maandag 24 februari 2014

100 voorwerpen 12


(gebaseerd op Neil MacGregor, Een geschiedenis van de wereld in 100 voorwerpen)

De standaard van Ur, houten doos ingelegd met mozaïek, Zuid-Irak (2600-2400 v.C.)

Water, fertiliteit. Zaad, teelt. Ploeg, schoffel. Zweet, inzicht.
Het begin van verwoed overschot en zodoende van handel.
En dus van tekort. Bezit, rijkdom en macht worden
gecentreerd in de voorheen ongekende oersteden
in de vruchtbare dalen van Tigris en Eufraat.
Efficiënt worden tijd en fiscaliteit georganiseerd.
Ja, nog altijd modelleert het  Mesopotamische
precedent de frenetieke structuur van onze moderniteit.

Klassen ontstaan. Verschil en strijd. Landbouwers,
priesters, ambachtslui en diegenen die zich alle fraais
kunnen laten welgevallen. Die kunnen genieten
van het genot. De strijders deugen voor niets anders
dan voor het inhakken op elkaar. Schitterend en glanzend
diep rood dat sijpelt tussen de kieren van de kurassen.
Want: wie vrede wenst, bereidt de oorlog voor.
Bloed als prijs die voor beschaving dient betaald.

Handige Harry’s uit Ur zetten zich aan het versieren.
Ze versnijden en polijsten duur Afghaans lazuur,
Indisch rood marmer en schelpen uit de Golf en passen
het op een vreemd gevormd vreemd voorwerp in elkaar:
naar boven toe taps toelopend en van top tot teen versierd
 met mozaïeken. Opulent. Enkel het plakbitumen blijkt
lokaal gewonnen: als derivaat van wat later zwart goud
wordt genoemd en de kiemen van onze ondergang in zich draagt.

Ezeltje staat, ezeltje stapt en – jujuju – ezeltje draaft.
Ezeltje holt en strekt zich filmisch het uitgesneden beeld uit.
Kunnen ezels galopperen? Dat is een goede vraag.
Feit is: een en ander wordt in niet te stoppen beweging gezet.
Feit is: karossen worden frontwaarts voortgetrokken
– het front ligt ergens buiten het minutieus ingelegde kader –
om in dorre woestenijen snode belagers mores te leren
en de eigen beschaving van een bloedgulden rand te voorzien.


bron