wegdoen, die besparen op verwarming of voeding, die naar de Aldi gaan in
plaats van naar de Delhaize, die minder kleren kopen of enkel nog in de solden,
die al eens gesignaleerd worden in de Kringwinkel en dan niet uit overwegingen
van interieursnobisme of in de hoop vintage
spullen aan te treffen (die je daar trouwens al lang niet meer aantreft).
En niemand zegt nog, toch niet in mijn omgeving, dat zijn kinderen het beter
zullen hebben dan zijzelf.
(En dan hebben we het nog niet gehad over de
armoede van geest, uiteraard.)