5 januari 2014
Vooraf: Deze notitie is
geschreven tijdens mijn lectuur van Oorlog
en terpentijn. Ik heb in de loop van deze
lectuur mijn oordeel bijgestuurd. Voor een meer genuanceerde kijk dan
hieronder, zie: hier.
Ik heb het moeilijk met Oorlog
en terpentijn. Er zit vaart in het boek, een aantal passages zijn trefzeker
geschreven, en met name in de evocatie van de gruwel in de slagveldscènes legt
Stefan Hertmans heel wat vertelmetier aan de dag – maar hoe komt het dan in
godsnaam dat dit boek me zo koud laat? Omdat het te opzichtig een constructie
blijft. Maakwerk.
Wat ligt aan de basis van mijn (voorlopige) oordeel?
Er is om te beginnen al de verwarring die voortspruit uit de
grote discrepantie tussen de verschillende soorten tekst die Hertmans produceert:
doorwrochte essayistiek, nogal hermetische poëzie, weinig toegankelijke en dan
ook zeer weinig gelezen prozateksten. En dan nu dit Oorlog en terpentijn: een door velen gretig verslonden en bejubelde
(en inmiddels ook al bekroonde en genomineerde) roman, de grote
WOI-roman, de roman ook waarmee – het weze hem gegund, daar niet van – Hertmans
eindelijk een breder publiek bereikt dan met publicaties als de essaybundel Het bedenkelijke. Over het obscene in de
cultuur, de theatertekst Kopnaad,
de verhalenbundel Gestolde wolken of, recent nog, de roman Het verborgen weefsel. Een dergelijke toegankelijkheid verwacht je
niet bij deze auteur. Ik kan me niet ontdoen van de gedachte dat Hertmans bij
het schrijven van Oorlog en terpentijn
bewust een andere pet heeft opgezet. Uit een ander vaatje heeft getapt. Dan durf
ik te denken dat het zijn ambitie is geweest om een zo breed mogelijk publiek
te bereiken – en ik heb eerlijk gezegd al iets te vaak aan dat andere ‘grote’
WOI-boek moeten denken, Godenslaap
van Erwin Mortier (hier valt te lezen wat ik daar indertijd van dacht).
Er zit al meteen iets grondig mis met het tijdstip waarop Hertmans zijn WOI-roman heeft gepubliceerd. Je zou de timing ‘perfect’ kunnen noemen. Een beetje kwaadwillig zou je kunnen stellen dat hij de concurrentie de loef heeft afgestoken. Het viel te verwachten dat er in het herdenkingsjaar 2014 flink wat nood zou bestaan aan duiding, maar ook aan fictionalisering. Hertmans mag dan nog in zijn boek zelf een poging doen om op de kritiek op zijn timing te anticiperen, zijn verdediging komt toch maar weinig geloofwaardig over. Ook in de interviews komt de timing telkens ter sprake en probeert Hertmans de voor de hand liggende kritiek te pareren. Oorlog en terpentijn heet gebaseerd te zijn op een van zijn grootvader geërfd oorlogsdagboek. Hertmans zou dat dagboek liefst dertig jaar ongelezen in zijn lade hebben laten liggen. En pas nu, toevallig nu, zou hij de tijd rijp hebben geacht om het in zijn roman te verwerken. Neen, Hertmans slaagt er niet in een sluitende verklaring te bieden voor dit talmen. En dat maakt de verdenking van opportunisme op zijn minst mogelijk. Opportunisme, tussen haakjes, in een kwestie die rechtstreeks te maken heeft met de herdenking van een oorlog waarin honderdduizenden jonge levens genadeloos en zinloos werden ‘geofferd’, zeg maar gewoon afgeslacht.
Dat is één. Mijn tweede bedenking sluit aan bij dat
genadeloze en zinloze slachten. Het is een bedenking die op nog wel meer
oorlogsboeken van toepassing is. Het betreft de ethische vraag in hoeverre je
het kwaad en de zinloosheid op een esthetiserende manier kunt benaderen. Ik
meen het hierover al gehad te hebben in mijn bespreking van de boeken van ErwinMortier en, recenter, Curzio Malaparte.
En dan zijn er ook, ten derde, de onvolkomenheden,
maniërismen en mystificaties. Ik geef enkele voorbeelden.
-
De kleinzoon krijgt van de grootvader
schilderles. Hij leert dat hij bij het tekenen van een boom nooit naar
volledigheid moet streven. Het volstaat enkele blaadjes te tekenen om de
volledige kruin te suggereren. (15) Ik weet niet of Hertmans het weet, maar
exact dit beeld is terug te vinden in het boek Istanbul van Orhan Pamuk. (Ik kan de passage nu niet meteen
terugvinden.) Indien hij het niet weet, dan hebben we hier te maken met een
opmerkelijk toeval.
-
Hertmans vertelt over een contact met de koning
(tussen 67 en 74). Deze passage doet eigenlijk nauwelijks ter zake. Om niet te
zeggen dat zij net zo goed niet in het boek had kunnen staan. In een korte
chatconversatie die ik met de auteur had, vroeg hij zich licht gepikeerd af wat
ik in mijn op deze blog verschenen recensie bedoelde met ‘uitinkjes van
ijdelheid’. Toen ik hem op de bewuste passage wees, antwoordde hij dat hij
blijkbaar het vermogen van de lezer had overschat om er de ironie van in te
zien.
-
Mystificaties. Hertmans heeft vaak de neiging om
de zaken geheimzinniger voor te stellen dan ze zijn. De mythologie en de
algemene cultuurgeschiedenis zijn hierbij een handig vehikel. Vraag is of ze
noodzakelijk zijn en iets toevoegen aan het geheel. Ik denk, onder meer aan de Peer
Gynt-passus (137-139), en aan de verwijzing naar Icarus en Aphrodite (154).
Naschrift: Op deze
kritiek, zoals ik haar in de laatste alinea formuleer, ben ik ten dele teruggekomen in
mijn definitieve recensie, met name door middel van de bij Sebald
geleende begrippen restitutie en treurarbeid. Blijft natuurlijk het feit dat je
met dergelijke ergernissen in de loop van je lectuur wel dient af te rekenen,
en dat zou op zich een onvolkomenheid of een hinderpaal kunnen genoemd worden.
Ook dat soort – tijdelijke – ergernissen kunnen een eerlijk of evenwichtig
oordeel in de weg staan. Daardoor is het zeker zo dat Oorlog en terpentijn een boek is dat mij toch ook iets heeft
bijgebracht in verband met het niet al te vlug klaar willen staan met een
oordeel: de lectuur van een boek eindigt bij het omslaan van de laatste pagina;
je moet in je finale oordeel altijd ook je vooroordelen of voorlopige
ergernissen verdisconteren.