ARISTOCRAAT
Uiteraard ben ik een
democraat.
Dat zei X me tijdens nog maar eens een
zeurderig gesprekje over niets minder dan de teloorgang van onze westerse
beschaving. We zaten op café. Onze maandelijkse afspraak, neutraal terrein.
Geen vrouw in de buurt. Ik wist dat er een ‘maar’ zou volgen. De uitspraak was
affirmatief, maar er klonk toch iets in door als ‘Ik ben geen antidemocraat,
maarrr…’. Zoals in ‘Ik ben zeker geen racist, maarrr…’
Maar goed, laat ons eens luisteren naar
wat X te zeggen had, na dat ‘Uiteraard ben ik een democraat’.
Hoewel, dat ‘uiteraard’
gebruik ik hoe langer hoe meer met een zekere aarzeling. En dat ‘zekere’
gebruik ik in combinatie met ‘aarzeling’ dan weer niet omdat ik mij achter
vaagheid wens te verschuilen maar omdat ik er wel degelijk zéker van ben, van
mijn aarzeling.
Uiteraard, zeker, aarzeling: ik heb het
nooit evident gevonden om X in alles te volgen.
Ik noem mijzelf
nog altijd een democraat maar ik twijfel.
Dat klonk tenminste stellig, dat gaf
houvast. Ik durfde me in het ongewisse te gooien en vroeg waarom en waaraan hij
twijfelt. ’t Is alsof ik de kurk uit een overvol vat trok. X was niet meer te
houden. Hij stak van wal.
Ik twijfel steeds
meer aan het vermogen van iedereen – ook de minus
habens, ook de verstokte antidemocraat, ook diegene die van een minderheid
deel uitmaakt, en zelfs van diegene die tot de meerderheid behoort – om naar
behoren te profiteren van ons democratisch bestel, er actief deel van uit te
maken en er op een constructieve manier toe bij te dragen. En tegelijk raak ik,
aan de andere kant van het spectrum als het ware, steeds meer overtuigd van de
noodzaak van een aristocratisch reveil. Ik bepleit geen terugkeer naar een
hiërarchische wereld waarin een bloedelite op de kap van de massa alle macht
naar zich toetrok, maar ik betreur het dat samen met de aristocratie een aantal
waarden zijn teloorgegaan die wij nu node missen.
Dit komt hard aan. Dit is een provocatie. X
raakt aan een taboe.
Ik wil niet terug
naar de negentiende eeuw. Ik wil niet alle macht in een oligarchie concentreren.
In mijn democratie hoort niemand méér te zeggen te hebben dan de eerste de
beste, en ook de slechtste, proleet.
Hoewel, hoewel…
Neen, ik wil
terug naar een samenlevingsvorm waarin bepaalde kwaliteiten die het menselijke
leven boven dat van de beesten uittillen beter behoed worden voor de inflatie
die, laten we wel wezen, in onze door de economie gestuurde democratieën – die welbeschouwd
dus geen democratieën zijn maar wie valt daarover? – alles wat van waarde is
aantast. Ik geloof dat een hiërarchisch opgebouwde maatschappij, zoals deze
waarvan ik het verscheiden hier betreur, betere garanties inbouwt om deze
kwaliteiten te bewaren en te doen gedijen. Ik geloof dat er zoiets bestaat als
een elite, meer nog, ik geloof dat de elite ook haar rechten heeft, dat zij
bestaansrecht heeft.
Sla X nu maar in de boeien met zijn
geloofbelijdenis. En dan die woordkeuze: oligarchie, hiërarchisch, verscheiden…
Zo nuffig. Kunnen we nog enige nuancering verwachten?
Ik denk in
sociaal-economisch opzicht progressief, laat dat duidelijk zijn. Niet omdat ik
meer welvaart wil voor iedereen – dat is in deze wereld niet langer
verdedigbaar – maar omdat ik vind dat de ongelijkheid tussen rijk en arm, en
dus kansarm, te groot is geworden. We moeten dringend herverdelen. Ik ben ervan
overtuigd dat de wereld waarin wij leven, toch die van vóór de sociale afbraak
die nu volop is ingezet, de best mogelijke is, of beter was: nooit eerder
kregen zoveel mensen zoveel kansen op sociale promotie en bereikten ze een zo
hoge graad van welvaart en zo gunstige hygiënische omstandigheden. Laat over
mijn aristocratische gezindheid op dat vlak dus geen misverstand ontstaan. De
verdeling van de middelen kan nooit democratisch genoeg zijn.
Middelen. Welke middelen?
Alleen, de manier
waarop die verdeling van de middelen tot stand is gekomen… Industrialisering,
uitbuiting, kinderarbeid, slavernij, vervuiling, kolonialisme, uitputting van
de grondstoffen, corruptie, casinokapitalisme…: het is geen fraai palmares. Daarom
was met de pre-industriële standenmaatschappij, met haar in hoge mate
autarkische, uitgebalanceerde economie van gilden, geavanceerde
landbouwtechnieken en ambachtelijkheid, zoals die bijvoorbeeld in Engeland of
de Nederlanden tot bloei kwam, wellicht een hoger beschavingspeil bereikt. Maar
goed, de maatschappelijke ongelijkheid zal in die tijden wel te groot zijn
geweest – in elk geval in die mate te groot dat wie het ongeluk had aan de
onderkant van de samenleving te zitten niet de kans kreeg om zich daaruit op te
tillen.
Manmanman, weet jij wel wat je zegt?
Waarop stoelt dit allemaal?
Daar staat dan
weer tegenover dat velen uit de onderlaag misschien wel een betere bescherming
genoten terwijl ze nu, in onze bikkelharde, neoliberaal georganiseerde
maatschappij, een vogel voor de kat zijn en veelal kans- en illusieloos naar
lichtbakken zitten te staren.
Die zit. X raast maar door. Hij is niet te
stoppen.
In cultureel
opzicht ben ik een conservatief. De ongelijkheid tussen mensen is op dat vlak
onuitwisbaar. Meer nog: het is absoluut onwenselijk om in intellectueel,
artistiek en cultureel opzicht anti-elitair te zijn. Hier kan democratisering niet
anders dan vervlakken. Uitvlakken. In cultureel, artistiek en intellectueel
opzicht moet de elite alle kansen krijgen om zich te ontwikkelen, zij is een minderheid
die het verdient te worden beschermd. Nooit ten koste van de meerderheid, dat
nu ook weer niet. Maar zij heeft wel recht op ondersteuning en respect. Zij mag
in elk geval niet worden gediscrimineerd, weggehoond en gecensureerd, zoals nu
maar al te vaak het geval is.
Daar heb je een punt, X. Als ik een pint
op heb, begin ik ook dat soort dingen te dongen.
Ja, ik heb het
over de zogenaamd hoge cultuur: van filosofen, wetenschappers, schrijvers,
kunstenaars, topmusici, enzovoort, krijgen wij veel te weinig te horen in de
zogenaamde populaire media. Het volk heeft geleerd om voor die mensen de neus
op te halen. Het woord ‘volksverheffing’ klinkt als een rauwe vloek in de
kijkcijferkerk van media en amusement. Anti-intellectualisme is de norm.
Patron, schenk ze nog eens vol.
De intellectuele
en artistieke elite moet haar
bestaansrecht en bestaansmogelijkheid heroveren: zij hoort de kans te krijgen
om de idealen ontwikkelen die de gemeenschap kunnen verheffen, en die het volk,
die zij tevens de last van het nadenken en het maken van keuzes bespaart (hoe
genereus!), een spiegel voorhouden van uitmuntendheid en vervolmaakbaarheid en
van al wat nastrevenswaardig is.
Dat is gesproken.
Ook deze vorm van
aristocratie, de adeldom van de geest, is elitair en dus gestoeld op een
hiërarchie, en dus op een machtsverhouding. Zij kan enkel gedijen in een
maatschappij waarin kinderen opnieuw kinderen zijn en volwassenen opnieuw
volwassenen. Waarin zin bestaat voor rangorde en evident gezag. Waarin de
vaders opnieuw een plaats hebben. En waarin de ondergeschikten in het volste
vertrouwen en met respect voor de welwillende autoriteit die zij dienen hun
ondergeschiktheid aanvaarden en daar het comfort van inzien.
Heuh?
Maar mijn
pleidooi voor een heraristocratisering van de geest betreft ook een aantal materiële
aspecten. Ik zou graag een herstel en een herwaardering zien plaatsvinden van vormelijkheid,
stijl en etiquette. Jawel, ik heb het over smaak en omgangsvormen. Die zijn
nuttig als het erop aankomt de goorheid en vergankelijkheid van het bestaan minder
stuitend, aanvaardbaarder te maken. Wie zijn ondergang en dood met een rechte
rug en een opgericht hoofd tegemoet kan treden, is meer mens. Ook dit is: adeldom
van de geest. Maar ik weet: zoiets is enkel mogelijk als de primaire nooddruft
is gekeerd.
Op een versgetapte pint hoort een mooie
schuimkraag te staan.
Dat zou voor
iedereen moeten kunnen, maar helaas, wij weten dat dit niet mogelijk is. Toch heeft
het zo zijn voordelen dat er mensen zijn die, doordat ze zich de luxe kunnen
veroorloven zich te laten bedienen, tijd overhouden om zich – liefst op een
esthetisch verantwoorde manier – met essentiële zaken bezig te houden.
Essentiële zaken van culturele, artistieke of levensbeschouwelijke aard welteverstaan.
Wie zal er over de zin van het leven nadenken als er niemand verder komt dan de
strijd om het overleven? We zouden er beter aan toe zijn indien er een klasse
van bekwame mensen verfijnde levensvormen zouden kunnen handhaven,
etiquetteregels naleven maar ook afdwingen, zich smaakvol kleden, eten met –
zorgvuldig gepoetste – zilveren bestekken of in driesterrenrestaurants waar ze na
de gastronomische maaltijd een zestien jaar oude, op eikenhouten fusten
gerijpte, single malt drinken met een toets van port, onder de dampen van een
zorgvuldig geteelde, gedroogde en gedraaide havanna verfijnde conversaties
voeren in besloten clubs, golf spelen op perfect getrimde banen, zich
verplaatsen en communiceren met wonderen van design en technologie, de
hippische cultuur en de kunst van de vossenjacht hoog houden, bridge spelen, zich
overgeven aan exquise roddelpraktijken, aan de ingewikkelde strategieën van het
erop nahouden van maîtresses en/of minnaars, daar dan ook uitgebreide
correspondenties over voeren, enzovoort enzovoort. Zo’n klasse van bekwame,
écht chique mensen mag er wat mij betreft gerust zijn. Deze bekwame mensen
zullen ook diegenen die het minder goed hebben maar toch hun best doen met
respect behandelen. Het zou bovendien goed zijn voor de werkgelegenheid. De
noblesse heeft een hele klasse van bedienden en butlers, stalknechten en
kleermakers, keukenpersoneel, poeliers, jachtopzieners, koeriers en tuiniers en
wat weet ik al in haar val meegesleurd. W.G. Sebald wijdt in De ringen van Saturnus beklijvende
bladzijden aan dit verdwijnen.
Met de Ferrari naar het werk…
Aan geldadel of
de deplorabele subklasse van de nouveaux
riches maak ik geen woorden vuil. Geen ware verfijning zonder
intelligentie. Want inderdaad, de bloedadel is verdrongen door een breinloze Topgear-toplaag met veel geld maar zonder klasse, die zich overlevert aan
vulgariteit en achterklap in de veel te grote jachten waarmee ze nooit uitvaart
omdat ze eens het zeegat uit zeeziek wordt, aan missverkiezingen, aan het
elkaar besnuffelen in de achterkamers van televisiestudio’s en aan veel te
chique bedrijfswagens waarmee ze op kosten van de gemeenschap liever in de file
gaat staan dan per trein eerste klasse te reizen omdat ze van oordeel is dat
die te weinig van de tweede klasse verschilt – om niet eens van de derde klasse
te spreken, die niet meer bestaat.
Ik zag deze week op tv een reportage over de
terugkeer van het butlermetier: piekfijn uitgedoste jongemannen die met een
boek op hun kop rechtop leren te lopen…
Ja, zo zie je
maar, dáár dienen boeken dan voor, in dat wereldje.
Patron!